Casus 6: Mevrouw Bouwmans Flashcards

1
Q

De structuur van de blaas

A

De blaas is ruwweg peervormig, maar wordt meer ballonvormig als ze met urine wordt gevuld. Het achter-oppervlak is de basis. De blaas komt op haar laagste punt (de blaashals) uit in de urethra. De blaaswand bestaat uit 3 lagen, De buiten-laag van los bindweefsel die bloed en lymfevaten en zenuwen bevat, De middenlaag bestaande uit vervlochten gladde spiervezels en elastisch weefsel losjes in 3 lagen gelegen die wordt de musculus detrusor genoemd, als deze zich samentrekt wordt de blaas geleegd, Het binnen-slijmvlies bestaande uit overgangseptiheel dat de blaas eenvoudig laat uitzetten naarmate hij wordt gevuld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Structuur en functie urethra

A

De urethra is een kanaal dat van de blaashals naar buiten loopt, bij de uitwendige urethrale opening. Hij is bij de man langer als bij de vrouw. De mannelijke urethra houdt verband met zowel de urineweg als de voorplantingssystemen.
- De wand van de vrouwelijke urethra bestaat uit 2 hoofdlagen, een buitenste spierlaag en een binnenste bekleding van slijmvlies dat overgaat in het slijmvlies van de blaas. De buitenste laag van dwarsgestreepte spier vormt de externe urethrafincter en staat onder vrijwillige controle. Het slijmvlies wordt ondersteund door les vezel-elastisch bindweefsel dat bloedvaten en zenuwen bevat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mictie bij baby’s

A

De rekreceptoren worden geactiveerd. Sensorische (afferente) prikkels worden gegenereerd die naar de ruggengraat worden gestuurd waar de spinale reflex in gang wordt gezet. Dit stimuleert de onwillekeurige contractie van de musculus detrusor en de ontspanning van de interne urethrafincter, urine wordt uit de blaas geleid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mictie bij volwassenen

A

De blaas staat onder controle, maar de mictiereflex wordt nog steeds geprikkeld. De persoon wordt zich bewust van de aandrang, maar door aangeleerde en bewuste spanning wordt de samentrekking verhindert totdat het schikt om urine uit de scheiden. Urinelozing kan worden ondersteund door verhoging van de druk in de bekkenholte, wat wordt bereikt door het omlaag brengen van het diafragma en samentrekking van de buikspieren. Dit is uiterst pijnlijk, waardoor de neiging tot onvrijwillige ontspanning van de externe sfincter, groter wordt, zodat een kleine hoeveelheid urine kan ontsnappen. Mits er geen mechanische belemmering is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stress incontinentie

A

Dit is het lekken van urine als de intra-abdominale druk stijft, bijv. bij hoesten, lachen, niezen, persen of tillen. Het komt meestal voor bij vrouwen als er sprake is van zwakte van de bekkenbodemspieren of bekkenligamenten, bijv. na een bevalling of als onderdeel van het verouderingsproces. Het komt fysiologisch bij jonge kinderen voor, voordat de controle over de blaas is ontwikkeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Urge-incontinentie

A

Lekken van urine volgt op een plotselinge en intense drang tot lozing, die gepaard gaat met een onvermogen om de lozing te vertragen. Dit kan te wijten zijn aan een urineweginfectie, niersteen, tumor of aan hyperactiviteit van de detrusorspier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Overflow incontinentie

A

Dit treedt op als de blaas chronisch overvuld wordt en kan veroorzaakt worden door: het binnenhouden van urine door onvolledige urinelozing, wanneer er een obstructie is van uitstroom van urine, bijv. bij vergrote prostaat of strictuur van de urethra; belemmering van de contractie van de detrusorspier tijdens mictie. Het kan ook optreden als complicatie door een zenuwbeschadiging van het bekken, veroorzaakt door een chirurgische ingreep, trauma, tumor of door een verzakte tussenwervelschijf. De blaas zet uit en als de druk binnenin de weerstand van de uitwendige urethrasfincter overwint, druppelt er urine uit de urethra.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cystitis

A

Dit is de ontsteking van de blaas en kan veroorzaakt worden door: opstijgende verspreiding van bacteriën die commensale bacteriën zijn van de darm vanuit het perineum via de urethra vooral bij vrouwen, trauma met of zonder infectie, volgend op medische ingrepen, zoals radiotherapie, inbrengen van een urinekatheter of instrument in de blaas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gecompliceerde cystitis

A

Treedt op bij personen met structurele of functionele afwijkingen van de urinewegen of met aandoeningen als diabetes mellitus of obstructie van de urine uitstroom. Deze vorm kan leiden tot blijvende nier-schade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Symptomen cystitis

A

De gevolgen van de ontsteking omvatten oedeem en kleine bloedingen van het slijmvlies, die gepaard kunnen gaan met hematurie (bloed in de urine). De sensorische zenuwuiteinden in de blaaswand worden overgevoelig en worden geprikkeld wanneer de blaas zich vult met kleine hoeveelheden urine. Dit leidt tot frequente mictie en dysurie (pijn bij het plassen). De urine kan er troebel uitzien en onaangenaam ruiken. Het gaat ook vaak gepaard met pijn in de onderbuik en s`nachts plassen (nycturie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Antimicrobiële Geneesmiddelen

A

Met een antimicrobieel geneesmiddel wordt elk geneesmiddel bedoeld dat een micro-organisme als een aangrijpingspunt heeft. Geneesmiddelen die specifieke groepen micro-organismen als aangrijpingspunt hebben, hebben specifieke namen; antibacteriële geneesmiddelen, antivirale geneesmiddelen, antischimmelgeneesmiddelen. Micro-organismen die ziekte veroorzaken worden pathogenen genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Micro-organismen

A

Zijn zeer kleine organismen, die alleen onder een microscoop te zien zijn. Er zijn veel verschillende soorten, maar de meeste pathogenen behoren tot een van de volgende groepen, Bacteriën, Schimmels, Virussen en Protozoën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pathogene Bacteriën: Escherichia coli

A

Diarree, Braken en Blaasontsteking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Pathogene Bacteriën: Enterococcus-soorten

A

Bacteriemie (bacteriën in het bloed), Bacteriële endocarditis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Pathogene Bacteriën: Stafylococcus aureus

A

Wondinfectie en Sepsis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Pathogene Bacteriën: Salmonella-soorten

A

Diarree en Braken

17
Q

Pathogene Bacteriën: Streptococcus-soorten

A

Keelpijn, Roodvonk, Acuut reuma, Hersenvliesontsteking.

18
Q

Pathogene Bacteriën: Helicobacter pylori

A

Maagzweren.

19
Q

Pathogene Bacteriën: Pseudomonas aeruginosa

A

Longontsteking en Sepsis.

20
Q

Pathogene Bacteriën: Clostridium difficile

A

Colitis.

21
Q

Pathogene Bacteriën: Campylobacter-soorten

A

Diarree door voedselvergiftiging.

22
Q

Pathogene BacteriënChlamydia trachomatis

A

Seksueel overdraagbare infectie.

23
Q

Pathogene Bacteriën: Haemophilus influenza

A

Longontsteking en Bacteriële Hersenvliesontsteking.

24
Q

Pathogene Bacteriën: Neisseria Gonorrhoeae

A

Seksueel overdraagbare infectie.

25
Q

Opportunistische Pathogenen:

A

Ze verwekken alleen ziekten als de gelegenheid zich voordoet, bijv. wanner iemands immuunsysteem is onderdrukt door een ziekte of door immunosuppressiva.

26
Q

Commensalen

A

Zijn bacteriën die in en op het lichaam leven, waar ze profiteren van de daar aanwezige voedingsstoffen. Ze zijn niet schadelijk. . Ons lichaam heeft soms onbedoeld zelfs profijt van deze commensalen, doordat ze de ziekteverwekkende bacteriën wegconcurreren. Bovendien kunnen ze in het darmkanaal nuttige stoffen als vitamine K produceren.

27
Q

Classificatie naar celwand: Gram negatief

A

Ze nemen de kleurstof niet op. Hebben een celwand die is opgebouwd uit twee fosfolipidenmembranen met een dunne laag peptidoglycaan ertussen. Voorbeelden van de soort zijn; Escherichia coli, Salmonella-soorten, Helicobacter pylori, Pseudomonas aeruginosa, Campylobacter-soorten, Chlamydia trachomatis en Haemophilus influenza.

28
Q

Classificatie naar celwand: Gram positief

A

Ze nemen de kleurstof wel op. Hebben een celwand die eenvoudiger is in structuur, met een enkele cytoplasmatisch membraan onder een dikke buitenlaag van peptidoglycaan. Deze structuur maakt de bacteriën gevoeliger voor bèta-lactam antibiotica. Bijv. Enterococcus-soorten, Stafylococcus aureus, Streptococcus-soorten en Clostridium difficile.

29
Q

Classificatie naar zuurstofbehoefte: Aeroben

A

Bacteriën die zuurstof nodig hebben, zoals bijv. Pseudomonas.

30
Q

Classificatie naar zuurstofbehoefte: Anaeroben

A

Hebben een zuurstofvrije omgeving nodig, zoals bijv. Clostridium en Chlamydia.

31
Q

Classificatie naar zuurstofbehoefte: Facultieve Anaeroben

A

Zijn deels aeroob en deels anaeroob. Dit zijn onder andere Pseudomonas, Stafylococcen en E.coli-bacteriën. Ze kunnen hun metabolisme omschakelen, afhankelijk van of er wel/geen zuurstof aanwezig is.

32
Q

Classificatie naar vorm

A

Ook de uiteenlopende vormen van bacteriën worden gebruikt om deze te classificeren. De Bacillen (staafvormig), en kokken (cocci), die bolvormig zijn, zijn de 2 grootste groepen. De kokken kunnen verder worden onderverdeeld in de manier waarop ze zich in groepen samenvoegen. Diplokokken bestaan vaak uit paren, Streptokokken vormen ketens en Stafylococcen vormen groepen die er meer als een tros druiven uitzien.

33
Q

Belang van de bacteriële celwand op de keuze/werking van een antibacterieel middel:

A

Selectieve toxiciteit: Is een geneesmiddel dat schadelijke bacteriën doodt zonder de gastheercellen te beschadigen.

34
Q

Breedspectrummiddelen:

A

Zijn effectief tegen een groot aantal soorten bacteriën, zowel gram positieve als gram negatieve.

35
Q

Blinde therapie

A

Ze kunnen heel zinvol zijn wanneer er een bacteriële infectie is geconstateerd, maar nog niet bekend is welke bacterie de infectie heeft veroorzaakt.

36
Q

Smalspectrummiddelen

A

Zijn werkzaam tegen een klein aantal soorten bacteriën, bijv. alleen tegen kokken

37
Q

Bacteriële resistentie

A

Bacteriën kunnen gemakkelijk genetische mutatie ondergaan en de kans is groot dat er in elke populatie van een bepaalde stam wel een paar bacteriën zitten die resistentie vertonen tegen een bepaald antibacterieel middel. Dit zou een probleem kunnen vormen, aangezien deze de behandeling overleven en zich vervolgens gaan vermenigvuldigen.
Bacteriën kunnen op veel manieren resistent worden, maar heel vaak komt het doordat ze enzymen produceren die de antibacteriële geneesmiddelen inactiveren. Die enzymen de bètalactamasen worden door veel resistente bacteriën geproduceerd en inactiveren bètalactamgeneesmiddelen als penicillinen en cefalosporinen.

38
Q

MRSA

A

MRSA is een stafylokok. Dit is een huidbacterie die veel voorkomt bij mensen, zonder dat zij daar last van hebben.
De MRSA bacterie is ongevoelig (resistent) voor een behandeling met antibiotica die lijken op het middel meticilline, een groep middelen die veel gebruikt wordt. MRSA bacteriën zijn onderdeel van de bijzonder resistente micro-organismen.

39
Q

Clostridium difficie

A

Vormt sporen die langdurig kunnen overleven. De sporen kunnen tegen hitte, bevriezing, droogte, alcohol, en huishoud schoonmaakmiddelen. In zorginstellingen zijn veel vatbare patiënten aanwezig waardoor de bacterie bij bewoners/patiënten gemakkelijk een infectie kan veroorzaken. De sporen kunnen zich verspreiden via de patiënten zelf, maar ook via het personeel, toiletten, beddengoed, meubilair en gebruiksvoorwerpen. Een goede hygiëne is belangrijk om verspreiding te voorkomen.