college 7 Flashcards

1
Q

retoriek

A
  • de kunst van het overtuigen
  • welsprekendheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

grondlegger retoriek

A

Aristoteles
- inhoud (logos)
- speker (ethos)
- publiek (pathos)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

retoriek assumpties

A
  • draait om het publiek
    1. communicatie is transactioneel
    2. audience analysis
    publiek moet overtuigd worden
    opzoeken shared field of experience
    publiek bepaalt onderwerp en doel van de speech
    manier waarop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

retoriek: elementen van een rede

A
  • Drie vormen van retoriek:
    1. Ethos (spreker): geloofwaardigheid
    2. Logos (boodschap): logica & argumentatie
    3. Pathos (ontvanger): emoties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ethos

A
  • betreft de geloofwaardigheid van de spreker
  • drie dimensies
    1. Perceived intelligence (credibility)
    Vertrouwen en expertise (Hertog-Jan)
    2. Moral character (Jumbo)
    Goed en eerlijk persoon
    (Morele) authoriteit
    In de ogen van het publiek
    4. Goodwill (Klaverblad)
    Intentie tegenover publiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe bereik je ethos

A
  • vergroten shared field of experience
    ex.) (taal)accomodatie, framing, online dating
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

logos

A
  • Gebruik van logica en argumentatie (e.g., zet de knop om)
  • Twee soorten:
    1. Artistic proof: argumenten, stijlfiguren & appeal to reason / common sense
    2. Inartistic proof: logica, … vanuit perspectief audience, e.g.,
    Vaccinaties
    Flat earth
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

deductieve argumenten

logos

A
  • Syllogismen
    Bouwstenen van argumentatie
    Een set van proposities die aan elkaar gerelateerd zijn, vaak: major premise (= voor veel mensen), minor premise (= voor een bepaalde situatie) & conclusion
  • Artistic proof: gebruik van stijlfiguren en andere retorische technieken om argumenten goed over te laten komen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

pathos

A
  • inspelen op emoties:
    gebruik metaforen
    storytelling
  • inspelen op emotie is niet alleen positief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

aristoteles’ principes van een rede (canon)

A

Canon: 5 principes waaraan een goede reden moet voldoen
1. Invention
De informatie en kennis die de spreker heeft en in de boodschap verwerkt; de constructie van relevante argumenten (syllogismen, logos). Dit hoeven niet altijd goede argumenten te zijn.
2. Arrangement
Het aanbrengen van structuur in de boodschap in de vorm van een introductie (pathos en ethos), midden (logos), eind (pathos).
E.g., Interpolis, Meau – Stukje van mij
3. Style
Het gebruik van taal om ideeën op een bepaalde wijze uit te drukken (bijv. metaforen en andere stijlfiguren).E.g., framing (betekenisvol ouder worden i.p.v euthanasie) ; Trump’s taalgebruik
4. Delivery
De nonverbale presentatie van de sprekers ideeën.
E.g., bijv. Obama’s ‘Amazing Grace’ speech; II, Julian Treasure’s ”HAIL”
5. Memory
Het kunnen onthouden van de eerste vier aspecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Burke

dramatisme

A
  • het leven is vergelijkbaar met drama
  • inclusief genreconventies: komedie, drama, actie
  • drama is een retorische techniek
    –> zien ons leven in termen van episodes
    –> vertellen er op die manier over
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

dramatisme: assumpties

A
  1. “Humans are animals who use symbols”
  2. “(Culture) Language shapes thinking” – influence of language on thinking (framing)
  3. “Humans are choice makers”

–> lijkt erg op symbolisch interactionisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dramatisme: identificatie

A
  • Substance: “the general nature of something”
    –> Antwoord op de vraag: “wie ben ik”
  • Identificatie is overlap in ‘substance’ tussen:
    –> twee of meer mensen
    –> spreker en publiek
    –> zender en ontvanger
  • Identificatie behoort tot ethos
  • Identificatie is een belangrijke reclamestrategie:hoyhoy, Dela vs. Yarden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

dramatisme: Burke’s pentad

A
  • Een middel om te analyseren hoe de zender een boodschap probeert over te brengen op haar publiek. Toepasbaar op alle media-content (e.g., verhalen als reclame)
  • Act = What
  • Scene = Where & when
  • Agent = Who
  • Agency = How
  • Purpose = Why
  • Attitude = Deeper why/disposition
  • Connectie tussen elementen van pentad kan gebruikt worden als ‘hook’ of frame van een verhaal of om een bestaand verhaal te analyseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

narrative paradigm (Fisher)

A
  • Mensen zijn verhalenvertellers
  • Beslissingen en communicatie zijn gebaseerd op ‘good reasons’
  • Good reasons worden bepaald door geschiedenis, biografie, cultuur en karakter
  • Rationaliteit is gebaseerd in mensen hun belevenis hoe consistent and eerlijk een verhaal lijkt
  • The wereld wordt ervaren door mensen als een set verhalen waaruit we kiezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

narratieve rationaliteit: coherentie

A

= Interne consistentie van een verhaal
- Structurele consistentie = het verhaal loopt goed door
- Materiële consistentie = overeenstemming met andere verhalen
- Consistentie van actoren = zijn de mensen geloofwaardig

17
Q

narratieve rationaliteit: betrouwbaarheid

A
  • Fidelity is de betrouwbaarheid van het verhaal:
    Komt het verhaal overeen met de ideeën van het publiek?
  • Valt uiteen in twee elementen: Argumentatie en Aansluiting op waardes publiek
  • Argumentatie (logos)
    –> kloppen de feiten, wat is de logica
  • Aansluiting op waardes van het publiek (ethos en pathos)
    –> komt het verhaal goed over, hoe relevant
  • Fisher definieert dit in termen van ‘values’ oftewel bepaalde overtuigingen die de sprekers meenemen vanuit hun ‘context’ (geschiedenis, cultuur, etc.)