College 3: Zijn en schijn, Plato's paradigma Flashcards
Waardoor wordt de moderne tijd gekenmerkt en waarom is dat zo?
De moderne tijd wordt door de ontdekking van het subject gekenmerkt. De vraag naar zekerheid wordt belangrijk. Tijdens de middeleeuwen vormde het christendom de waarheid. Maar tijdens de reformatie zwakt de macht van het Christendom af. We beginnen met twijfels aan de kennis die de geschiedenis van de filosofie heeft opgeleverd. Dus de filosofen in de moderne tijd beginnen opnieuw. We kunnen slechts zeker zijn van de zaken die ik helder en welonderscheidene door mijzelf kan inzien. Dit is de epistemologische metafysica: we doen slechts aan metafysica als we het kenapparaat onderzoeken; de cognitieve vermogens van de mens. Als je aan metafysica doet, moet je eerst weten wat het betekent om de werkelijkheid te kennen.
Wat is de grens van ons kennen volgens Kant?
Kant schrijft dat we met onze rede de rede moeten onderzoeken. In welke grenzen kunnen we de werkelijkheid kennen? Het enige dat we kunnen kennen is de fenomenale wereld. Met de rede kunnen we niets van de noumenale wereld kennen. We weten alleen ets over de fenomenen die aan ons verschijnen (de werkelijkheid zoals wij het ervaren).
Welk onderscheid maakt Kant?
We moeten een onderscheid maken tussen individuen als empirisch object en het transcendentaal subject. Kant wil beschrijven dat we de wereld voor iedereen gelijk is. Er is een universele structuur in ons cognitieve apparaat die dingen structureert op dezelfde manier. Het onderscheid betreft de mogelijkheidsvoorwaarde voor ons kennen. Het transcendentale subject en de fenomenale wereld kunnen we kennen. Bij het transcendentale subject gaat het over het structureren van kennis, dit is universeel gelijk. Wat we eerst moeten bestuderen als we aan de metafysica doen is het subject.
Wat is er problematisch aan Kants dualisme?
Als je zegt dat we alleen de fenomenale wereld kunnen kennen, lijkt het alsof de noumenale wereld een soort geest/restproduct is dat we niet kunnen kennen, maar er wel is. Bovendien kunnen we dus alleen dingen over de natuur kennen en de wetmatigheden die de natuur bevat. Dan lijkt er voor de menselijke vrijheid geen plaats te zijn. We kunnen niets van dingen an zich kennen, maar die zijn wel nuttig voor menselijke vrijheid. Het bereik van de noumenale wereld is dus de praktijk van de ethiek en de vrijheid. De mens is niet alleen een Natuarwesen, maar ook een Vernunftpersoon. Maar hoe hebben we vrijheid in een puur wetmatige natuur?
Welk dualisme kent de moderne tijd?
Het dualisme solist zich in de mens als subject. Aan de ene kant zijn mensen kennende wezens. Alles wat we tegenkomen in de natuur en om ons heen kunnen we opvatten als een object dat we bestuderen met wetmatigheden. Maar aan de andere kant zijn we een willend object, dat verantwoordelijk is voor eigen denken en handelen. Dus de wereld valt in twee kampen: natuur en vrijheid, de wil en ons kenvermogen.
Waar gaat het probleem van zijn en schijn over?
Metafysica is geïnteresseerd in het zijnde. Maar dat zijnde moet op een bepaalde manier verschijnen. Dat moet optreden in de werkelijkheid, het kan niet alleen zijn het moet ook ergens zijn op een bepaalde plaats in de zintuiglijke werkelijkheid.
Leg het verband tussen Plato en het probleem van zijn en schijn uit.
Volgens Plato is er een intelligibele en een zintuiglijke wereld. De intelligibele wereld is de Ideeënwereld, maar waar verschijnt het Idee van de Ideeënwereld? Dat idee verschijnt in de zintuiglijke wereld. Dus Plato maakt een verschil tussen het zijn en de plaats waar het zijn is. Als ik een tafel zie, dan is dat de verschijning van het Idee van de tafel.
Wat is er problematisch aan zijn en schijn?
Het probleem van zijn en schijn zit aan de kant van de schijn. Er zijn twee soorten schijn. Dus het probleem is de dubbelzinnigheid van de schijn.
Wat is het verband tussen de fenomenale en noumenale wereld met het probleem van zijn en schijn?
Het onderscheid van zijn en schijn is het onderscheid van de noumenale en de fenomenale wereld. We hebben geen toegang tot het noumenale. We kennen alleen de fenomenen die aan ons verschijnen. We kennen dit begrip van Kant. Het fenomeen verschijnt als object voor het subject. Het staat als het ware klaar voor het subject, zodat het subject kennis kan verlenen over het object. Het fenomeen wordt klaar gemaakt om gekend te worden door het subject. Het fenomeen verschijnt, maar de werkelijkheid daarachter (het noumenale) kunnen we niet kennen.
Wat zijn de fenomenen volgens Kant?
Fenomenen zijn door het subject bewerkte impressies. Als wij iets waarnemen dan nemen we dat altijd waar als iets ruimtelijks en als iets tijdsgebonden. Maar die ruimte en tijd zitten niet in die impressies. Die impressie kunnen echter niet zonder tijd en ruimte worden waargenomen, dus wij brengen zelf structuur aan onze impressies. Ook causaliteit wordt aan een fenomeen toegevoegd. Het is niet iets van de dingen zelf, maar iets van het subject. De mens probeert zelf orde aan te brengen aan de werkelijkheid. Als je zegt dat de mens met het kenvermogen en onze waarnemingen zelf orde brengen aan de werkelijkheid die aan ons verschijnt, kun je denken dat de werkelijkheid zelf niet geordend is. Dan zie je dus dat we de noumenale wereld niet kunnen kennen.
Wat is mimesis?
Dit is een begrip van Plato dat hij gebruikt bij het probleem van zijn en schijn. Dit betekent uitbeelding, imitatie en representatie. Het is een metafysisch begrip. Het zich voordoen in de schijn, noemt Plato mimesis. Het zijnde is namelijk, maar het moet zich ook laten verschijnen in de zintuiglijke wereld.
Leg de drie soorten bedden van Plato uit.
Het gaat over het zijnde als een gemaakt-zijnde: het model van maken. Dit model maakt duidelijk waarom Plato bed dat van het Idee is. Als een timmerman iets maakt, dan bewerkt hij het met hout. Hij heeft een proces voor ogen. Het Idee van het zijn zelf, want een bed kan alleen gemaakt worden, als de timmerman het Idee van het bed voor ogen heeft. Maar er zijn twee vormen van schijn: goed en slecht. Een ambachtsman is goed in het maken van een verzameling van objecten. Er zijn naast de ambachtsman ook andere vormen van mimesis. Iemand die meent alles te maken, is echter iemand die niet iets echts maakt. Dat is iemand die iets namaakt, imitatie in de slecht zin. Stel je hebt een quasi maker die alle objecten in enkele seconde kunt maken, deze quasi maker is de spiegel. De spiegel weerspiegelt alles. Dit is de snelste namaker van de Ideeën. De maker die alles na kan maken, maakt niet de goede verschijning van de tafel.
Waar wordt de bedriegende spiegel mee vergeleken in de tekst van Plato (De staat)?
Met de schilder. Een schilder kan alles afbeelden. Dan hebben we drie bedden: het Idee bed, het hout uitgebeelde bed en het op het schildersdoek afgebeelde bed. Het idee waarop de timmerman gericht is, is dat het bed gebruikt wordt om te slapen (het wezen van het bed). In het bed van het schildersdoek kun je niet slapen. Het is de valse verschijning. Het is schijn, afbeelding van het bed, maar het is niet de goede verschijning. Het wezen van het bed wordt niet bewaakt. Dat wordt het grote onderscheid van zijn en schijn.
Wat bedoelt Plato met niet-zijn?
Hij bedoelt daarmee anders zijn/verschillend zijn. Stel we hebben een tafel en die heeft de identiteit dat het een tafel is. Een stoel is een stoel. Dus we hebben twee identiteiten. Ze behoren tot dezelfde categorie. Maar die tafel is niet een stoel. Die tafel participeert ook aan de klasse van niet-zijn, want de tafel is geen stoel. De stoel heeft hetzelfde, want de stoel is geen tafel. Die vorm van niet-zijn moet je uitleggen in termen van anders zijn. Dit is geen voorbeeld van niet-zijnde die elkaar uitsluiten, als bijv. rust en beweging. De tafel en stoel zijn anders. Anders zijn geldt voor Plato voor alle objecten. Objecten zijn zichzelf en zijn anders dan anderen. Dus eerst hebben we identiteit en dan verschil.
Waarom zie je bij de drie bedden een soortgelijke rangorde van het niet-zijn.
Het derde bed is een soort van afwijking van het houten bed dat getekend wordt door een gelijkenis met het Idee bed. Het schilderij van het bed wordt getekend door een gelijkenis met het houten bed, maar wordt getekend met een verschil met het Idee bed. Daar waar het geschilderde bed zich voordoet als het Idee bed, komen we bij het probleem van zijn en schijn uit. Uiteindelijk is de onwaarheid voor Plato het echte probleem. Als het net lijkt alsof het echt waar is en het ons misleidt, is onwaarheid een probleem.