College 5 Flashcards

1
Q

De 3 verwerkingstheorieën

A
  1. Anderson: schematheorie
  2. Kintsch: situation model
  3. Sadoski: dual coding theory
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leren

A

Het kunnen toepassen van nieuwe concepten in een nieuwe context. Het gaat dus niet alleen om recall, maar echt begrijpen en toepassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Situation model (Kintsch)

A

Het situation model van Kintsch beschrijft hoe lezers een mentale representatie vormen van de situatie die in een tekst wordt beschreven. Dit model gaat verder dan het onthouden van woorden en zinnen, en omvat de integratie van nieuwe informatie met bestaande kennis, het maken van inferenties, en het dynamisch bijwerken van deze representatie om een samenhangend begrip van de tekst te creëren.

Je ziet een externe representatie die op papier staat > mentale representatie > mengen met voorkennis/schema > updaten schema

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Stappen bij lezen tekst (situation model)

A
  1. Maken representatie (wat is het onderwerp?)
  2. Informatie integreren met kennis in je hoofd (herkennen oorzaak-gevolg, etc.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

3 niveaus van representatie (situation model)

A
  • Oppervlakteniveau
    Letterlijke weergave van de tekst onthouden zonder begrip.
    Voorbeeld: Kinderen die meezingen met een liedje zonder de woorden te begrijpen.
  • Tekstbase-niveau
    Begrijpen van concepten en relaties binnen de tekst zonder wereldkennis, je probeert de samenhang van de tekst te ontdekken op basis van hoe de tekst is opgebouwd. Hier is al meer begrip en een diepere verwerking.
  • Situatiemodel-niveau (Learning):
    Koppelen van tekstinformatie aan context- en wereldkennis voor toepasbare, abstracte kennis.

Het doel is om teksten te verwerken op het situatiemodel-niveau voor diepgaand en toepasbaar leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer leert een lezer volgens Kintsch?

A
  • als de tekststructuur een beetje helpt (advance organizers)
  • als een tekst voldoende voorkennis veronderstelt, niet te weinig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Advance organizers

A

Advance organizers zijn hulpmiddelen die voorafgaande informatie geven om de leerder voor te bereiden op nieuwe kennis. Ze bieden een overzicht of context die helpt de nieuwe informatie beter te begrijpen en te verbinden met wat de leerder al weet.

Samenvatting:
* Wat: Hulpmiddelen die vooraf informatie geven.
* Waarom: Voorbereiden op nieuwe kennis en verbinden met bestaande kennis.
* Hoe: Door overzichten, samenvattingen, conceptkaarten, enz.
* Voorbeeld: Een korte inleiding of samenvatting aan het begin van een les.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Proximal zones of development (Vygotski)

A

Op de grenzen van wat bekend is, is toekomstige groei of ontwikkeling mogelijk. Het beschrijft het gebied waar leren het meest effectief plaatsvindt, net boven het huidige kennis- en vaardigheidsniveau.

Mensen moeten al een beetje voorkennis hebben van een onderwerp en daar moet je net iets boven gaan zitten zodat hij associaties maakt. De lezer moet niet te veel moeite hoeven doen want dan haakt hij af en ook niet te weinig want dan wordt niks geleerd. Het moet voldoende aansluiten bij de voorkennis om het juiste schema te activeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Content overlap

A

De overlap tussen wat mensen al weten en wat in de tekst staat.

  • Bij kleine content overlap moet je meer uitleg geven en duidelijke structuur aanduiden
  • Bij grote content overlap moet je minder uitleg geven en minder duidelijk de structuur aanduiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Coherentie

A

De samenhang in de representatie van de tekst (duidelijk verband tussen de verschillende delen van een tekst). Coherentie helpt een lezer bij het maken van een mentale representatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

2 vormen van coherentie

A
  • referentiële coherentie
  • relationele coherentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Referentiële coherentie

A

Samenhang die ontstaat doordat in een tekst verschillende woorden (verwijswoorden) betrekking hebben op (verwijzen naar) dezelfde referenten.

→ Hierbij speelt het principe van nabijheid en van congruentie een rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Congruentie

A

Congruentie verwijst naar de grammaticale overeenstemming tussen verschillende elementen in een zin, zoals onderwerpen en werkwoorden, of zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. Het gaat om het aanpassen van de vorm van woorden om te matchen met elkaar in getal (enkelvoud of meervoud) en/of persoon (eerste, tweede, of derde persoon).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Relationele coherentie

A

Samenhang die ontstaat doordat lezers tussen tekstdelen betekenisrelaties leggen: coherentierelaties.

Bijvoorbeeld:
- tegenstelling
- onderbouwing
- oorzaak-gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Expliciete coherentie

A

Het markeren van de coherentie.

bijvoorbeeld:
- cohesief element = omdat, want, echter, etc.
- advanced organizer = we gaan in deze tekst 3 vormen van interesse bespreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wassenburg et al. (2020)

Studie - Inspecting a picture before reading affects attentional processing but not comprehension

A

RQ: wat is het effect van het tonen van een afbeelding voor het lezen op tekstbegrip?

Het werd gemeten aan de hand van oogbewegingsdata. De tijd die iemand besteed aan het lezen van een bepaalde passage reflecteert de moeite die gestopt wordt in het verwerken van bepaalde tekstuele kenmerken. Er wordt hierin onderscheidt gemaakt tussen tekst-base en situation-model base.

Onafhankelijke variabele:
- aanwezigheid plaatje (wel/niet)

afhankelijke variabele:
- tekstbegrip (8 vragen: 4 tekst-base en 4 situation-model base)
- oogbewegingen (tekst-base vs. situation-model base)

Resultaten:
Wanneer er een plaatje wordt getoond, wordt er ongeveer even veel tijd aan tekst-base en situation-model zinnen besteed. Zonder plaatje wordt langer over tekst-base zinnen gedaan. Ook worden de begripsvragen op beide onderdelen beter gemaakt met een plaatje.

Een afbeelding zorgt ervoor dat de aandacht meer verschuift van tekst-base naar situation-model. Dit leidde echter niet tot betere scores op begrip voor situation-model, maar het was beide gelijk (=discrepantie). Bij geen discrepantie zouden de grafieken van verwerking (aandacht) en cognitieve uitkomst (begripsscores) consistent met elkaar zijn.

17
Q

Narratieve tekst

A

Tekst die een verhaal vertelt of gevoelens en emoties; de zender wil de ontvanger ontspannen, raken of ontroeren

18
Q

Transportatie & identificatie

A

Transportatie: als je jezelf verplaatst in een tekst, meegezogen wordt in een tekst. Je kunt je verplaatsen in het verhaal.
Identificatie: je kunt je verplaatsen in de hoofdpersoon en zijn situatie
→ Begrip en verwerking gaat omhoog als transportatie en identificatie mogelijk is

19
Q

Wat is het gevolg van moelijkheden bij het up-to-date houden van een situation-model?

A

Bij een goed geschreven tekst houden mensen hun situation-model up-to-date naarmate de tekst vordert.
Dit kan een uitdaging zijn door bijvoorbeeld:
- plotse verplaatsing van plek
- sprong in de tijd
- onduidelijkheid causaliteit
Dit zorgt voor extra inspanning, maar dit loont zich als de lezer in staat is om met situation-model te updaten d.m.v. hun voorkennis. Dit kan dan leiden tot diepere verwerking.