Chapter 8 01.05.2020 Flashcards
1
Q
let go / let loose
A
zich laten gaan
2
Q
das Betüddeln
A
de betutteling
3
Q
abgeneigt sein
A
wars van iets zijn
4
Q
das Korsett
A
het keurslijf
5
Q
die Toleranz / die Duldsamkeit
A
de verdraagzaamheid
6
Q
sich benehmen
A
gedragen zich
7
Q
mit zweierlei Maßen messen
A
met twee maten meten
8
Q
die Standards
A
de maatstaven
9
Q
die Gosse
A
de goot
10
Q
brechen, zerbrechen
A
breken
11
Q
die Kerze
A
de kaarse
12
Q
auspusten
A
uitblazen
13
Q
trockenlegen
A
droogleggen
14
Q
ausführen
A
uitvoeren
15
Q
relativieren
A
relativeren