Col 2. Methoden en Technieken Flashcards

1
Q

Dieronderzoek

A

Gedragsonderzoek;

  • genetische manipulatie -> nature/ nurture
  • perturberen; laesies aanbrengen of stimulatie –> within-subjects verschil voor/na laesie
  • registreren; single/ multi-cell recordings –> receptieve veld + eigenschappen stimulus (o.a. prefered direction)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Laesie benadering

A

Patiëntonderzoek; onderzoeken waar de laesie zich bevindt en welke functies aangedaan zijn. Nadelen:

  • na laesie gelijk compensatie/ reorganisatie
  • laesie vaak in groter gebied
  • kan ook activiteit ander gebied beïnvloeden (diaschisis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Neurologische benadering

A

Patiëntonderzoek;

  • vergelijken voor/na neurologische ingreep
  • vergelijken bij verworven aandoeningen, ontwikkelingsstoornissen en degeneratieve aandoeningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Traumatic Brain Injury (TBI)

A

verworven hersenaandoening;

  • indeling naar aard: open/ gesloten schedel
  • indeling naar ernst: hersenschudding vs herzenkneuing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Commotio cerebri

A

= concussion; hersenschudding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Contusio cerebri

A

= hersenkneuzing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Coup- counter coup

A

Harde impact op voor-/achterkant brein (= coup) –> terugslag van brein de andere kant op –> tegen de schedel –> daar ook schade (= counter coup)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

CVA

A

Verworven hersenaandoening;

  • indeling naar aard: hemorragie (–> bloeding geeft druk) vs infarct (–> ischemie)
  • indeling naar klinisch verloop: TIA, completed stroke )= stabiel), progressive stroke (–> dood)
  • in a.cerebri media –> hemiplegie + afasie (Li) OF + neglect (Re)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Tumoren

A

Verworven hersenaandoening

- aard: glioma (witte stof) of meningeoma (hersenvliezen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

CT/CAT (Computed Tomography)

A

3D beeld uit 2D röntgenplakjes –> bloedingen, tumoren, schedelfracturen

  • angiografie: contrastvloeistof gebruiken die röntgenstraling absorbeert
  • matig onderscheid grijze/ witte stof –> spatieel onnauwkeurig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Structurele MRI

A

meet protonendichtheid (H+) van H2O-moleculen, dichtheid verschilt per type weefsel

  • detector vangt energie op van protonen die in spin gebracht zijn in EM-veld door een verstorende radiogolf
  • goed onderscheid grijze/ witte stof –> spatieel nauwkeurig
  • anatomische structuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

DTI (Diffusion Tensor Imaging)

A

= tractografie; in beeld brengen van witte stof banen

  • meet verplaatsingsrichting van protonen (H+); diffusie van water met name in lengterichting van axonen dan door een membraan heen
  • extensie van MRI; maar dan 2x EM-puls –> op twee tijdstippen positie van protonen vaststellen –> verplaatsing afleiden
  • structurele connectiviteit (= integriteit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

EEG (Electro-ecephalogram)

A

opvangen van depolarisaties en repolarisaties van grote hoeveelheid neuronen, BUITEN hersenvliezen

  • EcOG = eletrocorticogram; invasief, elektroden op cortex
  • ERP’s bepalen uit MEERDERE EEG’s
  • temporele synchronisatie tussen gebieden –> functionele connectiviteit (resting state connectivity)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ERP (Event Related Potential)

A

bepalen tijdsdelay tussen presenteren stimulus en ontstaan eerste reactie

  • door gemiddelde te bepalen van EEG’s over meerdere trials
  • N1= 1e negatieve uitslag in signaal
  • P1= 1e positieve uitslag in signaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

MEG (Magnetic Encephalogram)

A

meten van magnetisch veld door elektrische activiteit van neuronen

  • spatieel nauwkeuriger dan EEG
  • Event Related Fields (zelfde idee als ERP’s)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

PET (Positron Emission Tomography)

A

meten van cerebrale doorbloeding adv verspreiding van een radioactieve tracer

  • gebruik van gamma detector
  • tijdsbeperking; je moet een bepaalde minimale tijdsduur meten om voldoende straling op te vangen
17
Q

rCBF= regional cerebral blood flow

A

totale hoeveelheid bloed naar brein relatief constant, wordt op basis van activiteit specifieke gebieden herverdeeld –> lokale toe- en afnames

18
Q

fMRI

A

maakt gebruik van verschil in magnetische eigenschappen tussen Hb en HbO2 –> meten van BOLD-signaal tgv BOLD-respons

  • gemiddelde bepalen over meerdere trials –> corrigeren voor niet-taakgerelateerde activiteit
  • functionele connectiviteit, CORRELATIE!
19
Q

BOLD-respons

A

Blood Oxygen Level Dependant- respons = ratio tussen HbO2 en Hb
- toename activiteit –> toename O2 consumptie –> eerst daling HbO2 en stijging Hb, als gevolg daarvan toename rCBF –> toename HbO2

20
Q

TMS (Transcranial Magnetic Stimulation)

A

Beïnvloeden van elektrische activiteit neuronen door magnetisch veld

  • stimuleren/ inhiberen
  • single pulse, paired pulse, repetitive pulse
  • vaak na fMRI om te controleren of functie op taak verstoord wordt als gevonden gebied verstoord wordt
21
Q

single pulse TMS

A

1x korte puls geven, vaak tegelijk Motor Evoked Potential (EMG, spieractivatie) meten OF prestatie op taak

  • transient lesion = virtual lesion
  • somatotopie onderzoeken
  • mate van exciteerbaarheid onderzoeken
22
Q

paired pulse TMS

A

eerst korte conditioning pulse geven, daarna pas de echte test puls, tegelijk Motor Evoked Potential (EMG, spieractivatie) meten

  • amplitudes MEP’s zeggen iets over hoeveelheid SICI of ICF tussen de conditioning pulse en de test pulse
  • ook inzicht in connectiviteit
23
Q

repetitive pulse TMS (rTMS)

A

interventie; langdurige stimulatie als behandeling of ter bevordering motorisch leren
- exciteerbaarheid vergroten/ verlagen

24
Q

tDCS (transcranial Direct Current Stimulation)

A

interventie; langdurige stimulatie als behandeling of ter bevordering motorisch leren

  • constante stroom ipv pulses
  • relatief langdurig effect
25
Q

Hemiplegie

A

eenzijdige motorische verlamming, bijv tgv CVA

–> hemiparetisch gangbeeld

26
Q

Callosotomie

A

Doorsnijden van het corpus callosum –> beperkt informatiestroom tussen Li- en Re hemisfeer
- werd vroeger gedaan bij epilepsiepatiënten om te voorkomen dat insult zich uit kon breiden naar andere kant

27
Q

Optogenetica

A

vorm van invasieve breinstimulatie (toekomstmuziek)
- DNA-virus injecteren waarmee de cel gevoelig wordt voor een specifieke golflengte licht –> die cellen kunnen door de onderzoekers met behulp van licht aan/uit gezet worden

28
Q

Maze bright rats

A

ratten die selectief gefokt waren op dat ze goed waren in het navigeren in een doolhof
- bleek hele sterke genetische component, maar in gedepriveerde omgeving ontwikkelde dit niet

29
Q

Weaver Mice

A

Muizen waarbij Purkinjecellen in het cerebellum niet ontwikkelen door een knock-out gen –> coördinatieproblemen