Cognitieve benadering Flashcards

1
Q

Op welke stroming is de cognitieve benadering een reactie?

A

Behaviorisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het grootste verschil tussen behaviorisme en de cognitieve benadering?

A

Mentale processen wel/niet toegankelijk voor empirische toetsing en wel/niet in het domein vallen

(wel - cognitief
niet - behaviorisme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem de twee grondleggers van de cognitieve benadering

A

Ellis en Beck

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem het fundamentele verschil tussen de zienswijzen van Ellis en Beck

A

Ellis - nadruk op enkele universele irrationele opvattingen die verantwoordelijk zijn voor alle soorten van neurotische psychopathologie

Beck - Specifieke cognitieve karakteristieken van verschillen vormen van psychopathologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de bijdrage van Meichenbaum aan de cognitieve benadering

A

Rol van zelfspraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de bijdrage van Seligman aan de cognitieve benadering

A

De verklaringen die mensen geven voor belangrijke gebeurtenissen (attributies) spelen een belangrijke rol bij ontstaan depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de bijdrage van Lazarus aan de cognitieve benadering?

A

Stresscopingtheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Uit welke twee processen bestaat stresscoping theorie?

A

Primary appraisal - inschatting van mate van bedreiging
Secundary appraisal - Welke mogelijkheden staan ter beschikking om de bedreiging succesvol het hoofd te bieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Met welke 3 zaken houdt de cognitieve benadering zich mee bezig?

A
  1. kennis die mensen hebben verworven door zintuigelijke ervaring en denken
  2. de manier waarop mensen kennis verwerven
  3. de
    wijze waarop kennis in het geheugen gerepresenteerd is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een schema?

A

Organisatie van kennis waarover een persoon beschikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Op welke 4 zaken hebben schema’s invloed?

A
  1. Selectie van informatie
  2. Interpretatie / betekenisverlening
  3. Verwerking tot nieuwe betekenissen (transformatie)
  4. Herinneringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In welke categorieën kan kennis worden onderverdeeld?

A

Impliciete en expliciete kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarin verschilt impliciete/expliciete kennis van onbewust/bewust

A

Cognitieve benadering veronderstelt geen motivationele reden voor het impliciet zijn van kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waarin verschilt impliciete/expliciete kennis van automatisch/gecontroleerd?

A

Impliciet/expliciet.- statische aanwezigheid van kennis

Automatisch/gecontroleerd - processen waarin kennis tot stand komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Tot hoeveel chunks is het werkgeheugen beperkt?

A

Vijf tot 7 kenniselementen tegelijkertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Benoem 4 cognitieve mechanismen die waarneembaar zijn als informatie een schema tegenspreekt

A
  1. Selectiebias
  2. Interpretatiebias
  3. Self fulfilling prophecy
  4. Vertekening vd herinnering
17
Q

Welke factoren vergemakkelijken het proces van het verlaten van een oud schema?

A
  1. Beschikbaarheid alternatief schema
  2. Persoonlijke ervaringen
18
Q

Welke 2 uitkomsten zijn er volgens Piaget mogelijk bij een confrontatie met nieuwe informatie?

A
  1. Assimilatie (nieuwe info wordt vervormd zodat deze past in bestaand schema)
  2. Accommodatie - Aanpassing van het schema zodat het strookt met de nieuwe informatie
19
Q

Wat wordt bedoeld met de cognitieve triade?

A

Gedachten over zelf, anderen en de toekomst

20
Q

Wat is de conclusie van Beck nav analyseren van dromen?

A

Samenhang tussen verschillende vormen van psychopathologie en de inhoud van cognitieve structuren

21
Q

Noem de reactie op een schema bij een paniekstoornis

A

Schema overactief waarin lichamelijke sensaties worden geïnterpreteerd als signalen van een onmiddellijke catastrofe

22
Q

Noem de reactie op een schema bij sociale angst

A

Kern van het schema is dat binnen sociale interacties een negatieve sociale evaluatie gegeven kan worden door anderen (bv fronsen van ander wordt sneller geïnterpreteerd als persoonlijke afkeuring)

23
Q

Noem 3 kenmerkende processen bij verschillende vormen van (neurotische) psychopathologie

A
  1. Aandachtsbias
  2. Selectieve interpretatie
  3. Geheugenbias
24
Q

Beschrijf hoe de aandachtsbias verschillend werkt bij depressieve vs sociaal angstige mensen

A

Sociaal Angstig - initieel aandachtsbias
Depressief - geen initiele aandachtbias

Sociaal angstig - Minder moeite om zich los te maken
Depressief - moeite om zich los te maken van negatieve informatie als aandacht hier eenmaal op gevestigd is.

25
Q

Hoe komt het dat sociaal angstige mensen zich sneller lost kunnen maken van focus op negatieve informatie dan depressieve mensen?

A

Vermijdingsgedrag van sociaal angstige mensen

26
Q

Heeft een training in het herkennen van denkfouten meer effect bij interpretatiebias of aandachtsbias?

A

interpretatiebias

27
Q

Wat zijn heuristieken?

A

Strategieen die worden gehanteerd bij automatisch en onbewust verwerken van informatie en in de oordeelsvorming

28
Q

Welke twee heuristieken zijn er en beschrijf deze kort.

A

Beschikbaarheidsheuristiek - beschikbaarheid van voorbeelden in herinnering of fantasie

Representativiteisheuristiek - neiging oorzaak te kiezen waarvan de gebeurtenis of het verschijnsel als een typisch of representatief gevolg wordt gezien

29
Q

Welke bias is kenmerkend voor angststoornissen?

A

Aandachtsbias

30
Q

Welke bias is kenmerkend voor depressieve stoornissen?

A

Geheugenbias