Chiller of stresskip? Doe de test Flashcards
1
Q
Le signe; le symbole
A
Het teken
2
Q
Sérieux; grave
A
Ernstig
3
Q
Le navetteur
A
De pendelaar
4
Q
L’agacement; l’irritation
A
De ergernis
5
Q
Exprimer
A
Uiten
6
Q
Presser; se précipiter
A
Op/jagen
7
Q
Valoir
A
Waard zijn (was; is geweest)
8
Q
Refaire
A
Over/maken
9
Q
En même temps; simultanément
A
Tegenlijkertijd
10
Q
Consacrer à; dépenser à
A
Besteden aan
11
Q
La relaxation ; la détente
A
De ontspanning
12
Q
Gâter; dorloter; chouchouter
A
Verwennen
13
Q
Garder; retenir
A
Vast/houden (hield; heeft gehouden)
14
Q
L’attitude
A
De houding
15
Q
L’irritation
A
De prikkels