DBG, VI, 14 eerste 20 woorden Flashcards
ab
voorzetsel + abl.
van(af), sinds, door (bij een passief werkwoord)
ab-
a-, abs-, a
prefix bij werkwoorden
af-
abesse
absum, afui, /
weg zijn, verwijderd, zijn
ac
voegwoord
en
accidere
accido, accidi, /
gebeuren
ad
voorzetsel + acc.
naar, bij, om te (bij een gerundium)
alius
alia, aliud
ander
alius…alius
de ene … de andere, (mv) sommige(n) … andere(n)
anima
animae (vr)
adem, ziel
annus
anni (m)
jaar
atque
voegwoord
en
bellum
belli (onz)
oorlog
causa
causae (vr)
oorzaak, proces
com-
con-, co-
prefix bij werkwoorden
bijeen-, grondig
confidere
confido, confisus sum
(+ dat.)
vertrouwen (op)
consuescere
consuesco, consuevi, consuetum
gewoon worden
convenire
convenio, conveni, conventum
samenkomen, overeenkomen
cum
-voorzetsel + abl.
(samen) met
-voegwoord + indicatief
toen
-voegwoord + conjuctief
toen, omdat, hoewel
de
voorzetsel + ablatief
van(af), over
deus
dei (m)
god