Deel 4 Flashcards

1
Q

Basic Psychological
Need Satisfaction
and Frustration
Scale

A

Vragenlijst die psychologische basisbehoeften (autonomie, competentie en verbondenheid) in kaart brengen met 8 items. In NL vertaald en gevalideerd. Interne betrouwbaarheid is goed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Satisfaction with
Life Scale (SWLS)

A

Een van de oudste en meest gebruikte testen uit de positieve psychologie. Ontwikkeld om iemand tevredenheid met zijn of haar leven te meten. Geen specifieke domeinen maar geeft een algemeen beeld met slechts 5 vragen. Betrouwbare en valide test, ook in NL vertaald en gevalideerd maar COTAN onbekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Positive and
Negative Affect
Schedule (PANAS)

A

Meet positief en negatief affect. Hoe goed je je voelt heeft immers ook in grote mate te maken met hoeveel positieve (en weinig negatieve) emoties je ervaart. 20 verschillende gevoelens en emoties waarbij moet worden aangegeven in hoeverre iemand deze gevoelens voelt. Gevalideerd in o.a. NL en betrouwbaar. COTAN matig omdat normen en criteriumvaliditeit onvoldoende zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dankbaarheid

A

De consequentie neiging om bij het ervaren of bekomen van positieve ervaringen en uitkomsten de welwillendheid van anderen te herkennen en te erkennen en daarop met een dankbare emotie te reageren. Dankbaarheid kan worden gemeten middels de GQ6 en de SGRAT.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

As III. toekomstoriëntatie

A

Positieve diagnostiek is voor een belangrijk deel gericht op de toekomst. Levensvragen zijn gericht op het bepalen van en werken naar persoonlijke doelen in de toekomst. In hoeverre iemand hoop heeft op een positieve uitkomst in de toekomst heeft te maken met twee soorten zienswijzen die bepalen hoe optimistisch iemand is.
1. Agency thinking: de mate waarin iemand denkt in staat te zijn dinge te kunnen veranderen en controle te hebben.
2. Pathways thinking: de mate waarin iemand gelooft de manieren te zullen weten om een doel te bereiken: hoe flexibel/creatief iemand is bij tegenslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Optimisme: Een
levenshouding vs
attributiestijl

A
  • Levenshouding (dispositioneel optimisme) ziet optimisme als een gegeneraliseerde positieve uitkomstverwachting. Dit kan gemeten worden met de Life Orientation Test-revised (LOT-R) NL gevalideerd beschikbaar.
  • Attributiestijl beschouwt optimisme als een specifieke stijl, gekenmerkt door de wijze waarop de persoon de gebeurtenissen verklaart. Kan gemeten worden met de Attributional Style Questionnaire (ASQ), NL versie beschikbaar.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Adult Hope Scale
(AHS)

A

Ook wel dispositional Hope Scale (DHS). Meet de mate waarin iemand gebruik maakt van agency of pathways thinking. Het meet dus twee aspecten van hoop die bevraagd worden met vier vragen over hoe iemand over zijn of haar toekomst denkt. Betrouwbaar en valide en meet twee aparte constructen die vrij stabiel zijn in de loop van de tijd. In NL beschikbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

As IV. Situationele
benefactors.

A

Situationele benefactors zijn omgevingsfactoren of specifieke situaties die iemand kunnen helpen iets te bereiken. B.v. tijdstippen (wanneer het meest productief), werkkenmerken of sociale steun. Inzicht hierin kan helpen doelen te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Situationele
benefactors Scale
(SBC)

A

Meet over hoeveel omgevingsfactoren of specifieke situaties iemand beschikt die hem of haar zouden kunnen helpen om een doel te bereiken. Gaat niet om het in kaart brengen van de bronnen zelf maar om de cliënt bewust te maken van factoren en situaties die hem kunnen helpen of niet. Niet gevalideerd, alleen EN beschikbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

As V. Persoonlijke waarden

A

Normen zijn opvattingen over hoe we ons moeten gedragen. Waarden gaan over idealen en motieven die iemand belangrijk en nastrevenswaardig vindt. Normen en waarden helpen ons met beslissingen nemen over ons eigen gedrag en evalueren van gedrag van anderen. Persoonlijke warden zijn het resultaat van een aantal factoren, zoals biologische achtergrond, opvoeding, cultuur en ervaringen. Inzicht in persoonlijke waarden kan helpen doelen te bereiken waarbij deze waarden het beste tot hun recht komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Schwartz Values
Survey (SVS)

A

Gebaseerd op tien universele waarden die in bijna alle landen voorkomen. De test geeft overzicht in welke mate elk van deze tien waarden deel uitmaken van iemands persoonlijke waarden en hoe belangrijk deze zijn. 57 vragen die de volgende waarden beschrijven: macht, prestatie, hedonisme, stimulatie, zelfsturing, universalisme, welwillendheid, traditie, conformiteit en zekerheid. Validiteit goed, NL beschikbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Schaal voor
interpersoonlijke
waarden (SIW)

A

NL schaal voor het meten van persoonlijke waarden. Meet in hoeverre mensen belang hechten aan een aantal waarden, die vooral betrekking hebben op de relatie en interactie met anderen. 30 vragen die zes waarden meten: sociale steun, erkenning, altruïsme, conformiteit, onafhankelijkheid en leiderschap. COTAN uitgangspunten, normen, betrouwbaarheid en criteriumvaliditeit is onvoldoende i.v.m. beperkt en gedateerd onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Schaal voor
Persoonlijke
waarden (SPW)

A

Meet ook belangrijkheid van bepaalde eigenschappen maar dan op gebied van werk. 30 items laat mensen aangeven hoe belangrijk ze zakelijkheid, prestatiemotivatie, variëteit, besluitvaardigheid, orde en netheid en doelgerichtheid vinden. Behalve kwaliteit van materiaal en handleiding krijgen alle criteria een onvoldoende.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Positieve diagnose

A

Positieve diagnostiek moet niet verward worden met een positieve diagnose. Dit verwijt naar de uitkomst van de diagnostische procedure waarbij wordt gesteld dat de ziekte of pathologie aanwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Interesses, behoeften en waarden

A
  • Interesse: Gaat over wat men leuk vindt om te doen in een bepaalde omgeving.
  • Behoefte: Gaat over wat iemand nodig heeft om te kunnen presteren
  • Waarde: geeft aan wat men belangrijk vindt in werk en op gebied van resultaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Definitie van
interesse van
Hogan en Roberts

A

Een directe weergave van iemand (zelf waargenomen) identiteit die het beste wordt weergegeven door te kijken naar motieven, doelen, waarden en aspiraties van iemand. (Gedurende hun leven vormen mensen interesses die een weergave vormen van hun identiteit, persoonlijkheid, waargenomen eigenschappen en genderrol. Het gaat om stabiele, langdurige aandacht die je uitdaagt en vormt intrinsieke motivatie)

17
Q

Trait complexes

A

Een clustering van cognitieve, en non-cognitieve eigenschappen (persoonlijkheid interesse, motivatie, zelf concept) waarmee individuele verschillen tussen mensen beschreven kunnen worden.

18
Q

Drie kenmerken van beroepsinteresses

A
  1. Interesses hebben kenmerken van een trait (dispositie). Stabiele eigenschappen over tijd en situaties. Aanleg is bepalend, ervaringen oefenen invloed uit
  2. Beroepsinteresses zijn gebonden aan een werkomgeving en richten zich op het uitvoeren van voorkeursactiviteiten die daarmee samenhangen. Interesses hebben een object, ze zijn contextueel.
  3. (beroeps) interesses beïnvloeden werkgedrag, verhogen de motivatie en zoeken naar mogelijkheden om relevante kennis en vaardigheden te vergroten.
19
Q

Rangorde van interesses

A

Rangorde interesses is binnen personen stabieler dan tussen personen. Intrinsieke werkwaarden zijn gedurende middelbare schooltijd het belangrijkst, extrinsieke, sociale en status werkwaren stijgen daarna gestaag in waarde.

20
Q

Ontwikkeling van interesses

A

Erfelijkheid ligt rond de 0.40 tot 0.60. Prenatale blootstelling aan mannelijke geslachtshormonen heeft groot effect op specifiek mannelijke interesse ontw
* Zowel persoonlijkheidseigenschappen als interesses kunnen bij mensen veranderen (within-person level).
* Interesses sturen perceptie en verdiepen cognitieve verwerking.
* Interesseontwikkeling is sterk verbonden met het zelfconcept en sociale rollen.
* De within person correlaties tussen interesses, zelfbeeld en studiepresstaties neemt toe in de schoolleeftijd. Interesse hangt positief samen beide.
* De levensloop brengt interesses van mannen en vrouwen dichter bij elkaar.

21
Q

Person-
environment-fit (P-
E fit)

A

Interesses zijn voorspellend voor het gedrag in een bepaalde omgeving.

22
Q

Interessetheorie van Holland

A

Een factorieel model waarin beroepen, werkomgeving en werkcultuur samenkomen. In dit model worden theorie en empirie verenigt. Centraal staat het vinden van een congruente match tussen persoon en omgeving (P-E fit). De gedachte is dat bij voldoende congruentie, interesses een drijvende kracht vormen achter korte en lange termijn prestaties in werk en studie-omgevingen. Holland baseert zich op zes interessetypen die samen de het RIASOC-model van beroepskeuze vormen. Holland beschouwt interesse als een integraal onderdeel van persoonlijkheid en theorie heeft overlap met Big-Five dimensies.

23
Q

RIASOC model

A

Zes dimensies, verbonden via een circulaire, hexagonale structuur
* Realistische interesse. Gericht op het werken met dingen, apparaten of buiten.
* Intellectuele interesse. Gericht op wetenschappelijke activiteiten zoals analyse
* Artistieke interesse. Gericht op creatieve expressie, maken van mooie dingen.
* Sociale interesse. Gericht op het willen helpen van mensen.
* Ondernemende interesse. Gericht op leiderschapsactiviteiten, willen ondernemen, mensen aansturen en vooral economische doelen behalen.
* Conventionele interesse. Gericht op het willen werken in goed en duidelijk gestructureerde zakelijke omgeving volgens vast regels en principes.

24
Q

Bipolaire dimensies binnen RIASOC

A

Na factoranalyse bleken niet deze verwachtte zes-factoren oplossing gevonden te worden. Dit kan verklaard worden vanuit twee onderliggende bipolaire dimensies.
1. Werken met dingen versies werken met mensen. Refereert aan het klassieke man-vrouw onderscheid.
2. Werken met gegevens (data, ondernemend en conventioneel) tegenover werken met ideeën (artistiek)
De interrelaties kunnen verklaard worden vanuit het samenspel tussen conformiteit en sociabiliteit. Conventionele types scoren hoog op conformiteit en artistiek juist laag. Sociale types scoren hoog op sociabiliteit en laag op conformiteit. Onderzoekende types scoren op beide laag. Zie figuur blz 151.

25
Q

Consistentie v.s.
differentiatie van
het RIASOC

A

Consistentie en/of differentiatie van samenstellende dimensies zijn belangrijk. Deze modereren beroepsgedrag en werkuitkomsten. Hoge consistentie betekent positievere en stabielere uitkomsten. Grote differentiatie betekent dat één dimensie dominantie is, wat een grotere voorspelbaarheid oplevert.

26
Q

Assumpties van
RIASOC

A
  • Mensen zoeken een werkomgeving waar ze hun interesse kunnen uitdrukken, tezamen met anderen die soortgelijke interesse hebben.
  • Door de koppeling tussen individu en werkomgeving, via een gedeelde typologie, worden werkprestaties gestimuleerd. Mensen worden gemotiveerd in omgeving
27
Q

Hollands Zelfonderzoek (HZO)

A

NL variant van de Self Directed Search (SDS) en is een populaire beroepskeuze- vragenlijst. HZO kan zelf worden ingevuld en gescoord en cliënten moeten vragen invullen over activiteiten, beroepen en vaardigheden en eigenschappen die ze denken te hebben. De drie hoogst gescoorde dimensies worden als profiel genomen waarop bijpassende beroepen worden gekozen op basis van RIASOC-dimensies. Van belang is hoe sterk een interesse is en hoe het specifieke interessepatroon eruitziet. De kernvraag is: hoe ziet de specifieke RIASOC-configuratie eruit? Is dat patroon congruent of niet? Bij grote inconsistentie kan een aantal coachsessies noodzakelijk zijn. Bij zeer lage of vlakke uitkomst kan er sprake zijn van depressieve gevoelens.

28
Q

Drie doelen van Holland

A
  1. Onderzoeken van de mogelijkheden van cliënten
  2. Cliënten zekerheid bieden omtrent hun loopbaankeuze
  3. Vergroten van zelfkennis van cliënten.
29
Q

Mensen-dingen dimensie

A

Seksestereotiep hebben mannen en grotere interesse voor dingen, vrouwen voor mensen

30
Q

Socialisatie
benadering v.s.
exploratieve
benadering

A

Socialisatie benadering. Interesses zijn afhankelijk van verschillende socialisatie- ervaringen/processen van mannen en vrouwen. Er wordt gepleit tegen het opheffen van sekseverschillen in interessevragenlijsten, omdat hierdoor de voorspellende waarde verloren gaat.
Exploratieve benadering. Pleit voor het beperken van sekseverschillen bij het schalen en score van vragenlijsten. Op deze manier kunnen maximale loopbaanmogelijkheden geschapen worden.