Deck D Flashcards
1
Q
abgeordnete
A
afgevaardigde
2
Q
Bedarf, der
A
behoefte
3
Q
darlegen
A
uiteenzetten, uitleggen, verklaren
4
Q
ehegatte (-gattin)
A
echtgenoot (-genote)
5
Q
fahrlässig
A
nonchalant
6
Q
Gehühr, die
A
bijdrage
7
Q
häufen, sich
A
ophopen, groter worden, vaker gebeuren
8
Q
indes
A
echter, evenwel
9
Q
je
A
ooit; elk, ieder
10
Q
klar werden
A
duidelijk worden
11
Q
Lärm, der
A
lawaai
12
Q
mangelhaft
A
gebrekkig
13
Q
nachricht, die
A
bericht
14
Q
Öffentlich, die
A
openbaar, publiek
15
Q
proband, der
A
proefpersoon