Deck M Flashcards
1
Q
abstimmen
A
stemmen
2
Q
behaupten
A
beweren; handhaven
3
Q
beheben
A
uit de weg ruimen
4
Q
derzeit
A
op het moment
5
Q
einfinden, sich
A
komend naar
6
Q
einfühlend
A
medelevend, zich verplaatsen in
7
Q
folgerichtig
A
logisch, consequent
8
Q
gehoben
A
hoger, beter
9
Q
herausfodern
A
uitdagen
10
Q
irrig
A
onjuist, misleidend
11
Q
kundenfreundlich
A
klantvriendelijk
12
Q
leisten: sich etwas ~ können
A
zich iets kunnen permitteren
13
Q
misstrauisch
A
wantrouwend
14
Q
namentlich
A
hoofdzakelijk, vooral, met name
15
Q
relevant
A
van betekenis
16
Q
schicht, die
A
laag, klasse
17
Q
überragend
A
uitstekend boven
18
Q
verhalten, sich
A
in verhouding staan
19
Q
weithin
A
in sterke mate
20
Q
zielen (ziel)
A
bedoelen; mikken, richten
21
Q
eingeben
A
invoeren (computer)