Col 2. Methoden en Technieken Flashcards
Dieronderzoek
Gedragsonderzoek;
- genetische manipulatie -> nature/ nurture
- perturberen; laesies aanbrengen of stimulatie –> within-subjects verschil voor/na laesie
- registreren; single/ multi-cell recordings –> receptieve veld + eigenschappen stimulus (o.a. prefered direction)
Laesie benadering
Patiëntonderzoek; onderzoeken waar de laesie zich bevindt en welke functies aangedaan zijn. Nadelen:
- na laesie gelijk compensatie/ reorganisatie
- laesie vaak in groter gebied
- kan ook activiteit ander gebied beïnvloeden (diaschisis)
Neurologische benadering
Patiëntonderzoek;
- vergelijken voor/na neurologische ingreep
- vergelijken bij verworven aandoeningen, ontwikkelingsstoornissen en degeneratieve aandoeningen
Traumatic Brain Injury (TBI)
verworven hersenaandoening;
- indeling naar aard: open/ gesloten schedel
- indeling naar ernst: hersenschudding vs herzenkneuing
Commotio cerebri
= concussion; hersenschudding
Contusio cerebri
= hersenkneuzing
Coup- counter coup
Harde impact op voor-/achterkant brein (= coup) –> terugslag van brein de andere kant op –> tegen de schedel –> daar ook schade (= counter coup)
CVA
Verworven hersenaandoening;
- indeling naar aard: hemorragie (–> bloeding geeft druk) vs infarct (–> ischemie)
- indeling naar klinisch verloop: TIA, completed stroke )= stabiel), progressive stroke (–> dood)
- in a.cerebri media –> hemiplegie + afasie (Li) OF + neglect (Re)
Tumoren
Verworven hersenaandoening
- aard: glioma (witte stof) of meningeoma (hersenvliezen)
CT/CAT (Computed Tomography)
3D beeld uit 2D röntgenplakjes –> bloedingen, tumoren, schedelfracturen
- angiografie: contrastvloeistof gebruiken die röntgenstraling absorbeert
- matig onderscheid grijze/ witte stof –> spatieel onnauwkeurig
Structurele MRI
meet protonendichtheid (H+) van H2O-moleculen, dichtheid verschilt per type weefsel
- detector vangt energie op van protonen die in spin gebracht zijn in EM-veld door een verstorende radiogolf
- goed onderscheid grijze/ witte stof –> spatieel nauwkeurig
- anatomische structuren
DTI (Diffusion Tensor Imaging)
= tractografie; in beeld brengen van witte stof banen
- meet verplaatsingsrichting van protonen (H+); diffusie van water met name in lengterichting van axonen dan door een membraan heen
- extensie van MRI; maar dan 2x EM-puls –> op twee tijdstippen positie van protonen vaststellen –> verplaatsing afleiden
- structurele connectiviteit (= integriteit)
EEG (Electro-ecephalogram)
opvangen van depolarisaties en repolarisaties van grote hoeveelheid neuronen, BUITEN hersenvliezen
- EcOG = eletrocorticogram; invasief, elektroden op cortex
- ERP’s bepalen uit MEERDERE EEG’s
- temporele synchronisatie tussen gebieden –> functionele connectiviteit (resting state connectivity)
ERP (Event Related Potential)
bepalen tijdsdelay tussen presenteren stimulus en ontstaan eerste reactie
- door gemiddelde te bepalen van EEG’s over meerdere trials
- N1= 1e negatieve uitslag in signaal
- P1= 1e positieve uitslag in signaal
MEG (Magnetic Encephalogram)
meten van magnetisch veld door elektrische activiteit van neuronen
- spatieel nauwkeuriger dan EEG
- Event Related Fields (zelfde idee als ERP’s)