De gewapende machten Flashcards
Waarvoor staat de term krijgsmacht
De krijgsmacht staat voor de land-, zee- en luchtmacht.
De krijgsmacht = geen vierde, autonome macht, deelt niet in de soevereiniteit van de Staat.
- kan niet autonoom optreden
- staat onder bevel van de Koning, gedekt door de minister van Defensie die verantwoording
aan de Kamer van volksvertegenwoordigers aflegt - de krijgsmacht valt onder de zeggenschap van de drie machten
Wie is bevoegd voor defensie?
Overeenkomstig de Grondwet is de bevelvoering over het leger een zaak van de uitvoerende
macht. De Koning heeft de leiding van het buitenlands beleid en het militair beleid moet in het verlengde daarvan liggen.
MAAR bevoegdheid van de Koning onder toezicht van de Kamer van volksvertegenwoordigers: ministeriële verantwoordelijkheid en politieke controle gelden ook
t.a.v. het defensiebeleid – Koning moet de Kamers informeren over de bevelvoering over de
krijgsmacht, het vaststellen van de staat van oorlog en de vijandelijkheden.
De bevelvoering door de Koning valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid, want
veronderstelt daden die politieke gevolgen kunnen hebben.
Normaliter draagt de minister van Defensie de verantwoordelijkheid, soms ook de minister van Buitenlandse Zaken, soms gehele regering.
Onder voorbehoud van de parlementaire controle, komt het de Kamer van
volksvertegenwoordigers niet toe zich te mengen in de bevelvoering over het leger, dit is een
aan de Koning voorbehouden bevoegdheid
De bevoegdheid van de Koning inzake de krijgsmacht heeft betrekking op vier aspecten:
- de organisatie en de uitrusting van de krijgsmacht
- het vaststellen van de staat van oorlog
- de “eminente bevelvoering” of de “bevelvoering bij uitstek” door te beslissen tot het inzetten
van de krijgsmacht - de “daadwerkelijke bevelvoering” of het geven van militaire bevelen aan de troepen in
vredes- en in oorlogstijd
de organisatie en de uitrusting van de krijgsmacht
Deze bevoegdheid is uit te oefenen met inachtneming van de wetten die op het vlak van de
organisatie van de gewapende macht bestaan.
Het komt de Koning ook toe alle maatregelen te nemen die nodig zijn opdat het leger zo
uitgerust is dat het zijn taken kan volbrengen (door de aankoop van wapens en munitie).
De wetgever bepaalt het kader waarbinnen de aankopen dienen te gebeuren. Hij kan ook
grenzen stellen aan de bevoegdheid van de Koning (door een algemene wet of in het kader van
de begroting)
Het vaststellen van de staat van oorlog
De Koning stelt de staat van oorlog vast (declaratief), hij stelt de staat van oorlog niet in (constitutief).
Hij roept dus geen oorlog tegen andere lander
De “eminente bevelvoering” of de “bevelvoering bij uitstek” door te beslissen tot het
inzetten van de krijgsmacht
De eminente bevelvoering is de beslissing om het leger in te zetten, in oorlogstijd, voor militaire
of humanitaire operaties in het buitenland en voor taken van ordehandhaving in het binnenland.
Kan ook naar buitenland worden gestuurd.
De krijgsmacht kan ook worden ingezet voor de handhaving van de openbare orde en andere
taken in het binnenland. Dit kan wanneer politieke of sociale conflicten uit de hand dreigen te
lopen en de politie de oproer op straat niet meer kan bedwingen.
De krijgsmacht kan ook worden ingeschakeld voor opdrachten van hulpverlening in nationaal
of internationaal verband met het oog op het lenigen van de noden van de bevolking.
De “daadwerkelijke bevelvoering” of het geven van militaire bevelen aan de troepen in
vredes- en in oorlogstijd
Doordat de Koning de opperbevelhebber is van het leger, is de eenheid in de bevelvoering gegarandeerd.
Als opperbevelhebber van het leger heeft de Koning de graad van generaal of admiraal
Controle door kamer en senaat op de krijgsmacht:
De Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat ontlenen het recht aan artikel 167, §1,
tweede lid Gw. om te worden geïnformeerd over de bevelvoering over het leger en de vaststelling van de staat van oorlog en het einde van de vijandelijkheden.
De controle van de Kamer van volksvertegenwoordigers op het defensiebeleid gebeurt middels de gebruikelijke instrumenten, zoals het recht om mondelinge en schriftelijke vragen te stellen, een minister te interpelleren, het recht van onderzoek. De parlementaire controle mag er
evenwel niet toe leiden dat de Kamer zich in de plaats van de Koning stelt. Dus dient de controle
achteraf te gebeuren.
Een controle ‘a priori’ is uitgesloten.
het annaliteitsbeginsel
in die zin dat de wet die het legercontingent vaststelt
slechts voor één jaar van kracht is.
Dit is een manier waarop de volksvertegenwoordiging het defensiebeleid van de regering kan
controleren.