Casus 2: Familie Versteeg Flashcards

1
Q

Ontstekingsreactie: Toename bloedtoevoer

A

De arteriolen en de capillairen dilateren. De verwijding komt tot stand, doordat de beschadigde cellen chemische mediatoren afscheiden bijv. histamine en serotonine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ontstekingsreactie: Weefselvocht

A

De permeabiliteit van de wanden van de bloedvaten neemt toe door mediatoren van de ontsteking, zoals histamine, serotonine en prostaglandinen. Het uittreden van vocht wordt verder bevordert door de verhoogde bloedtoevoer, die de druk in de vaten doet toenemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ontstekingsreactie: Migratie leukocyten

A

Door verlies van vocht wordt het bloed ingedikt en wordt de bloedstroom trager. De leukocyten krijgen nu de kans om zich vast te hechten aan de wanden van de vaten. Hun belangrijkste functie is fagocytose van antigenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ontstekingsreactie: Verhoogde Temp

A

Remt de groei en deling van microben en stimuleert de activiteit van fagocyten. De lichaamstempratuur stijgt onder invloed van een endogeen pyrogeen (interleukine-1), dat wordt afgescheiden door macrofagen en granulocyten als reactie op toxinen van microben of immuuncomplexen. Interleukine-1 is een cytokine dat de thermostaat in de hypothalamus hoger afstelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ontstekingsreactie: Pijn

A

Een plaatselijke zwelling kan sensorische zenuwuiteinde prikkelen en pijn veroorzaken. Deze neemt in hevigheid toe door chemische ontstekingsmediatoren zoals, bradykinine en prostaglandinen, die de zenuwuiteinde gevoeliger maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ontstekingsreactie: Suppuratie (pusvorming)

A

Bestaat uit dode fagocyten, dode cellen, fibrine, exsudaat en levende en dode microben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Natuurlijke antimicrobiële Stoffen

A

Zoutzuur: Maagsap bevat zoutzuur (HCl) in hoge concentraties, daarmee worden de meeste micro-organismen die tot hier zijn doorgedrongen, vernietigd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Natuurlijke antimicrobiële Stoffen: Lysozym

A

Dit enzym is aanwezig in granulocyten, traanvocht en ander lichaamsvocht, behalve in transpiratievocht, urine en cerebrospinale vloeistof. Het vernietigt bacteriële celwanden, maar kan virussen en andere pathogenen niet beschadigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Natuurlijke antimicrobiële Stoffen: Antilichamen

A

Deze beschermende proteïnen zijn aanwezig in membranen en lichaamsvloeistoffen, ze zijn instaat bacteriën te inactiveren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Natuurlijke antimicrobiële Stoffen: Speeksel

A

Het speeksel in de mondholte spoelt voedselresten weg, zodat de kans op bacteriegroei wordt verkleind. Het bevat antilichamen, lysozymen en buffers om de bacteriële zuurafscheidingen te neutraliseren die tandbederf bevorderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Natuurlijke antimicrobiële Stoffen: Interferonen

A

Deze chemische stoffen worden geproduceerd door T-lymfocyten, macrofagen en door lichaamscellen waarin virussen zijn binnengedrongen. Zij voorkomen dat virussen zich in de geïnfecteerde cel vermeerderen en dat ze zich verder verspreiden naar gezonde cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Natuurlijke antimicrobiële Stoffen: Complementen

A

Omvat ongeveer twintig eiwitten in bloed en weefsels. Het systeem wordt geactiveerd door immuuncomplexen (combinatie van antigeen en antistof) en door vreemde suikers die voorkomen op celwanden van bacteriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

T-Lymfocyten

A

Cytotoxische T-cellen: Doden onmiddellijk elke cel die een antigeen draagt. Ze hechten zich vast aan de drager-cel en scheiden vervolgens krachtige toxinen af die door de nabijheid zeer werkzaam zijn. De belangrijkste taak van deze cellen is het vernietigen van abnormale lichaamscellen, zoals geïnfecteerde cellen en kankercellen
Helper T-cellen: Zijn de meest voorkomende cellen. De belangrijkste taken zijn, productie van chemische stoffen, de cytokinen. Samenwerking met b-cellen bij de productie van antilichamen.
Suppressor T-cellen: fungeren als rem. Ze schakelen geactiveerde T en B cellen uit en verhinderen zo dat het afweersysteem al te actief wordt en schadelijke nevenwerkingen gaat vertonen.
Memory T-cellen: Hebben een lange levensduur. Blijven bestaan nadat de dreiging is geneutraliseerd. Ze zorgen voor de celgemedieerde immuniteit door snel te reageren als hetzelfde antigen opnieuw binnendringt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Celgemedieerde immuniteit:

A
  • De cellen die in te thymusklier zijn gerijpt, komen in het bloed terecht. Als ze voor het eerst hun antigeen tegenkomen, worden ze daarvoor gesensibiliseerd. Als het antigeen van buiten het lichaam afkomstig is, moet het aan de T-cel wordt `gepresenteerd’ door een cel die antigenen aan zijn oppervlak kan binden (macrofagen). Waardoor de T-cel wordt geactiveerd. Het antigeen zet de T-cel aan tot deling en vermeerdering.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Humorale (antigeen-antilichaam) immuniteit:

A
  • B-cellen zijn veel minder mobiel dan T-cellen en circuleren meestal vrij in het lichaam in lymfatisch weefsel zoals de milt en lymfeklieren. B-cellen herkennen en binden antigeenpartikels zonder dat die door een antigeen gepresenteerd is. Als het antigeen is gedetecteerd en gebonden, met behulp van een geactiveerde helper-T-cel, dijt de B-cel uit en gaat deze zich delen in twee functioneel verschillende cellen:
    o Plasmacellen: Deze scheiden enorme hoeveelheden antilichamen (immunoglobulinen) af naar het bloed. De plasmacellen leven slechts een dag, ze produceren miljoenen moleculen van slecht een type antilichaam.
    o Memory-B-cellen: Blijven in het lichaam lang nadat de primaire infectie is afgehandeld. Ze reageren snel op een volgende ontmoeting met hetzelfde antigeen door de productie te stimuleren van antilichaam afscheidende plasmacellen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Actieve Kunstmatig verworven immuniteit:

A

Dit type immuniteit ontwikkelt zich als respons op de toediening van dode of levende kunstmatig verzwakte pathogenen (vaccins) of gedeactiveerde toxine (anatoxine). Actieve immunisatie geeft levenslange immuniteit tegen sommige infectieziekten. Bij andere infecties duurt de immuniteit korter, dit kan komen door die andere antigenen eigenschappen heeft, maar dezelfde klinische ziekte veroorzaakt.

17
Q

Passieve kunstmatig verworven immuniteit:

A

Bij dit type worden kant-en-klare antilichamen, in menselijk/dier serum, bij de ontvanger ingespoten. De antilichamen kunnen afkomstig zijn van iemand die is hersteld van de infectie, of van dieren-meestal paarden- die kunstmatig actief geïmmuniseerd zijn.

18
Q

Actieve Natuurlijk verworven immuniteit:

A

-Lichaam wordt gestimuleerd om zijn eigen antilichamen te produceren door: De ziekte door te maken: In het verloop van de ziekte ontwikkelen B-cellen zich tot plasmacellen die antilichamen produceren in voldoende hoeveelheden om de infectie te overwinnen. Een subklinische infectie door te maken: Soms is de bacteriële infectie niet ernstig genoeg om klinische ziekte te veroorzaken, maar stimuleert deze wel voldoende memory B-cellen om immuniteit te creëren.

19
Q

Passieve natuurlijke verworven immuniteit:

A

Dit type immuniteit wordt voor de geboorte verworven doordat de antilichamen van de moeder via de placenta naar de foetus gaan, en daarna worden de antilichamen via de borstvoeding aan de baby doorgegeven.

20
Q

Verschillende namen geneesmiddelen:

A

Generieke naam: Is de verkorte chemische naam van de farmacologisch actieve stof in dat medicijn (bijv. ‘acetylsalicylzuur’ is de generieke naam van de chemische stof ‘2-acetoxy-benzoëzuur’.
Chemische naam: Is een nauwkeurige beschrijving van de chemische samenstelling van het geneesmiddel en een beschrijving van de rangschikking van de atomen in het middel.
Handelsnaam: Is een internationaal geaccepteerde naam die is afgeleid van de chemische naam, bijvoorbeeld paracetamol.

21
Q

Een geneesmiddel:

A

Zijn bedoeld om in contact met het lichaam te komen of in het lichaam te worden opgenomen. Geneesmiddelen kunnen bijwerkingen hebben voor de mens.

22
Q

Geneesmiddelengroep:

A

Geneesmiddelen kunnen worden in verschillende groepen worden ingedeeld. Dit indeling helpt bij het logisch ordenen van alle medicijnen. Ze worden bijv. verdeeld op orgaan, werkingsduur, werkwijze enz.

23
Q

Placebo

A

Zijn preparaten die op geneesmiddelen lijken, maar geen werkzame stof bevatten. Deze worden vaak gebruikt bij klinisch wetenschappelijk onderzoek als vergelijkingsmateriaal.

24
Q

Verschillende toedieningswegen geneesmiddelen:

A

Oraal: via de mond. Bijv. paracetamol.
Intraveneus: in een ader.
Intramusculair: in een spier.
Intrathecaal: In de ruimte rond het ruggenmerg. Bijv. ruggenprik.
Sublinguaal: onder de tong.
Rectaal: in het rectum. Bijv. zetpil.
Vaginaal: via de vagina. Bijv. vaginale schimmel.
Oculair: via het oog. Bijv. oogdruppels.
Nasaal: wordt in de neus gesprayd en geresorbeerd door de neusslijmvliezen.
Inhalatie: wordt ingeademd.
Cutaan: op de huid aangebracht.

25
Q

Farmacokinetiek:

A

Bestudeert wat er in het lichaam met een geneesmiddel gebeurt.
Absorptie: Opname geneesmiddel via de verschillende toedieningswegen.
Distributie: De verdeling van geneesmiddelen over de weefsel van het lichaam.
Metabolisme: Als een geneesmiddel de passage door de maag heeft overleefd. En in het duodenum en jejunum (dunne darm) terechtkomt, begint de resorptie. Via het poortaderstelsel komt het geneesmiddel in de lever. Breekt het geneesmiddel af.
Eliminatie: Uitscheiding/secretie van het geneesmiddel

26
Q

Biologische beschikbaarheid van een Geneesmiddel:

A

Is een maat voor de hoeveelheid van een geneesmiddel dat na toediening uiteindelijk de bloedbaan bereikt en de snelheid waarmee dit gebeurt.

27
Q

Polyfarmacie:

A

Is het chronisch gebruik van 5 of meer verschillende geneesmiddelen.

28
Q

Geneesmiddeleninteractie:

A

Hierbij treedt er wisselwerking op tussen de fysiologische invloed van verschillende stoffen op een organisme. Stoffen kunnen elkaars werking versterken in het geval van agonisten of verzwakken in het geval van antagonisten.

29
Q

Factoren die de juiste dosering van geneesmiddelen bepalen:

A

Steady state: Bij een behandeling van enkele dagen of weken is het ideaal wanneer de toedieningssnelheid en de eliminatiesnelheid gelijk is, zodat de hoeveelheid van het geneesmiddel in het lichaam vrij constant blijft.
Minimale effectieve concentratie (MEC): Dit is de laagste concentratie van het geneesmiddel waarbij het gewenste therapeutische effect wordt bereikt.
Maximaal toelaatbare concentratie (MTC): Dit is de hoogste concentratie van een geneesmiddel die verdragen kan worden, zonder dat het toxische effecten gaat geven.
Therapeutische breedte: Het verschil tussen de MEC en de MTC.
Halfwaardetijd: Geeft de snelheid aan waarmee een geneesmiddel wordt geëlimineerd. Hoe langer de halfwaardetijd, hoe langer het geneesmiddel in het bloed blijft een omgekeerd.
Controlled release preparaat: Het medicijn wordt gecontroleerd toegediend, dit kan snel of langzaam zijn, hangt af van het medicijn en de persoon.

30
Q

Effect ouderdom op de farmacokinetiek van geneesmiddelen:

A

De organen die het meest van invloed zijn op de bloedspiegel van geneesmiddelen zij de lever en de nieren. Zowel de massa als de doorbloeding van de lever verminderen naarmate we ouder worden. Er kan daarbij sprake zijn van een verminderde activiteit van verschillende p40 enzymen, wat van invloed is op de klaring van geneesmiddelen.