College 2 Performance manangement Flashcards

1
Q

Performance Management

A

Gaat over HR activiteiten waarin de verbinding wordt gemaakt tussen de realisatie van de organisatiedoelen en de individuele bijdrage/prestaties van de medewerkers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

PDCA
Plannen
Doen
Controleren
Actualiseren

A

Planningsgesprek  functioneringsgesprek  Beoordelingsgesprek  herhaal
Ontwikkelingsgesprek (POP) langere termijn
Cultuur waarin LG en MW elkaar op prestaties durven en kunnen aanspreken en waarin ontwikkeling gewoon wordt gevonden.

  • Prestaties van de organisatie verbeteren.
  • Goede resultaten m.b.t. Ontwikkelen van medewerkers.
  • Verbetering in werkpakket zodat de medewerker beter kan functioneren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Voorbeelden van objectieve criteria

A
  • Te realiseren omzet per periode
  • Te realiseren productie per periode
  • Te verkopen producten per periode
  • Aantal klantcontacten inclusief het te doorlopen werkproces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Voorbeelden van subjectieve criteria

A
  • Kwaliteit van de notities
  • Creativiteit
  • Klantgerichtheid
  • Inhoudelijke realisatie projecten
  • Bijdrage aan het team
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ontwikkeling

A

Voordeel MW
Voordeel WG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verkeerde aannames PM

A
  • PM staat in het teken van het behalen van organisatiedoelen.
  • Prestaties zijn meetbaar.
  • One size fits all
  • Aan het begin van het jaar kun je prestatie afspraken maken voor een heel jaar
  • Als leidinggevende heb ik volledig zicht op het presteren van mijn medewerker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Alternatieven van feedback

A
  • Groepsbeoordelingen
  • Zelfbeoordelingen – opmaken van reflectie verslagen
  • 360 gradenfeedback systeem
  • Competentiemetingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Psychologische basisbehoefte

A
  • Autonomie – zelfsturing in je werk
  • Verbondenheid – verbonden voelen met andere (collega’s, studenten, etc)
  • Competentie – je hebt het gevoel dat je goed bent in wat je doet of er beter in kan worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Groepen

A

Twee of meer individuen die met elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom in groepen

A

Instrumenteel – macht en doelen bereiken
Overleven – Veiligheid en affiliatie
Identiteit – status en eigenwaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Groepscohesie

A

Hogere cohesie geeft hogere prestaties (als de kwaliteitsnormen hoog zijn). Hoe verhoog je dit: veel tijd samen doorbrengen, zelfde doelen hebben, verklein de groep, zorg voor status, zorg voor concurrentie, beloon de groep en zet de groep apart.

Ideale groepsomvang 8 tot 12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Nadelen groep

A

Social loafing – het meeliften op de groep. Het is belang om inzicht te houden in wat de bijdrage is van ieder individu.

Onderzoek toont aan dat cultureel diverse groepen zelden middelmatig presteren. Ze presteren of slecht of heel goed. Dit heeft er mee te maken of diversiteit als iets goed wordt gezien of niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly