college 7 Flashcards

1
Q

stappen bij het plannen van een bewuste motorische reactie

A
  1. posterior cortex= sensprische info doorgestuurd naar frontale kwab
  2. prefrontale cortex= wat voor beweging hebben we nodig, hoe ga je reageren
  3. premotor cortex= zorgen dat alle bewegingen georgniseerd raken
  4. motorcortex= zet de bewegingen in gang, beslist welke beweging uitgevoerd gaat worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

spiegelneuronen

A

activeren op het moment dat je iets ziet, maar ook op het moment dat je het zelf doet, je kunt dus dingen leren puur doordat je iets ziet. werkt wel voor simpele dingen maar moeilijker voor abstracte dingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

autisme en spiegelneuronen

A

mensen met autisme hebben minder spiegelneuronen met name in de frontaal en emotionele gebieden. als iemand bv huilt snappen ze dat cognitief wel maar voelen dat emotioneel niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

parietaal kwab

A

speelt een rol bij het intergreen van sensorische info van het hele lijf. de fucntie is vervolgens acties te ondermen op basis van deze infor richting motoriek. ook verwertk de kwab info met betrekking tot motoriek zoals kennis van eigen lijf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

primary motor cortex

A

specifieke bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

promotor cortex

A

sequenties van begwegingen bijv danspasjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

somatosensory

A

feedback vanuit bewegingen, houd zich bezig met waar je ledematen zich bevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sma gebied

A

worden hele kleine bewegingen gepland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

laterale intraparietaal

A

bevat neuronen die info houden over spatiele/ruimtelijke locaties, hier komen gerichte oogbewegingen uit voort. opvallende dingen trekken de aandacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ventraal intraparietaal

A

krijgt vooraal tactiele info binen, waar bevind mijn hoofd zich en zorgt dat ogen met hoofd meebegwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

medial intraparietaal

A

heeft info oer de items die zich recht voor je neus bevinden, binnen handbereik. zodat dingen voor je neu ontweken kunnne wordne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

anterior intraparietaal

A

bevat neuronen die gevoeliger zijn voor vorm, grootte en orientatie van een object, zeker asl je van plan bent iets vast te gaan nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

basale ganglia

A

set aan structuren binnen in hersenen, betrokken bij geheugen en motivatie, direct aanjagend pad vanuit stratium naar pg. erg geactiveerd bij adhd. indirect remmend pad via subsantia nigra en naar gpi, erg geactiveerd bij depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

koppeling occipitaal en parietaal

A

visuele infor gaat van de occipitale kwab naar de parietale kwab, specifiek voor waar hetgeen je ziet zich in de ruimte bevind. pas in het motorisch gebied worden de losse stukjes weer aan elkaar gekoppeld. zodra het de motorische cortex in komt weten we opeens wat het is en wat je ermee kunt doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

somatosensorische aandoeningen

A

astereognosis= op basis van tast weten mensen niet wat ze vasthouden.

extinctie= op het moment dat je een object laat zien weet iemand wat het is maar zodra je twee dezlfde objecten laat zien weet diegen niet dat het er 2 zijn. gaat mis in motorische stuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

asomatognosia

A

verlies van gevoe voor eigen lijf, weten bijv niet waar hun arm is

17
Q

asymbolia for pain

A

geen reactie of gebruikelijke reactie op pijnprikkels, sensorische merk je dat er pijn is maar motorisch reageer je anders

18
Q

ideomotor apraxia

A

onvermogen om bwegingen na te doen, weinig tot geen spiegelneuronen

19
Q

constructionele apraxia

A

onvermogen om puzzels te maken, huis te bouwen of tekeningen te maken, herkennen objecten wel maar kunnen puzzelstukjes niet aan elkaar leggen