Deel 3 Flashcards

1
Q

pv bij typen diagnostische vraagstellingen

A
  • Onderkenningsvragen: hoe zit ik in elkaar of wat is er met mij aan de hand? Deze vragen kunnen van cliënt zelf maar ook van omgeving komen. Vaak geschied diagnostiek po basis van pv in combi met probleemgerichte vragenlijsten en interview. Geven deze vragenlijsten vermoeden van klinische of persoonlijkheids- problematiek is doorverwijzing naar GZpsycholoog noodzakelijk. Extreme scores op de Big Five dimensies (on)vriendelijkheid, emotionele stabiliteit en extraversie kunnen samenhangen met persoonlijkheidsstoornissen.
  • Verklaringsvragen: hoe zijn problemen ontstaan? Persoonlijkheidskenmerken vormen bij diagnostiek hierin een beschrijvend systeem. Scores op een bepaalde dimensie geven nog geen verklaring voor waarom iemand bv introvert is maar kan deze introversie wel een verklaring geven voor de problemen op werk.
  • Predictievragen: relevant wanneer de cliënt keuzes voor de toekomst wil maken. Hierbij moet niet alleen gekeken worden welke persoonlijkheidskenmerken de cliënt heeft, maar ook welke kenmerken passen bij de betreffende functie.
  • Indicatievragen: pv kunnen een rol spelen bij de indicatievraag als bekend is welke kenmerken wel of juist niet goed reageren op een bepaalde behandeling.
  • Evaluatievragen: omdat persoonlijkheid stabiel is heeft pv hierin niet zo veel zin, vooral vaardigheidsvragenlijsten kunnen gebruikt worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Items in een pv
moeten voldoen
aan de volgende
criteria

A
  • Items moeten korter zijn dan 20 woorden
  • Taal van items moet duidelijk en eenvoudig zijn
  • Dubbele ontkenningen moeten worden vermeden
  • Items moeten eenduidig van inhoud zijn
  • Items moeten over één onderwerp gaan
  • Vermijden van items die door bijna iedereen of door niemand bevestigd worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Items pv groeperen in schalen

A
  • A-priori- of rationele methode. Items worden samengevoegd die naar het oordeel van deskundigen hetzelfde kenmerk meten. = vaak inhoudsvaliditeit
  • Interne-consistentie methode. Items worden tot schalen samengevoegd op grond van empirisch gevonden structuur of samenhang. Hiervoor moeten items eerst afgenomen worden met proefpersonen, daarna correlaties en varimax rotatie- factoranalyse. Dit draagt bij aan constructvaliditeit van afzondelrijke schalen. Nadeel: de gevonden structuur hoeft niet met theorie overeen te komen.
  • Empirische methode: helpt items te identificeren die discrimineren tussen proefgroepen die op het beoogde aspect verschillen. Bv. extravert – niet extravert Voor een goede pv is het aan te bevelen alle drie de methoden te combineren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Betrouwbaarheid van schalen pv

A

Betrouwbaarheid van de schalen van pv wordt doorgaans onderzocht door bepaling van interne consistentie- en test-hertestcoëfficiënten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bijzonderheden bepaling validiteit pv

A
  • Inventarisatie- of correspondentiegezichtspunt: men veronderstelde dat de antwoorden op items valide waren en een juiste omschrijving van de onderzochte gaven. Echter is dit vaak onjuist, het feitelijke gedrag ligt vaak anders dan wat de cliënt invult. Je mag dus niet op basis van enkele items iets zeggen over de cliënt.
  • Er moet nagegaan worden of er sprake is van artefacten. Repsonse sets zoals sociale wenselijkheid en acquiescense zijn daar een voorbeeld van. Dit laatste houdt in dat items bevestigend of ontkennend beantwoord worden zonder naar de inhoud te kijken. Factoren zoals wel of niet aanwezigheid van instructie of testleider spelen hierin een rol.
  • Constructvaliditeit met als onderdeel convergerende validiteit (schalen die hetzelfde construct meten, moeten hoog samenhangen) en divergerende validiteit (schalen die verschillende constructen meten moeten niet
    samenhangen) is belangrijk.
  • Predictieve validiteit: gaat erom in welke mate relevantie criteria met de vragenlijst voorspeld worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

NPV-2

A

Nederlandse PV. Werd in de jaren 70 ontwikkeld met het doel een ruim aantal persoonlijkheidsbegrippen te meten dat relevant is voor verschillende praktijk gebieden. Alle COTAN-criteria worden als goed beoordeelt, normering en criteriumvaliditeit zijn voldoende. De NPV-2 bestaat uit 140 items die in een driepuntschaal (juist/?/onjuist) beantwoord moeten worden. Er zijn 7 schalen
* IN: inadequatie of neuroticisme vs emotionele stabiliteit
* SI: Sociale inadequatie of sociale angst vs sociabiliteit
* RG: rigiditeit vs flexibiliteit
* VE: Verongelijktheid of vijandigheid vs vriendleijkheid
* ZE: zelfgenoegzaamheid of egoïsme vs altruïsme
* DO: Dominantie vs submissiviteit
* ZW: zelfwaardering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

NPV-2-R

A
  • De IN-schaal heeft een depressiviteit en angst schaal
  • De SI-schaal heeft een verlegenheid en sociale vermijding subschaal
  • De RG-schaal heeft een redelijkheid en inflexibiliteit schaal
  • De DO-schaal heeft een leidinggeven en autonomie schaal
    Met behulp van deze subschalen kunnen meer gedifferentieerde uitspraken gedaan worden. Criteriumvaliditeit is voldoende, de rest is goed.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Big five model van persoonlijkheid

A

Extraversie, vriendelijkheid, zorgvuldigheid, emotionele stabiliteit en intellect (internationaal ook wel intelligence of culture genoemd). Deze zijn tot stand gekomen uit onderzoek dat zich richt op de structuur van persoonlijkheid zoals deze in onze taak te vinden is: zogeheten psycholexicaal onderzoek. Verondersteld wordt dat alles wat van belang is om personen te beschrijven ook in de alledaagse taal tot uitdrukking komt. De eerste drie zijn crosscultureel vergelijkbaar. (extreem) hoge scores op (on)vriendelijkheid, emotionele stabiliteit en extraversie lijken samen te hangen met persoonlijkheidsstoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Instrumenten voor het meten van de big five

A
  • Five-factor personality Inventory-II (FFPI-II). Gebaseerd op de NL lexicale Big Five structuur. Het bestaat uit 100 korte zinnen die zowel door persoon zelf als door anderen ingevuld kunnen worden met een vijfpuntsschaal. De kwaliteit is matig.
  • NEO personality Inventory Revised (NEO-PI-R). 240 items. Internationaal de meest gebruikte vragenlijst voor de big five hoewel deze strikt genomen niet de big five meet. Het vindt z’n oorsprong in de analyses van de 16PF van Cattell en worden samengevat in drie clusters: neuroticisme, Extraversie en openheid (NEO). Later is daar altruïsme en consciëntieusheid aan toegevoegd. NEO-FFI is verkorte versie. Vraagstelling is soms ingewikkeld dus niet geschikt voor LVB. Beide NEO’s scoren onvoldoende op criteriumvaliditeit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Onderzoek naar dimensies van persoonlijkheid in pv

A

In onderzoeken naar welke dimensies van persoonlijkheid met pv gemeten worden werden vier goed interpreteerbare factoren gevonden: neuroticisme, extraversie, conformiteit en egoïsme. Conformiteit komt overeen met zorgvuldigheid. Egoïsme maakt geen onderdeel van de big Five. Deze factor wordt vooral gemeten met de NPV-2 schalen verongelijktheid en zelfgenoegzaamheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

MMPI-2

A

Zo letterlijk mogelijk uit het Amerikaans vertaalde 567 items met mogelijke antwoorden: akkoord/niet-akkoord. Met de MMPI-2 probeert men een groot aantal persoonlijkheidskenmerken en pathologische aspecten te meten. Er is weinig onderzoek naar gedaan en de onderzoeken zijn weinig positief. De kwaliteit is slecht: onvoldoendes voor normering, begrips- en criteriumvaliditeit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vragenlijst kan geen diagnose stellen

A

Een diagnose kan niet gesteld worden op basis van een vragenlijst. Deze meet de ernst van de klachten maar niet in welke mat de klachten aan gestandaardiseerde criteria van depressie diagnose voldoen. Vragenlijsten kunnen helpen om het verloop van de klachten te meten tijdens en na de behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beck Depression
Inventory (BDI)

A
  • Zelfrapportagevragenlijst voor algemene populatie, ouder dan 13 jaar.
  • Bestaat uit 21 rijtjes met steeds vier uitspraken waarbij gekozen moet worden voor de uitspraak die het beste beschrijft hoe iemand zich de afgelopen twee weken tot vandaag voelde.
  • De totaalscore kan een minimale (0-13), lichte (14-19), matig ernstige (20-28) of ernstige (29-63) depressie indiceren.
  • Er zijn normtabellen voor populatie normalen en psychiatrische patiënten.
  • Niet geschikt voor diagnose, wel voor volgen van veranderingen in klachten bij eerstelijnszorg.
  • Verandering van 5 punten is minimaal, 10-19 middelmatig en 20 of meer is groot.
  • Bij verslechtering van min. vijf punten → onderzoek of er sprake is van depressie
  • COTAN: matig. Onvoldoende op Normen en Criteriumvaliditeit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Symptom Checklist
(SCL-90)

A
  • Algemene zelfrapportage klachtenlijst. 90 items die aangeven in hoeverre cliënt de afgelopen tijd last heeft gehad van psychische of lichamelijke klachten.
  • SCL-90 meet psychisch disfunctioneren aan de hand van 8 dimensies: agorafobie, angst, depressie, somatische klachten, insufficiëntie van denken en handelen, wantrouwen en persoonlijke sensitiviteit, hostiliteit en slaapproblemen.
  • Totaalscore = een hogere ordedimensie psychoneuroticisme.
  • Normen beschikbaar voor normalen, poliklinische psychiatrische patiënten, chronische-pijnpatiënten, klinische verslaafden, cliënten uit eerstelijns
    psychologenpraktijken en patiënten huisarts.
  • COTAN: goed.
  • Wordt gebruikt als screeningslijst en als meten van effect van interventie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Utrechtse Coping
Lijst (UCL)

A
  • Lijst kan helpen in bereiken van doelen en bepalen waaraan gewerkt kan worden in persoonlijke ontwikkeling. Voor cliënten boven de 14 jaar.
  • Bestaat uit 47 items. Meet hoe mensen reageren bij confrontatie met problemen of gebeurtenissen die aanpassing vereisen. Deze reacties = copinggedrag.
  • Gebaseerd op opvatting dat copinggedrag een persoonlijkheidsstijl is. Niet onveranderlijk, wel voorkeur bepaalde copingstijl. UCL brengt copingstijl in kaart.
  • Wordt gebruikt om na te gaan of cliënt effectieve manier heeft van omgaan met problemen. Was oorspronkelijke bedoeld om invloed coping op stress en gezondheid te meten.
  • UCL meet 7 copingstijlen die op basis van factoranalyse van 1200 medewerkers van NS zijn geconstrueerd.
  • COTAN: onvoldoende voor normen (verouderd) de rest voldoende tot goed.
  • Normgroepen: uitgesplitst in geslacht en leeftijd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

UCL meet de volgende copingstijlen

A
  • Actief aanpakken, confronteren. Situatie rustig bekijken, op rijtje zetten en dan doelgericht en met vertrouwen het probleem oplossen.
  • Palliatieve reactie. Afleiding zoeken om niet aan probleem te denken.
  • Vermijden, afwachten
  • Sociale steun zoeken
  • Passief reactiepatroon. Piekeren, terugtrekken, niet in staat iets aan te doen
  • Expressie van emoties: het laten blijken van ergernis en of kwaadheid, afreageren
  • Geruststellende en troostende gedachten hanteren.
17
Q

Inventarisatielijst
omgaan met
anderen (IOA)

A
  • Voor meten sociale angst en sociale vaardigheden vanaf 15 jaar.
  • 35 items die vragen naar mate van spanning bij het toepassen van specifieke sociale gedragingen en frequentie dat wordt toegepast.
  • Vijf gedragingen: kritiek geven, aandacht vragen voor eigen mening, waardering uitspreken voor de ander, initiatief nemen tot contact en jezelf waarderen.
  • Normgroepen: studenten, normalen, psychiatrische patiënten en hoog angstige psychiatrische patiënten.
  • COTAN: voldoende en goed.
18
Q

Prestatie Motivatie
Test (PMT)

A
  • Ontwikkeld door Hermans in 1968 (laatste normering 2004) met 90 items.
  • Meet drie belangrijke aspecten van prestaties: negatieve faalangst, positieve faalangst en prestatiemotief.
  • Kan nuttige informatie opleveren wanneer een cliënt geen zicht heeft op eigen functioneren in onduidelijke of stressvolle situaties of wanneer de vraag is of cliënt wel wil uitblinken in bepaalde situaties.
  • Normgroepen: diverse opleidingsniveaus vanaf basisschool tot universiteit.
  • COTAN: onvoldoende omdat representativiteit niet te beoordelen is en geen normen voor selectie en adviessituaties. Ook validiteit is onvoldoende.
19
Q

Negatieve vs
positieve faalangst
(PMT)

A

Negatieve faalangst. Eigenschap die leidt tot disfunctioneren in situaties die een relatief ongestructureerd karakter hebben (weinig overzicht, complex of onbekend).
Positieve faalangst. Eigenschap die leidt tot goed functioneren in relatief ongestructureerde situaties.
Beide sluiten elkaar niet uit. Soms scoort een persoon op beide hoog. Dit kan verklaard worden doordat de persoon op sommige momenten meer behoefte heeft aan structuur of doordat deze behoefte situatie afhankelijk is.

20
Q

Prestatiemotief (PMT)

A

Eigenschap die in bepaalde situaties leidt tot presteren. Iemand wil in die situatie uitblinken. Een situatie die uitdaging vormt voor persoon.

21
Q

Positieve diagnostiek

A

Gericht op het in kaart brengen van de positieve as van het twee-continuamodel van mentale gezondheid: het welbevinden en die factoren die daarmee samenhangen (het optimaal functioneren en welzijn van de persoon stimuleren of aantonen). Positieve diagnostiek krijgt veel input vanuit de positieve psychologie maar is daar geen onderdeel van. Voor positieve diagnostiek wordt kennis uit uiteenlopende (psychologische) wetenschappen gebruikt.

22
Q

Positieve psychologie

A

Stroming binnen de psychologische wetenschap vanaf eind jaren negentig. Positieve menselijke eigenschappen worden bestudeerd en voorwaarden voor het optimaal functioneren van individuen en instituties. Belang van klinische psychologie en psychopathologie wordt niet afgezwakt. Stelling is: optimale gezondheid betekent meer dan de afwezigheid van een stoornis.

23
Q

Onderzoek naar
organisatieleer van
Maslow

A

Er is onderzoek gedaan naar wat ervoor zorgt dat mensen naar zelfactualisatie streven en zich verder ontwikkelen dan de basisbehoeften. Het soort motivatie blijkt van grote invloed te zijn op wat iemand bereikt. B.v. intrinsieke motivatie heeft vooral impact op nastreven van persoonlijke doelen en extrinsieke motivatie op het krijgen van een beloning.

24
Q

Instrumentarium
positieve
diagnostiek

A

Positieve diagnostiek is nog nieuw, er is nog geen geaccepteerde criteria voor categorisatie zoals bij de DSM. Veel vragenlijsten over positieve concepten zijn nog niet en niet altijd gevalideerd en genormeerd. Deze vragenlijsten kunnen alleen ter aanvulling worden gebruikt van andere, gevalideerde vragenlijsten of anamnese. Resultaten moeten het liefst in kwalitatieve termen beschreven worden. Kwantitatieve vergelijking met andere resultaten mogen alleen een tentatief (ten voorbeeld) karakter hebben. De cliënt moet hiervan op de hoogte zijn.

25
Q

Vijf assen in de positieve psychologie

A

Eerste poging tot een diagnostisch systeem van positieve diagnostiek door Biswas- Diener. Het is niet categorisch waardoor er geen dichotome resultaten mogelijk zijn. Bij de indeling van de assen is gekeken naar de algemene structuur van de DSM en zijn de assen geselecteerd die voldoen aan drie criteria:
1. Een gebied van positief functioneren waar al veel onderzoek naar is gedaan.
2. De assen handelen allemaal over afzonderlijke gebieden, er is wel enige interactie
3. Het gebied geeft info voor het maken van gewenste verandering of streven naar een subjectief beter bestaan.

26
Q

As I. Capaciteiten

A

Gaat over het potentieel dat iemand heeft, kijkend naar drie aspecten: persoonlijke krachten, interesses (belangrijkste) en bronnen (geld, tijd, sociale steun, gezondheid en ervaring). Door te kijken waar iemand goed in is, kan gekeken worden waar de cliënt toe in staat zal zijn. Dit is belangrijk voor het beantwoorden van meerdere levensvragen gericht op verandering, persoonlijke ontwikkeling en het stellen van levensdoelen. Al bekende meetinstrumenten gaan over persoonlijkheid, omgaan met problemen en intelligentie.

27
Q

Values in Action
Inventory of
Strengths (VIA-IS)

A

Eén van de meest bekende (zelfinvul)vragenlijsten om persoonlijke krachten te meten. 240 items die krachten meten (character strengths: positieve
persoonlijkheidskenmerken die tot uiting komen in gedachten, gevoelens en acties).
De 24 character strengths zijn: waardering van schoonheid, moed, burgerschap, creativiteit, nieuwsgierigheid, rechtvaardigheid, vergevingsgezindheid, dankbaarheid, hoop, humor, integriteit, oordelen, vriendelijkheid, leiderschap, liefde, leergierigheid, bescheidenheid, volhardendheid wijsheid, voorzichtigheid, zelfbeheersing, sociale
intelligentie, spiritualiteit en pit. De test is betrouwbaar en valide in verschillende settings en landen. In het NL nog niet gevalideerd en beoordeeld door COTAN.

28
Q

Strengths Use Scale

A

14 items die meten in welke mate iemands krachten gebruikt worden in verschillende settings. Dit is indicatief voor het subjectieve welbevinden. Is in NL beschikbaar in arbeid gerelateerde omgeving.

29
Q

Flexibiliteits Index
Test (FIT-60)

A

NL zelfrapportagevragenlijst die psychologische flexibiliteit in kaart brengt. Ontstaan vanuit de ACT stroming. Doel: niet klachtreductie, maar het vergroten van iemands psychologische flexibiliteit (PF). Uitslag bestaat uit een totaalscore voor PF, en een score voor de 6 ACT processen. Hogere scores wijzen op grote flexibiliteit en ACT- vaardigheden. Vier normgroepen: studenten, algemeen, ambulante patiënten en klinische patiënten. Betrouwbaarheid en validiteit is goed.

30
Q

Zes processen die
bijdragen aan
psychologische
flexibiliteit (ACT)

A

Acceptatie, defusie, zelf als context, hier en nu, waarden, toegewijd handelen.

31
Q

Resilience Scale
(RS-25)

A

Een van de belangrijkste sterktes waarover iemand kan beschikken is resilience, oftewel de mate waarin iemand mentaal veerkrachtig is. De bekendste vragenlijst is de RS-25. 25 stellingen die aangeven in hoeverre elk van de stellingen op jou van toepassing is met twee subschalen: persoonlijke competentie (17) en acceptatie van zichzelf en het leven (8). Betrouwbaar en valide, RS-NL beschikbaar met onvoldoende COTAN voor normen en begripsvaliditeit, de rest voldoende en goed.

32
Q

As II. Welbevinden

A

Het gaat over het persoonlijk ervaren welzijn, één van de belangrijkste begrippen in de positieve psychologie. Het gaat over hoe iemand vindt dat het met hem gaat (cognitieve evaluatie) en hoe goed iemand zich voelt (emotionele aspecten). De combinatie hiervan wordt ook wel subjective well-being genoemd. Welbevinden wordt voor een belangrijk deel bepaald door de mate waarin iemand zijn of haar psychologische basisbehoeften kan vervullen, zoals zelfacceptatie, persoonlijke groei, autonomie en het hebben van een levensdoel. Levenstevredenheid, een positief toekomstbeeld en positief affect spelen mee in welbevinden. Welbevinden wordt vaak gebruikt voor het conceptualiseren van gelukkig zijn of happiness.

33
Q

Mental Health
Continuum-Short
Form (MHC-SF)

A

Zelfrapportagevragenlijst met 14 items die positieve geestelijke gezondheid meet. Drie kerncomponenten van welbevinden worden in kaart gebracht:
* Emotioneel: levenstevredenheid en pos. gevoelens als geluk, interesse en plezier.
* Psychologisch: optimaal persoonlijk functioneren: autonomie en zelfacceptatie
* Sociaal: Optimaal functioneren in de maatschappij b.v. integratie.
Betrouwbare en gevalideerde NL versie beschikbaar met normgegevens.