Change-banque Flashcards
1
Q
Le bureau de change
A
Het wisselkantoor
2
Q
Des chèques voyage
A
Reischeque/Travellers’ cheques
3
Q
Quel est le taux de change?
A
Wat is de wisselrente?
4
Q
Je désire changer des dollars
A
Ik zou graag dollars wisselen
5
Q
Un billet de banque
A
Een bankbriefje*
6
Q
Une pièce de monnaie
A
Een muntstuk*
7
Q
Des frais bancaires
A
Bankkosten
8
Q
Un compte courant
A
Een (lopende) bankrekening
9
Q
” d’épargne
A
Een spaarrekening
10
Q
” commun
A
Een gemeenschappelijke rekening
11
Q
Un carnet de dépôt
A
” deposito boekje*
12
Q
Un compte en négatif
A
Een overschreden rekening
13
Q
Un bon de caisse
A
Een kasbon
14
Q
Le crédit/Le débit/L’intérêt
A
Het krediet/het debet/de intrest
15
Q
Le salaire
A
Het loon/de salaris