college 1 Flashcards

1
Q

wat is communicatie

A

is een sociaal proces waarin individuen symbolen gebruiken om
betekenis in hun omgeving vast te stellen en te interpreteren.
1. sociaal
2. proces
3. symbolen
4. betekenis
5. omgeving
6. beïnvloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

van 1-op-1 massacommunicatie

A

weinig: weinig –> 1-op-1
veel: weinig –> tv
weinig: veel –> blog
veel: veel –> instagram

links van ‘:’is ontvanger, rechts is zender

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

centrale communicatie

A

communicatie waarbij je wel controle hebt over de info die je toegezonden krijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

decentrale communicatie

A

communicatie waarbij je geen controle hebt over de info die je toegezonden krijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

model van Bordewijk en Van Kaam

(1968)

A

centraal: centraal –> allocutie
individueel: centraal –> consultatie
centraal: individueel –> registratie
individueel: individueel –> conversatie

links is controle over tijd/plaats, rechts is controle over informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

proces van communicatie

A
  • continu proces
  • communicatieproces als een helix:
  • geen definieerbaar begin en einde
  • dynamisch en complex
  • wordt beinvloed door ervaringen in het verleden
  • cumulatief
  • continu aan verandering onderhevig
  • individueel, cultuur en tijdsbeeld bepaald/afhankelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

soorten symbolen

A
  • via verschillende kanalen: verbaal, non-verbaal, visueel, etc.
  • abstract vs. concreet (onderscheid niet altijd duidelijk)
    ex.) abstract symbool: hart, want lijkt niet op een hart
    abstract maar toch niet: tekens voor man en vrouw, want zijn afgeleid uit de spiegel van Aphrodite en de speer van Ares
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

symbool

A

= een arbitrair (willekeurig) label gegeven aan een fenomeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

betekenis

= semiotiek

A

= wat mensen uit een boodschap halen
* relatie symbolen en betekenis: Ogden & Richards (1923): elements of meaning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

semiotiek

A

symbolen en betekenisleer

betekenis is niet voor iedereen hetzelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ogden & Richards (1923): elements of meaning

A

fysiek object/referent <–> symbool <–> concept (betekenis) <–> fysiek object/referent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

effect omgeving

A
  • symbolen zijn buiten een bepaalde groep vaak niet duidelijk
  • interpretatie afhankelijk van eerdere ervaringen, interesses, context, etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

intentionaliteitsdebat

A

= alleen intentionele gedragingen zijn communicatief
wat is communicatie en wat niet?
* Only intentional acts are communicative
* A person “cannot not communicate” (Palo Alto Team)
* It is possible to not communicate, but all interactive behavior is communication (also silence and avoidance of eye-contact)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Andersen’s (1991) communicatiematrix

A
  • gedrag ontvanger: niet bewust, bewust
  • gedragd zender: intentioneel onbewust, niet-intentioneel onbewust, intentioneel bewust
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly