College 1 - The essential micro economics of European integration Part 1 Flashcards

1
Q

Op basis van welke drie (3) factoren verschil te arbeidsproductiviteit per persoon en per land?

A
  1. On the job learning (hoe vaker je iets doet, des te beter je er in wordt)
  2. Difference in ability (talent e.d.)
  3. Economies of scale (hoe groter de q, hoe lager de gemiddelde kosten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke twee (2) begrippen zijn van belang bij het beschouwen van arbeidsproductiviteit tussen landen?

A
  1. Absolute advantage
  2. Comparative advantage
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat houdt absolute advantage in?

A

Hierbij kijk je naar hoeveel hoger de arbeidsproductiviteit voor het produceren van een goed ligt t.o.v. een ander land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat houdt comparative advantage in?

A

Hierbij kijk je naar hoeveel hoger de relatieve opofferingskosten voor het produceren van een goed liggen t.o.v. een ander land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer kan het bij een absolute advantage toch positief zijn voor beide landen?

A

Omdat de opofferingskosten voor het land hoger zijn dan die voor het land waarmee geruild kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke twee (2) versimpelde voorwaarden zijn er voor de analyses in college 1?

A
  1. No imperfect competition (de markten zijn perfect competitief)
  2. No increasing returns (de gemiddelde totale kosten per product nemen niet af naar mate de onderneming groter is, dus schaalvoordelen worden genegeerd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar wordt vanuit gegaan bij de “home import demand” en “foreign export supply” curve?

A

Import/export goederen zijn een perfect sibstituut voor “domestic” goederen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt de import demand curve in?

A

Afhankelijk van de wereldprijs kan (indien lager dan de landelijke prijs) een deel van de vraag beantwoord worden met import in plaat van landelijke productie. Dit zorgt ervoor dat een deel van het producentensurplus verwijnt (lagere prijs die wordt geleverd door buitenlandse producten). Daarnaast zal het consumentensurplus toenemen (meer producten beschikbaar bij een lagere prijs).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houdt de export supply curve(/import supply curve) in?

A

Als de gehele wereld uiten het land dat in beschouwing wordt genomen als één markt wordt gezien, kan gesteld worden dat de foreign export supply curve de inverse functie van de import demans curve is en dus gelijk aan de import supply curve. Dit is een nuttige constatering omdat zo ook het welvaartseffect op de “foreign” markt bepaald kan worden. Daarnaast kan door de import demand curve (MD) te kruisen met de import supply curve (MS) de import zonder tarieven bepaald worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de Most Favoured Nation (MFN) analysis?

A

Bij het toevoegen van een tarief aan alle buitenlandse import zal de Money Supply bij eenzelfde Q een hogere P kennen. De curve verschuift dus naar links. De landelijke prijs stijgt en er vinden diverse mutaties in surplussen plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke vier (4) mutaties in surplussen vinden plaats wanneer er een tarief toegevoegd wordt aan alle buitenlandse import (MFN analysis)?

A
  1. Het consumentensuprlus neemt af
  2. Het producentensurplus binnenland neemt toe
  3. Het overheidssurplus neemt toe
  4. Het producentensurplus buitenland neemt af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het gevolg van de Most Favoured Nation (MFN) analysis?

A

Doordat de afname van het consumentensurplus en buitenlandse productensurplus groter is dan de toename die er tegenover staat, leidt dit tot een nettoverlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de Global Value Chain (GVC) analysis?

A

Er is een verschil tussen halffabricaten en eindgoederen. Hindernissen op het gebied van importeren van halffabricaten leiden ertoe dat niet allen de supply-curve van het halffabricaat naar rechts verschuift, maar ook die van het eindgoed. Hierdoor s het mogelijk dat het eindoged wel geïmporteerd moet worden om aan de binnenlandse vraag te voldoen. Als er echter geen importheffingen op het halffabricaat zouden zitten, is het eindgoed ook goedkoper en is het mogelijk dat overtollige productie van het eindgoed geëxporteerd kan worden. Het is bij het bepalen van het effect van een tarief op een goed daarom altijd belangrijk te kijken naar het effect op de import van niet alleen het halffabrikaat, maar ook het eindproduct.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn trade rents?

A

Door een verschil tussen de landelijke prijs en wereldprijs kan iemand profiteren van het prijsverschil door goedkoop in het buitenland in te kopen en duur in het binnenland te verkopen. Deze verschillen zijn trade rents.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke twee (2) soorten trade rents zijn er?

A
  1. Domestically captured rent (DCR) is het verschil dat een surplus wordt in het land dat voor het verschil zorgt, bijvoorbeeld een tarief.
  2. Foreign captured rent (FCR) is het verschil dat een surplus wordt in het buitenland, bijvoorbeeld anti-dumping wetgeving.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het principle of comparative advantage?

A

De aanname dat landen zich toeleggen op de activiteiten waar zij het beste in zijn om zo maximale welvaart te behalen.

17
Q

Wat is preferential liberalization?

A

Dit is het openzetten van de landelijke markt voor een markt van een ander land waarbij de rest van de wereld (RoW) nog steeds met een tarief te maken krijgt.

18
Q

Wat is de meest eenvoudige vorm van preferential liberalization en hoe ziet dit eruit?

A

Dit is unilateral discriminatory liberalization en hierbij wordt de markt opengezet voor één enkel ander land waarbij het land dat profiteert van de openzetting niet het tarief wederzijds verlaagt.

19
Q

Welke drie (3) factoren spelen bij unilateral discriminatory liberalization een rol met betrekking tot de welvaart?

A
  1. Smith’s certitude: het producentensurplus uit parnerland neemt toe door hogere export
  2. Haberler’s spillover: het producentensurplus uit RoW neemt af door lagere geaccepteerde (wereld)prijs van hun export (immers wordt meer in de vraag voorzien)
  3. Viner’s ambiguity: of de totale welvaart van het toeganggevende land toe- of afneemt is onzeker. Enerzijds is er een toename door een groter consumentensurplus door een hogere Q en lagere P van de RoW. Daarnaast is er een afname van het overheidssurplus doordat hier minder tariefopbrengsten tegenover staan.
20
Q

Welke twee (2) dingen gebeuren er bij het aangaan van unilateral discriminatory liberalization?

A
  1. De Money Supply curve verschuift naar rechts als gevolg van een lagere prijs per product omdat nu niet meer op elk product een tarief zit waardoor de totale import toeneemt
  2. Het partnerland zal een deel van de RoW export overnemen (supply switching)
21
Q

Wat is een customs union?

A

Beide landen stellen elkaar vrij van een tarief. Dit is voordeliger voor een land dan unilateraal het tarief opheffen, omdat het producentensurplus hierdoor ook stijgt. Immers zal de vraag naar export van het partnerland toenemen door de lagere prijs in de partnermarkt. Hierdoor zal in Viner’s ambiguity ook een toename van het producentensurplus meegenomen kunnen worden. De kans dat dit in totaal leidt tot welvaartsafname, maar die kans wordt kleiner.

22
Q

Wat is het verschil tussen een customs union en een free trade agreement?

A

Bij een customs union geldt een geharmoniseerd tarief op de RoW terwijl dit bij een free trade agreement niet per se zo is. Dit kan leiden tot valsspelen waarbij de goederen uit de RoW enkel via het land met het goedkoopste tarief binnenkomen. Toch wordt er soms voor een free trade agreement gekozen omdat dit minder politieke integratie met zich meebrengt.

23
Q

Wat zijn twee (2) oplossingen tegen valsspelen bij free trade agreements?

A
  1. Enkel free trade toestaan voor goederen die in het partnerland gemaakt zijn, niet die er naartoe geëxporteerd zijn (vaak een bepaald %)
  2. Het harmoniseren van importtarieven
24
Q

Wat zijn frictional barriers?

A

Dit zijn zaken die import moeilijker maken, maar niet het gevolg zijn van een tarief en dus ook niet voor extra overheidssurplus zorgen. Voorbeelden hiervan zijn de verschillen in kwaliteitsstandaarden, milieuwetgeving et cetera. Om dit in het MFN model inzichtelijk te maken wordt een “tarief-equivalent” gebruikt.

25
Q

Hoe werden frictional barriers beïnvloed door de euro, free trade agreements/custom unions en de WTO?

A

> De euro leidde tot het wegvallen van een grote groep frictional barriers in de eurozone als gevolg van efficiëntie door makkelijker kunnen rekenen, wegvallen FX-kosten et cetera.
Free trade agreements en custom unions halen zowel tarieven als frictional barriers weg.
De WTO staat voor niet-discriminatoire handelsverdragen. Custom unions en free trade agreements worden wel toegestaan, omdat sommige landen anders niet mee wilden doen.

26
Q

Wat is merchandise trade?

A

De handel in goederen welke door toenemende globalisatie sterk is toegenomen.

27
Q

Op welke drie (3) manieren wordt de versnelde toename in merchandise trade gekwantificeerd?

A
  1. Import / BBP
  2. Export / BBP
  3. Totale trade / BBP