Colleges week 1 Flashcards

1
Q

Hoeveel mensen zullen in hun leven een vorm van kanker ontwikkelen?

A

1 op de 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoeveel procent van de kankerpatiënten overlijdt aan gemetastaseerde kanker?

A

70%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is voor mannen de meest voorkomende soort kanker?

A

Prostaatkanker (19,2% van de gestelde diagnoses)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is voor vrouwen de meest voorkomende soort kanker?

A

Borstkanker (28,6% van de gestelde diagnoses)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarvan is een colorectaalcarcinoom het resultaat>

A

Van een progressieve ziekte. Zo’n tumor begint met een groepje zieke cellen dat zich verder prolifereert tot een steeds groter wordende poliep. Op een gegeven moment ontstaat kanker waarna ook metastases kunnen ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Symptomen tumor linker hemicolon

A

Obstipatie, diarree, koliekachtige buikpijn, misselijkheid en braken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Symptomen tumor rechter hemicolon

A

Vage buikpijn, anemie, zwakte en gewichtsverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Symptomen rectumcarcinoom

A

Afwijkend defecatiepatroon, (loze) ledigingsdrang, rectaal bloedverlies, tenesmus en pijn in de pelvisregio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Immunotherapie

A

Bij immunotherapie krijgt u medicijnen om de werking van uw afweersysteem te versterken. Dit zorgt ervoor dat uw afweersysteem de kankercellen gaat herkennen, opruimen en vernietigen. Immunotherapie of immuuntherapie is een redelijk nieuwe behandelmethode bij kanker.
> Genezing door een behandeling met immunotherapie is niet mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

DCIS

A

Ductus carcinoom in situ (non invasief carcinoom (mamma))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Aard van borstkanker

A

Idiopatisch (80%)
Familiair voorkomen (15%)
Definitief erfelijke variant > vaak hoog penetrante genen zoals BRCA 1 en BRCA2 (5%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Symptomen mamma carcinoom

A

Massa of pijn in de oksel, een voelbare knobbel, een plaatselijke verdikking van de huid, tepelretractie, tepelafscheiding, oedeem of erytheem op de huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Triple diagnostics

A
  • Screening
  • Palpatie
  • Biopt voor weefselonderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Triple diagnostics

A
  • Screening
  • Palpatie
  • Biopt voor weefselonderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Relatieve vijfjaarsoverleving longcarcinoom

A

13%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Symptomen longcarcinoom

A

Hoesten, dyspneu, hemoptoë, pneumonitis, gewichtsverlies en anorexie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waardoor is de ziekte kanker in de negentiende en twintigste eeuw bekender en zichtbaarder geworden?

A
  • Toename in de wetenschappelijke kennis op dat gebied
  • Opkomst van organisaties en wetgeving met betrekking tot de ziekte
  • Groeiende morbiditeit en mortaliteit
  • Een toegenomen publieke bezorgdheid
  • Doorbraak van het stigma rondom kanker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ALL

A

Acute lymfoblastische leukemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Voor de geschiedenis van het wetenschappelijk onderzoek was de Tweede Wereldoorlog om twee redenen belangrijk

A
  1. Concentratiekamp experimenten
  2. Door de oorlog veel meer geld en organisatiekracht voor medisch onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Subsidiariteit

A

Je zet het minst ingrijpende middel in om een bepaald doel te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Proportionaliteit

A

Er moet een redelijke verhouding zijn tussen het doel en het ingezette middel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarom is kanker een volksziekte?

A
  • De prevalentie is hoog
  • Er zijn vele partijen bij betrokken
  • De behandelkosten zijn erg hoog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

EMA

A

In Europa worden medicijnen beoordeeld op veiligheid en werkzaamheid door de ‘European Medicines Agency’ > EMA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

AML

A

Acute myeloïde leukemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

AML symptomen bij presentatie

A

 ten gevolge van verdringing normale bloedaanmaak in beenmerg
 ten gevolge van toename witte bloedcellen in bloed
 ten gevolge van extramedullaire lokalisatie van leukemie
 ten gevolge van vrijkomen toxische stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waardoor kunnen leukocyten blijven steken in hun ontwikkeling?

A

Een mutatie als gevolg van een beschadiging in het DNA van de stamcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Symptomen AML

A

Algemene zwakte, bleekheid, een onverklaarbare toenemende vermoeidheid, onverklaarbaar gewichtsverlies, verlies van eetlust, veelvuldig terugkerende kleine infecties, koorts, verhoogde bloedsneiging, petechiën, tandvleesbloedingen, pijn in beenderen en gewrichten, gezwollen lymfeklieren en een vol gevoel door een vergrote en uiteindelijk pijnlijke milt

27
Q

Hoe wordt de diagnose AML gesteld?

A

Aan de hand van cytologisch onderzoek van een beenmergbiopt

28
Q

Myeoloblasten

A

Onrijpe cellen

29
Q

Waar vindt de vorming van bloedcellen plaats?

A

In het beenmerg, met name van de platte beenderen

30
Q

Uit welk type cel zijn bloedcellen oorspronkelijk afkomstig?

A

Pluripotente stamcel

31
Q

Progenitorcel

A

Een pluripotente stamcel heeft een hoog delingspotentieel, maar maakt eigenlijk maar weinig delingen door. Na een aantal delingen is het namelijk geen stamcel meer, maar
is er een deel gecommitteerde cel ontstaan met nog maar een beperkt delingspotentieel. Zo’n cel wordt een progenitorcel genoemd

32
Q

Waarom zijn er twee progenitorcellen aan te wijzen?

A

Binnen de bloedvorming zijn er twee lijnen van ontwikkeling

33
Q

De twee progenitorcellen

A
  1. Myeloïde stamcel
  2. Lymfoïde stamcel
34
Q

Waar kunnen myeloïde stamcellen zich tot differentiëren?

A

eytrocyten, megakaryocyten, macrofagen of granulocyten

35
Q

Waar kunnen lymfoïde stamcellen zich tot differentiëren?

A

Lymfocyten

36
Q

Waar vindt de ontwikkeling van de myeloïde en lymfoïde lijn plaats?

A

De gehele ontwikkeling van de myeloïde lijn vindt in het beenmerg plaats, maar de lymfoïde stamcelderivaten ontwikkelen zich ook deels in de lymfeklieren (B- en T-cellen) en de thymus (T-cellen)

37
Q

Mogen onrijpe cellen in het bloed zitten?

A

Nee! Moeten gelijk alarmbellen rinkelen

38
Q

Milt

A

Opslagplaats voor voornamelijk erytrocyten

39
Q

Wat is een sterke aanwijzing voor leukemie?

A

Onrijpe cellen in het bloed

40
Q

Wat is een sterke aanwijzing voor leukemie?

A

Onrijpe cellen in het bloed

41
Q

Stamcellen vs progenitorcellen

A

Stamcellen: Hoog delingspotentieel, weinig delingen
Progenitorcellen: Beperkt delingspotentieel, veel delingem

42
Q

Eigenschappen van bloedvormende stamcellen

A
  • Vermogen tot zelfvermeerdering
  • Pluripotentie
  • Hoge delingspotentie, lage delingsfrequentie
  • Relatief ongevoelig voor genotoxische invloeden
    (Bestraling, chemotherapie, reactieve zuurstof in de cel)
  • Verantwoordelijk voor het lange termijn herstel van beenmerg en bloedcelvorming bij stamceltransplantatie
43
Q

Door welke eigenschap zijn stamcellen vooral cruciaal voor het lange termijn herstel van het beenmerg en de bloedcelvorming?

A

De relatieve ongevoeligheid voor genotoxische invloeden

44
Q

Eigenschappen van progenitorcellen

A
  • Geen of beperkt vermogen tot zelfvermeerdering
  • Beperkt in ontwikkeling tot 1 (unipotent) of enkele (multipotent) bloedceldifferentiatielijnen
  • Hoge delingsfrequentie (veel dochtercellen), beperkte delingspotentie
  • Gevoelig voor genotoxische invloeden
  • Verantwoordelijk voor het korte termijn herstel van bloedcelvorming bij stamceltransplantatie
45
Q

Klinische toepassing van stamceltransplantatie (SCT)

A
  • Beenmergherstel na totale lichaamsbestraling en chemotherapie bij ziekten van het hematopoietisch systeem; meestal allo-SCT (donor)
  • Beenmergherstel bij patiënten met solide tumoren die zware chemotherapie hebben ondergaan; auto-SCT (eigen stamcellen)
  • Experimenteel: behandeling van auto-immuunziekten
  • Experimenteel: Gentherapie
46
Q

Hematopoietische stamcellen liggen in regulerende “niches”. Wat zijn twee functies van die niches?

A
  1. Regulatie van de stamceleigenschappen
  2. Bescherming tegen toxische invloeden
47
Q

Hoe vinden stamcellen hun weg naar niches?

A

Via chemoattractie

48
Q

Chronische leukemie

A

Aanvankelijk minder bedreigende symptomen, veroorzaakt door ophoping van (deels) uitgerijpte en (deels) functionele leukemiecellen, die de normale bloedcelvorming in minder ernstige mate remmen
> Defect in groeiregulatie

49
Q

Acute leukemie

A

Veroorzaakt door ophoping van niet functionele cellen (meestal blasten) die de normale bloedcelvorming ernstig onderdrukken
> Defecten in groeiregulatie en uitrijping

50
Q

Epidemiologie

A

De epidemiologie is de wetenschap die de frequentie en de verspreiding van ziekte onder de bevolking bestudeert. Daarnaast houdt deze leer zich ook bezig met het beloop van, de screening op, de preventie van en de oorzaken van een ziektebeeld

51
Q

In hoeveel procent van de gevallen wordt kanker veroorzaakt door de omgevingsfactoren en leefstijl?

A

Ongeveer 90%

52
Q

In hoeveel procent van de gevallen is kanker aan genetische oorzaken te wijten?

A

In 5-8%

53
Q

In welke twee categorieën kan epidemiologisch onderzoek ingedeeld worden?

A
  • Experimentele onderzoeksvormen zoals RCT
  • Observationeel onderzoek
54
Q

Kankersurveillance

A

Omvang van de kankerlast bepalen en de ontwikkeling ervan beoordelen
> Trends in incidentie, prevalentie, sterfte en overleving

55
Q

Algemene nadelen observationeel onderzoek

A
  • Recall bias
  • Het geven van sociaal wenselijke antwoorden
  • Het enkel hebben van data van mensen die mee wilden werken aan de studie
56
Q

Algemene nadelen experimenteel onderzoek

A
  • Hoge kosten
  • Lange duur
  • Gelimiteerde externe validiteit door strikte inclusie en exclusie criteria
57
Q

Voor- en nadelen van screening

A

Voordelen:
> Winst in levensjaren, laag stadium, minder intensieve behandeling

Nadelen:
> Overdiagnose -> overbehandeling

58
Q

OS, DFS, RS

A

OS > overall survival
DFS > Disease-free survival
RS > Relative survival

59
Q

Waar is kankerregistratie geschikt voor?

A
  • Inzicht in toepassing van diagnostische en therapeutische strategieën
  • Richtlijnadherentie t.a.v. diagnostiek en behandeling
  • Onderzoek naar de waarde van (nieuwe) prognostische modellen
  • (Kosten)effectiviteit van (dure) oncolytica in de dagelijkse praktijk
60
Q

Hallmarks of cancer

A

Een cel kan verschillende eigenschappen ontwikkelen die
tot kanker kunnen leiden. Deze eigenschappen worden de ‘hallmarks of cancer’ genoemd, waarvan we er tegenwoordig tien onderscheiden.

61
Q

Moeten alle hallmarks of cancer aanwezig zijn om de ziekte zich te laten ontwikkelen?

A

Nee

62
Q

De Hallmarks of cancer

A
  1. Blijven delen
  2. Remming ontwijken
  3. Celdood weerstaan
  4. Oneindige celdeling
  5. Vorming van nieuwe bloedvaten
  6. Invasie en metastase
  7. Genoom instabiliteit en mutaties
  8. Tumor-bevorderende ontsteking
  9. Deregulatie van de energievoorziening
  10. Ontsnapping aan het immuunsysteem
63
Q

Hallmarks en therapie

A

De therapie bij een bepaalde soort kanker wordt vaak afgesteld op de ‘hallmarks of cancer’. Ze zijn
belangrijk bij de therapiekeuze, omdat het doel van de therapie gericht is op het blokkeren van de
verschillende eigenschappen van de tumorcellen.

64
Q

Stroma

A

Omgeving tumor noemen we stroma, omgeving om de cellen
Tumor is in staat om stroma te manipuleren
> Bevat bindweefsel, ontstekingscellen en bloedvaten

Stroma bevat endotheel, dit zorgt voor angiogenese ten behoeve van groei

65
Q

Hoeveel blasten bevat ‘normaal’ beenmerg?

A

Minder dan 2%

66
Q

Indeling maligne tumoren

A
  • Epitheliale cellen > carcinoom (95)%
  • Steun- en bindweefselcellen > sarcoom (1%)
  • Hematologische cellen > Lymfoom (4%)