Cardiovasculair Stelsel Flashcards

1
Q

Wat is de oorzaak van cardiovasculaire aandoeningen?

A

Coronairy artery disease = Coronaire atherosclerose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef voorbeelden van cardiovasculaire aandoeningen:

A

Hartfalen, angor en hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is hartfalen?

A

Toestand waarbij het hart onvoldoende bloed kan rondpompen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is angor?

A

Een pijnlijk gevoel op de borst omdat het hart onvoldoende zuurstofrijk bloed krijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is hypertensie?

A

Te hoge bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is coronaire atherosclerose?

A

Vernauwing van de coronairen en verharden door ophoping van plaque (cholesterol, vet, calcium).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen rechter en linker hartfalen?

A

Bij linkerhartfalen is het linkerventrikel van het hart niet in staat om voldoende bloed in het lichaam te brengen.
Bij rechterhartfalen in het rechterventrikel van het hart niet in staat om voldoende bloed in de longen te pompen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke klassen van geneesmiddelen kunnen gebruikt worden voor de behandeling van hypertensie?
Geef een onderscheid tussen frequent gebruikte geneesmiddelen en minder frequent voorkomend toegediend.

A

Frequent:
- B-blokkers
- Diuretica
- Ca-antagonisten
- ACE-inhibitoren
- Sartanen

Minder frequent:
- renine inhibitoren
- vasodilatoren
- alfa-blokkers
- centrale antihypertensiva

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn centrale antihypertensiva?

A

Ze werken bloeddruk verlagend door centraal in de hersenen te beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke 3 geneesmiddelen vallen onder de centrale antihypertensiva?

A

Clonidine
Methyldopa
Moxonidine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Tot welke klasse behoort clonidine?

A

Het is een alfa-2 agonist die de presynaptische alfa-2-receptoren stimuleert waardoor de vrijstelling van NOR geïnhibeerd wordt. Ze zorgen voor een verminderd sympathisch effect en dus verlaging van de bloeddruk.
Het gaat selectief inwerken op de alfa-2-receptoren in de hersenstam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Tot welke klasse behoort methyldopa?

A

Het is een alfa-2-agonist die de presynaptische alfa-2-receptoren stimuleert in de periferie. Hierdoor zal de vrijstelling van NOR geinhibeerd worden en zal het sympathisch effect verminderen waardoor de perifere vasculaire weerstand verlaagd en dus de bloeddruk zal dalen.
Het is een prodrug die omgezet wordt tot alfa-methyl-noradrenaline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een specifieke indicatie waarbij methyldopa gebruikt wordt?

A
  • hypertensiva tijdens de zwangerschap
  • hypertensiva bij nierziekten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke bijwerkingen treden op bij methyldopa?

A

Hoofdpijn
Sedatie
Droge mond
Depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verklaar de bijwerking droge mond bij het gebruik van methyldopa:

A

Methyldopa zal de presynaptische alfa-2 receptoren stimuleren waardoor de vrijstelling van NOR geinhibeerd wordt. Maar het zal ook een effect hebben op de inhibitie van acetylcholine aangezien de alfa-2 receptoren zich ook bevinden op cholinerge vezels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het mechanisme van moxonidine ?

A

Ze geen inwerken op de imidazoline receptor waardoor het de sympathicus zal onderdrukken en de vrijstelling van NORADRENALINE zal inhiberen.
Er ontstaat vasodilatatie en bloeddruk daling door centrale inwerking op deze receptor.
Er zijn geen neveneffecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is buiten antihypertensiva ook nog een indicatie van clonidine?

A

Het wordt gebruikt in de anesthesie voor sedatie in specifieke omstandigheden. Het is niet de primaire indicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het mechanisme van uradipil?

A

Het heeft zowel een centrale als een perifere werking.
Perifeer zal het de postsynaptische alfa-1-receptoren blokkeren —> dit leidt tot vasodilatatie door het blokkeren van de vasoconstrictieve werking van de catecholamines.
Centraal zal het zorgen voor een inhibitie van de activiteit van de alfa-1-adrenoreceptoren en een stimulatie van de serotonine 5-HT1A receptoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de samenstelling van een atherosclerotische plaque?

A

Vetcellen, specifieke immuuncellen en bindweefselcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het gevolg van een atherosclerotische plaque thv de coronairen?

A

Ze vernauwen de slagader/ bloedvat waardoor er minder doorbloeding is en minder zuurstofvoorziening naar het hart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat gebeurt er indien een plaque scheurt?

A

Er worden bloedplaatjes (trombocyten) aangetrokken en dit kan aanleiding geven tot het ontstaan van een trombus.
Deze kan het volledige bloedvat afsluiten waardoor een volledig deel van ons hart niet meer van zuurstof voorziet wordt.
De trombus kan ook loskomen en zich verplaatsen naar de longvaten = embolie.
==> dit geeft aanleiding tot een beroerte (TIA en CVA).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de voorloper van een cardiovasculair accident (CVA) of TIA? Leg uit wat met deze term bedoeld wordt.

A

Een angina pectoris = angor: een pijn op de borst door onvoldoende zuurstofvoorziening naar het hart of een verhoogd zuurstofverbruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waarvoor staat TIA? Wat is een TIA?

A

Transient ischemic attack = voorbijgaande ischemische aanval: het is een kortdurende episode waarbij er een tijdelijke verstoring is van de bloedtoevoer naar een deel van de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke 3 klassen van geneesmiddelen kunnen gebruikt worden voor de behandeling van angor?

A
  • B-blokkers
  • Calcium kanaal blokkers
  • nitrovasodilatoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wanneer spreken we van een stabiele angor?

A

Indien de klachten optreden tijdens inspanning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat wordt bedoeld met een ontstabiele angor?

A

Een angor die niet voorspelbaar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke vorm van angor is de meest ernstige?

A

De onstabiele angor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat wordt bedoeld met een varient angor?

A

Een angor veroorzaakt door vasospasmen. Deze kunnen opgevangen worden door gladde spiercelrelaxatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wanneer worden B-blokkers ingezet voor de behandeling van angor? Waarvoor zorgen ze?

A

Ze worden ingezet als ONDERHOUDSTHERAPIE: ze halen het zuurstofverbruik naar beneden, maar leiden niet tot vasodilatatie en geen toenemen van zuurstofvoorziening!!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke klasse van geneesmiddelen is het mees typisch gebruikt voor de behandeling van angor?

A

Nitrovasodilatoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Leg uit hoe nitrovasodilatoren werken: algemeen

A

Nitraten worden in de gladde spiercellen omgezet tot stikstofmonoxide (NO), dit is een belangrijke vasodilatator. Op die manier verwijden ze de bloedvaten waardoor de bloedtoevoer opnieuw hersteld is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke 2 behandelingen moeten bijkomend gegeven worden bij de behandeling van angor?

A

De onderliggende atheromateuze afzetting moet aangepakt worden + ook de trombus vorming!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is een verschil in gebruik tussen B-blokkers en calcium kanaal blokkers en nitrovasodilatoren?

A

B-blokkers en calcium kanaal blokkers dragen bij tot een vermindering van de cardiale morbiditeit en mortaliteit.
Nitrovasodilatoren werken symptomatisch: ze verminderen de symptomen —> ze gaan de pijn op de borst verminderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Leg het mechanisme uit van de NITROVASODILATOREN:

A

Het zijn nitraten die resorberen bij inname. Ze gaan opgenomen worden door de gladde spiercellen waar ze vervolgens omgezet worden tot NO (STIKSTOFMONOXIDE): dit is een relaterende factor van het endotheel.
Dit NO zal zorgen voor spierrelaxatie en dus vasodilatatie door het guanylaatcyclase te activeren: dit is een enzym dat zorgt voor de omzetting van GTP naar cGMP.
Dit cGMP heeft vervolgens een activerende werking op het MYOSINE -LC FOSFATASE: myosine-LC-PO4 wordt omgezet tot myosine-LC dat zorgt voor een relaxatie!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Waarvoor is het enzym guanylaatcyclase verantwoordelijk?

A

Voor de omzetting van GTP naar cGMP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Voor welke omzetting is het enzym myosine-LC fosfatase verantwoordelijk?

A

Voor de omzetting van myosine-LC-PO4 tot myosine-LC.
Myosine_LC-PO4 heeft een contractie als gevolg?
Myosine-LC heeft een relaxerend effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke EFFECTEN hebben nitrovasodilatoren waardoor ze gebruikt kunnen worden voor angina pectoris?

A
  • NO vermindert de voor- en nabelasting
  • daling van zuurstof verbruik
  • verhoogde zuurstofvoorziening
  • minder cardiale arbeid
  • VD ZONDER coronair steal verschijnsel
  • herverdeling van de coronaire flow
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

In welke omstandigheden wordt gekozen voor isosorbidedinitraat?

A

Wordt ingezet bij een acute angor aanval: het zorgt voor pijnverlichting door vasodilatatie en relaxatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is het voordeel van sublinguale toediening (van bv. Isosorbidedinitraat)?

A

Bij sublinguale toediening wordt het geneesmiddel onder de tong aangebracht. Deze regio is heel goed doorbloed waardoor er een snelle opname is en geen presynaptische metabolisatie (first pass effect).
—> het zal een snel effect hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

In welke omstandigheden wordt isosorbidedinitraat sublinguaal en IV gebruikt? Waarom?

A

Bij een acute aanval van angor: het heeft een snelle werking!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

In welke omstandigheden wordt isosorbidedinitraat oraal gebruikt?

A

Oraal wordt het GM gebruikt als onderhoudstherapie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

In welke omstandigheden wordt nitroglycerin gebruikt?

A

Voor een onderhoudstherapie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Van welke aders krijgen we een relaxatie/dilatatie bij het gebruik van nitrovasodilatoren? Wat is het gevolg?

A

Van de coronairen maar ook van de venulen en arteriolen: er zal een mindere voor- en nabelasting zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is nabelasting?

A

De kracht waarmee ons hart moet pompen om het bloed rond te krijgen.
= de kracht die onze ventrikels moeten uitoefenen om het bloed vanuit het hart in de periferie te pompen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is het effect van vasodilatatie op de nabelasting?

A

Door vasodilatatie daalt de perifere weerstand waardoor de nabelasting daalt = het hart moet minder werken om het bloed rond te pompen dus er is een verminderd zuurstofverbruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is voorbelasting?

A

Voorbelasting is de kracht waarmee de ventrikels gevuld moeten worden.
= de stretching van de ventrikels op het einde van de vulling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Op welke manier zorgt een daling van de voor-en nabelasting voor een effect op angor?

A

Een daling in de voor- en nabelasting zorgt ervoor dat het hart minder moet werken op de ventrikels te vullen en om bloed weg te pompen vanuit het hart naar het lichaam.
—> er zal dus een daling zijn van het zuurstofverbruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Op welke manier heeft vasodilatatie een effect op behandeling van angor?

A

Door vasodilatatie zal de zuurstofvoorziening toenemen.
Samen met een verminderd zuurstofverbruik door een verminderde voor- en nabelasting zal dit zorgen voor een vermindering van klachten van angor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is het grooste nadeel aan nitraten? wat is een oplossing?

A

Ze geven aanleiding tot tolerantie: we moeten meer en meer gebruiken om hetzelfde effect te bereiken.
—> oplossing; tijdens onderhoudstherapie wordt vaak een dosis overgeslagen om de tolerantie uit te stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat zijn de indicaties van nitrovasodilatoren?

A

Angor: onstabiel, stabiel en variant
Linker hartfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat zijn de eerste keuzetherapie bij linker hartfalen? Welke worden gebruikt indien deze behandeling niet aanslaat?

A
  • ACE inhibitoren en diuretica zijn eerste lijns medicatie
  • nitrovasodilatoren worden ingezet in 2de lijns therapie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Welke bijwerkingen geven nitrovasodilatoren.

A

Hoofdpijn en duizeligheid
Orthostatische hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is orthostatische hypertensie?

A

Het is een aandoening waarbij de bloeddruk stijgt wanneer iemand vanuit liggende of zittende positie naar een staande positie gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat zijn collateralen?

A

Het zijn secundaire bloedvaten die zich ontwikkelen om de bloedstroom te herstellen of omleiden wanneer de oorspronkelijke bloedvaten zijn geblokkeerd of vernauwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is het steal fenomeen? Geef een voorbeeld van een vasodilatator die dit fenomeen veroorzaakt en een voorbeeld van een GM die dit niet veroorzaakt.

A

Bij een patient met coronairy artery disease zien we een atheromateuze afzetting in de coronairen waardoor de bloedtoevoer verminderd naar bepaalde delen van het hart omdat het bloedvat vernauwd wordt. Er gaat meer bloed naar andere regio’s van ons hart.
—> er ontstaat dus ischemische regio’s met te weinig bloedtoevoer.
Als we dipyridamol gebruiken zal dit vasodilatatie geven van de grote bloedvaten maar niet van de collateralen: de vaten die niet verstoord waren zullen nog meer bloeddoorstroming krijgen en een nog grotere doorbloeding.
Er zal nog minder doorbloeding zijn naar de ischemische gebieden.
=> er wordt dus bloed gestolen van het ischemisch gebied naar reeds goed doorbloede regio’s in het hart.

Nitraten hebben die steal fenomeen niet; ze zorgen ook voor een dilatatie van de collateralen waardoor er bloeddoostroming plaatsvindt naar de ischemische gebieden en die voorzien worden van meer bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Welke klasse van geneesmiddelen worden gebruikt voor de behandeling van hartfalen? Geef een onderscheid tussen vaak frequent toegediende klassen en minder frequent voorkomende klassen.

A

Veel voorkomend:
- B-blokkers
- diuretica
- ACE inhibitoren
- Sartanen

Minder frequent gebruikt:
- Nitrovasodilatoren
- digitalis glycosides
- Fosfodiesterase III inhibitoren
- Ivabradine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Welke 2 B-blokkers worden typisch ingezet voor hartfalen?

A

Bisoprolol en nebivolol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Waarom worden B-blokkers toch gebruikt bij de behandeling van hartfalen ookal doen onderdrukken ze de arbeid?

A

Hartfalen geeft aanleiding tot chronische stimulatie van de sympathicus die een negatief effect uitoefent op ons hart. B-blokkers kunnen ingezet worden om de sympathicus activiteit te onderdrukken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Waar vinden we digitalis glycosides terug?

A

In het vingerhoedskruid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is het nadeel van digitalis glycosides?

A

Ze zijn zeer toxisch voor mens en paard: bij een intoxicatie kunnen er aritmieën ontstaan die leiden tot een hartstilstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat is het belangrijkste digitalis glycoside? Van welk “ras” van het vingerhoedskruid is het afkomstig?

A

Digoxine —> digitalis Lanata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Welk digitalis glycoside wordt geproduceerd door digitalis purpurae?

A

Digitoxine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Op welk “mechanisme” heeft digoxine een effect? (Nog niet mechanisme uitleggen)

A

Op de ventriculaire actiepotentiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat is ventriculaire actiepotentiaal? Leg volledig uit

A

De ventriculaire actiepotentiaal is een proces die aan de basis ligt voor het samentrekken (depolarisatie) en relaxeren (ontspannen) van de hartspier.
Er zal eerst een depolarisatie plaatsvinden door influx van natrium: de binnenkant van de cel zal positief geladen worden.
Vervolgens zal er een influx zijn van calciumionen dat zorgt voor een depolarisatie stop = plateau fase.
De natriumkanalen zullen zich sluiten en de kaliumkanalen zullen openen waardoor kalium de cel kan verlaten.
= depolarisatie: de membraan potentiaal keert terug naar het rust niveau.
==> natrium en calcium moeten opnieuw uit de cel en kalium moet terug in de cel komen: calcium zal uitgewisseld worden naar buiten de cel door influx van natrium. Dit natrium wordt vervolgens uit de cel gebracht door influx van kaliumionen.
= Na/K pomp!!!!

Natrium uit de cel brengen en kalium in de cel brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Hoe werkt digoxine? Wat is het effect van digoxine op de ventriculaire actiepotentiaal?

A

Digoxine zal binden op de Na/K pomp en deze inhiberen: natrium zal opgestapeld blijven in de cel en er is ook geen uitwisseling meer van natrium en calcium hierdoor. Calcium wordt niet uit de cel gebracht en de concentratie van calcium in de cel zal stijgen.
Er zal een stijging zijn van de contractiliteit = positief inotroop effect!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat zijn de 2 eerste keuze klasse van geneesmiddelen voor hartfalen?

A

Diuretica en ACE inhibitoren. Vervolgens kunnen nitraten eventueel ook gebruikt worden.
Digitalis glycosides worden minder frequent gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Welke effect hebben digitalis glycosides (digoxine) buiten hun contractiliteit nog? In welke situaties kan dit gevaarlijk zijn?

A

Ze hebben een positief parasympathico-mimmetisch effect op ons hart.
—> ze onderdrukken de atrioventriculaire geleiding: er is onderdrukking van het hartritme = daling van het hartritme.

Bij intoxicatie kan dit leiden tot hartritmestoornissen en een atrioventriculaire blok en hartstilstand in extreme gevallen.
==> ze worden dus gebruikt bij atriumfibrillatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat is atriumfibrillatie?

A

Er zullen zich actiepotentialen ontwikkelen op andere plaatsen dan de sinus knoop. Er zullen zich contracties of fibrillaties ongecontroleerd doorgeven naar de ventrikel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Welke van de 2: atriale ritmestoornissen of ventriculaire ritmestoornissen zijn het minst gevaarlijk?

A

Atriale aritmieen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wat is de eerste lijn therapie bij een aritmie voor er digoxine gebruikt wordt?

A

Indien de zones waarbij er fibrillatie optreedt gekend zijn kunnen die via chirurgie = ablatie weggehaald worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Welk preparaat in de eerste lijns therapie bij hartfalen? (Noem 1 ipv 2 bij andere vraag)
Tot wat leidt het gebruik van deze medicatie?
Hoe lost men dit op?

A

Diuretica: ze leiden tot een kaliumverlies = hypokaliëmie: er zal een verminderde werking zijn van de Na/K pomp
—> het zal du de werking van digoxine versterken en kunnen snel in het toxische gebied geraken.
—> de dosis van digoxine zal men moeten verlagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Via welke route wordt digoxine uitgescheiden? Wat is een aandachtspunt hierdoor?

A

Renale excretieroute: de nierfunctie moet steeds goed gecontroleerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat is de functie van het enzym fosfodiesterase? Wat is het resultaat als we deze gaan inhiberen?

A

Fosfodiesterasen zullen cGMP en cAMP afbreken.
Indien dit enzym geinhibeerd wordt zal er meer cGMP zijn => deze stimuleren de omzetting tot myosine-LC dat zorgt voor een relaxerend effect en dus vasodilatatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Geef een geneesmiddel die zich gedraagt als een fosfodiesterase III inhibitor:

A

Milirinone

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Leg uit hoe een fosfodiesterase inhibitor gebruikt kan worden voor de behandeling van hartfalen ifv cAMP.

A

Een fosfodiesterase inhibitor zal ervoor zorgen dat het fosfodiesterase zijn werking niet kan uitvoeren en cAMP niet verder afgebroken kan worden.
De concentraties van cAMP stijgen.
CAMP speelt een rol in de contractie van de hartspier: indien de concentraties cAMP stijgen zal er een positief inotroop effect zijn = stijging van de contractiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Wat is het verschil in effect tussen cGMP en cAMP?

A

CGMP zorgt voor vasodilatatie en daling van de nabelasting.
CAMP zorgt voor een positief inotroop effect = stijging van de contractiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Via welke toedieningsroute worden fosfodiesterase inhibitoren toegediend?

A

Intraveneus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Waarom worden fosfodiesterase inhibitoren weinig tot niet gebruikt?

A

Ze zorgden voor een verhoogde mortaliteit aangezien ze zelf aritmieen induceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Algemeen: welke 2 indicaties heeft digoxine?

A
  • Atriale fibrillatie
  • linker hartfalen indien de patiënten blijven symptomen ondervinden ondanks gebruik van diuretica en ACE inhibitoren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Bij welke aandoeningen worden calcium antagonisten ingezet?

A

Hypertensie en angor en atriale aritmieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Voor welke aandoening worden calcium antagonisten niet ingezet?

A

Hartfalen!!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Wat is de functie van calcium antagonisten? Geen een synoniem

A

CCB = calcium channel blokker: ze hebben de mogelijkheid om de L-type calciumkanalen te ONDERDRUKKEN
(Niet blokkeren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Hoe leidt calcium tot een contractie in het myocard?

A

Er zal influx optreden van natrium waardoor er een depolarisatie ontstaat en de binnenkant van de cel positief geladen zal zijn. Vervolgens zal er een calcium influx zijn over de L-type calciumkanalen die zorgen voor een plateau fase. De influx van dit calcium triggers nog meer vrijstelling van calcium vanuit het sarcolemma en we krijgen dus stijging van de vrije calciumspiegels.
Dit leidt tot contractie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Wat wordt er bedoeld met de calcium afhankelijke calciumvrijstelling?

A

Er moet eerst calcium influx zijn in de cel die dan zorgt voor extra vrijstelling calcium uit het sarcolemma. Hierdoor stijgen de vrije concentraties aan calcium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Hoe gebeurt de calcium afhankelijke calciumvrijstelling?

A

Gebeurt door koppeling aan de reanodinereceptor en vrijstelling van inositoltrifosfaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Wat is het gevolg van een verhoogde calciumvrijstelling en dus verhoogde vrije calciumconcentraties?

A

Er zal een verhoogde contractiliteit zijn van de hartspier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Wat is het mechanisme van calcium kanaalblokkers en wat is hun effect hierdoor?

A

Ze zullen de L-type calciumkanalen blokkeren waardoor er geen calciuminflux meer zal plaatsvinden en dus ook de gehaltes aan vrij calcium niet toenemen.
De contractiliteit zal afnemen + er is onderdrukking van de contractie van de gladde spiercellen thv bloedvaten met als gevolg een vasodilatatie en dus een bloeddruk daling!!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Op welke cellen hebben calciumblokkers geen effect? Verklaar

A

Op skeletspiercellen: de contractie van skeletspiercellen is niet afhankelijk van de influx van calcium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Welke 3 klassen van calcium antagonisten bestaan er?

A

Phenylalkylamines
Benzothiazepines
Dihydropyridines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Welke geneesmiddel valt onder de phenylalkylamines?

A

Verapamil (het is een calcium antagonist)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Welk geneesmiddel is een voorbeeld van een benzothiazepine?

A

Diltiazem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Op basis van welke eigenschap worden de dihydropyridines nog onderverdeeld?

A

Volgens generaties: 1ste generatie, 2de generatie, 3de generatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Welk geneesmiddel in een voorbeeld van een dihydropyridine van de eerste generatie?

A

Nifedepine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Wat is een voorbeeld van een geneesmiddel dat behoort volgens de 3de generatie van de dihydropyridines?

A

Amlodepine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Geef een kenmerk van amlodepine:

A

Het kan zijn werking 24h uitoefenen dus er is maar 1 inname per dag nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

In welk kenmerk verschillen de verschillende klassen calcium-antagonisten onderling?

A

De plaats van binding op het calcium-kanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Wat is het verband tussen de halfwaardetijd tussen de verschillende generaties van de dihydropyridines?

A

Ze eerste generaties hebben een veel kortere halfwaardetijd dan de recentere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Wat is het effect van verapamil?

A

Verapamil zal zorgen voor een ateriolaire en coronaire dilatatie.
+ een onderdrukking van de contractiliteit door het verhinderen van het openen van de calciumkanalen: een verminderde contractiliteit is ook een verminderde constrictie, verminderde geleiding en een daling van het hartritme als gevolg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Wat is het effect van diltiazem?

A

Een verhoogde arteriolaire dilatatie en coronaire dilatatie.
+ een verminderde contractiliteit van het hart waardoor er een verminderde constrictie is en dus ook een daling van de geleiding en daling van het hartritme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Wat is een gelijkenis tussen verapamil en diltiazem?

A

Ze zijn beiden cardioselectief en hebben dezelfde effecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Wat is het verschil tussen verapamil en diltiazem?

A

De effecten bij het gebruik van verapamil zijn meer uitgesproken dan bij diltiazem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Wat zijn de effecten van nifedipine en amlodepine?

A

Ze hebben voornamelijk een effect op de gladde spiercellen en zorgen voor een UITGESPROKEN VASODILATATIE.
—> dit geeft een BLOEDDRUKDALING als gevolg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Leg uit waarom amlodepine en nifedipine geen effect hebben op de contractiliteit van het hart:

A

Amlodepine en nifedipine leiden tot een uitgesproken bloeddrukdaling. Deze zal waargenomen worden door de baroreceptor en deze zullen reflectoir de sympathicus activeren.
Het effect van de calcium blokkers zal deels opgeheven worden. Soms zien we zelf een kleine stijging van de contractiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Wat is de voornaamste indicatie van verapamil?

A

Supraventriculaire atriale ritmestoornissen: er is een onderdrukking van de contractiliteit, van de geleiding, van het hartritme.
Niet gebruikt bij hypertensie!!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Wat is de indicatie van amlodepine en nefidipine?

A

Hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

Wat is de indicatie van diltiazem?

A

Angor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Wat is het syndroom van Renaud?

A

Patiënten die dit syndroom hebben zul in geval van koude blauwe vingertoppen krijgen door vasoconstrictie aan het uiteinde van de handen en voeten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Welke geneesmiddelenklasse wordt gebruikt voor de behandeling van Syndroom van Renaud? + welk geneesmiddel specifiek?

A

Calcium antagonisten: nifedipine —> vasodilatatie voor het openen van de doorbloeding thv de vingertoppen en tenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Wat is een subarachnoïdale bloeding?

A

Een ernstige vorm van beroerte die ontstaat wanneer er bloed lekt in de ruimte tussen de hersenen en de omringende membranen, meer bepaald de Pia mater.
= dit is de subarachnoidale ruimte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Wat gebeurt er bij zo een subarachnoidale bloeding? Welke specifiek geneesmiddel gaat gebruikt worden voor de behandeling van centrale spasmen na zo een bloeding?

A

Om de bloeding onder controle te krijgen zullen de bloedvaten rond de bloeding contraheren.
Na de bloeding moeten deze terug open gezet worden door middel van NIMODIPINE.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Tot welke klasse calcium antagonist behoort nimodipine?

A

Dihydropyridine —> 3de klasse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Waarom wordt nimodipine gebruikt voor de behandeling van centrale spasmen na een subarachnoidale bloeding?

A

Deze vertonen een specifieke affiniteit voor bloedvaten die centraal liggen. Op die manier treden er geen ischemische zones op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Wat is tocolyse?

A

Een term die gebruikt wordt voor het remmen of onderdrukken van vroegtijdige samentrekkingen van de uterus tijdens de zwangerschap.
= premature uterine contracties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Welk specifiek geneesmiddel zal gebruikt worden voor behandeling van tocolysis? Op welke mechanisme berust het?

A

Nifedipine: het zal berusten op een relaxatie van de gladde spiercellen in de uterus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Welke 2 indicaties heeft nifedipine?

A

Syndroom van Renaud en tocolysis bij premature uterine contracties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Wat zijn de bijwerkingen van verapamil?

A

Constipatie, hoofdpijn + ze hebben een risico op het induceren van een hartstilstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Wat is een bijwerking van dihydropyridines?

A

Enkel oedeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

Wat is de betekenis van RAAS?

A

Renine angiotensine aldosteronsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

Welke factoren activeren het RAAS?

A

Circulerende bloedvolume
Geneesmiddelen
Sympathicusactivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

Waar bevindt het RAAS zich?

A

Thv onze nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Door welke enzymen wordt het RAAS geregeld?

A

Door de angiotensine converting enzymes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

Leg de werking van het RAAS uit

A

Een gedaald circulerend bloedvolume of een gedaalde Renale percussie zal zorgen voor de vrijstelling van renine thv onze nieren.
Dit Renine zal dan angiotensinogeen omzetten tot angiotensine I.
Dan zullen de angiotensine converting enzymes dit angiotensine I omzetten tot het angiotensine II: deze zal zijn werking uitoefenen door het circulerend bloedvolume opnieuw op peil te brengen door te zorgen voor een terugresorptie van Na+ door een stimulatie van de aldosteronsecretie. Water zal hiermee mee terugresorberen waardoor het circulerend volume stijgt.
—> dit leidt tot vasoconstrictie en werkt dus bloeddrukverhogend!!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

Op welke receptoren zal het angiotensine II binden? Wat is het gevolg van deze binding?

A

Op de AT1 receptoren: ze zorgen voor een vasculaire en cardiale hyperplasie en hypertrofie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

Wat doen ACE-inhibitoren?

A

Ze inhiberen het angiotensine converting enzyme dat zorgt voor de omzetting van angiotensine I tot angiotensine II.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

Bij welke cardiovasculaire aandoeningen worden ACE inhibitoren ingezet?

A

Hypertensie en hartfalen, hypervolemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

Bij welke cardiovasculaire aandoening worden ACE inhibitoren niet ingezet?

A

Bij angor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Welk verlies vindt plaats bij het RAAS systeem? Wat is het effect indien ACE inhibitoren gebruikt worden?

A

Bij het RAAS zal het circulerend volume opnieuw op peil gebracht worden doordat angiotensine II ervoor zal zorgen dat er verhoogde natriumresorptie is samen met water. Deze natriumresorptie gaat gepaard met een uitwisseling van kalium: er is treedt dus een kaliumverlies op!!!

Indien er ACE inhibitoren gebruikt worden zal dit kaliumverlies opgehoffen worden en is er zelf kans op een hyperkaliemie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

Wat is de functie van het RAAS?

A

Het regelt onze bloeddruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

Wat wordt bedoeld met een essentiële hypertensie?

A

Hypertensie zonder een duidelijke oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

Angiotensine conversing enzymes zijn verantwoordelijk voor de afbraak van een andere stof, welke?

A

Bradykinine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

Wat is bradykinine?

A

= het is een belangrijke vasodilatator door de productie van prostaglandines die vasodilatatie geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
132
Q

Wat gebeurt op vlak van bradykinine indien we ACE inhibitoren gebruiken?

A

ACE inhibitoren tussen het angiotensine converting enzyme inhiberen waardoor bradykinine minder afgebroken en de levels zullen stijgen. Aangezien bradykinine een vasodilatator via prostglandines; zullen de verhoogde levens bradykinine zorgen voor een verhoogde prostaglandinesynthese en bijgevolg een vasodilatatie; dit leidt tot een bloeddrukdaling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
133
Q

Welke andere receptoren worden ook geblokkeerd door gebruik van ACE inhibitoren? Wat is hun functie? WAT

A

AT2 receptoren: ze spelen een belangrijke rol in de embryonale en foetale ontwikkeling waarbij het een positief effect heeft op het weefselherstel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
134
Q

Geef 3 effecten van de ACE inhibitoren:

A
  • ze zorgen voor een daling van de natrium resorptie en dus minder waterresorptie: er zal minder circulerend volume zijn waardoor er diurese is.
  • minder vasoconstrictie en dus een daling van de bloeddruk door een daling van de nabelasting.
  • daling van de cardiale en vasculaire hypertrofie en hyperplasie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
135
Q

Op welke manier kan men ACE inhibitoren erkennen aan de naam?

A

Ze eindigen op “-opril”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
136
Q

Geef 3 voorbeelden van geneesmiddelen die vallen onder de ACE inhibitoren:

A
  • captopril
  • Lisinopril
  • perindopril
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
137
Q

Met welke andere klasse van geneesmiddelen worden ACE inhibitoren gecombineerd in combinatiepreparaten? Geef een voorbeeld

A

Ace inhibitoren worden vaak gecombineerd met Calcium antagonisten die ook zorgen voor een vasodilatatie.
Bv. COVERAM = amlodepine en perindopril

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
138
Q

Wat is hypovolemie?

A

Een daling in het circulerend bloedvolume veroorzaakt door diurese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
139
Q

Welke 4 indicaties hebben de ACE inhibitoren?

A
  • hypertensie
  • hartfalen
  • preventie van cardiale myocardiale remodelling
  • chronische nierlijden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
140
Q

Leg de glomerulaire filtratie uit omdat het belangrijk is bij chronisch nierlijden

A

Thv van de nier bevindt zich een glomerulus die de glomerulaire filtratie zal uitvoeren. Er zijn 2 types arteriolen: afferente en efferent arteriolen. De glomerulaire filtratie wordt op peil gehouden door de druk in de afferente en efferente arteriolen.
—> constrictie in de efferente arteriolen stimuleert de glomerulaire filtratie.
Thv deze efferente arteriolen bevinden zich ook AT1 receptoren waardoor angiotensine II ook betrokken is bij de constrictie van de efferente arteriolen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
141
Q

Wat is het effect van ACE inhibitoren op de glomerulaire filtratie bij chronische nierlijden patiënten?

A

Indien een patient leidt aan chronisch nierlijden zullen er ACE inhibitoren gebruikt worden omdat deze de omzetting van angiotensine I naar angiotensine II inhiberen. Er zal dus minder angiotensine II zijn die kan binden op de AT1 receptoren die zich bevinden in de efferente arteriolen waardoor we de constrictie van de efferente arteriolen tegengaan.
—> de diabetische nefropathie gaan we tegengaan door vasodilatatie in de efferenten: positief effect in geval van diabetisch nefropathie omdat ze de druk gaan verminderen door een vasodilatatie in de efferenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
142
Q

In welk geval zullen ACE inhibitoren zelf een acute nefropathie induceren? Leg uit

A

Bij patiënten met een bilaterale arteriële stenose aan de kant van de afferenten: de glomerulaire filtratie komt in gedrang en zal dus in stand moeten gehouden worden door angiotensine II door vasoconstrictie van de efferente arteriolen.
—> als er op dat moment ACE inhibitoren gebruikt worden zal er minder angiotensine II zijn die kan zorgen voor vasoconstrictie en zal er dus vasodilatatie optreden. De glomerulaire filtratie valt weg. Het kan zorgen voor het volledig stopzetten of blokkeren van de glomerulaire filtratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
143
Q

Welke geneesmiddelklasse hebben dezelfde effecten als ACE inhibitoren?

A

Sartanen

144
Q

Wat is het verschil tussen Sartanen en ACE inhibitoren?

A

Sartanen werken in op AT1 receptoren: ze blokkeren deze receptoren.
—> ze werken niet in op de omzetting van angiotensine I en II maar rechtstreeks op de receptoren.

145
Q

Wat is een bijwerking van ACE inhibitoren?

A

Droge hoest door een opstapeling van bradykinine

146
Q

Wat is het effect van Sartanen?

A

Ze inhiberen de AT1 receptoren waardoor er minder natrium resorptie is —> er wordt minder water teruggeresorbeerd waardoor er een diurese ontstaat en een daling van het circulerend bloedvolume.
—> hierdoor zien we een daling van de voorbelasting, minder vasoconstrictie en meer vasodilatatie.
—> daling van de perifere weerstand en daling van de nabelasting
—> daling van de bloeddruk en onderdrukking van de cardiale en vasculaire hypertrofie.

147
Q

Hoe worden Sartanen herkend in het naam?

A

Ze eindigen op “-sartan”.

148
Q

Geef een voorbeeld van een sartaan:

A

Losartan

149
Q

Wat zijn de indicaties voor Sartanen?

A
  • hypertensie
  • hartfalen
  • na een myocard infarct
  • diabetes nefropathie
    —> dezelfde indicaties als ACE inhibitoren
150
Q

Hoeveel procent van ons Na wordt thv de proximale tubulus geresorbeerd?

A

65-70%

151
Q

Welke molecule zal ook geresorbeerd worden thv de proximale tubulus samen met Na?

A

Water

152
Q

Hoeveel % van het Na wordt geresorbeerd thv opstijgende deel van de loop van Henle?

A

20%

153
Q

Met welke moleculen wordt Na geresorbeerd thv het opstijgende deel van de lis van henle?

A

Chloor en kalium: 2 x Cl en 1 x K

154
Q

Welke delen van het nefron is impermeabel voor resorptie van water? Wat is het gevolg? Hoe lossen we dit op?

A

Het opstijgende deel van de lis van Henle: hier worden Na, K en Cl geresorbeerd zonder de resorptie van water waardoor het interstitium hypertoon wordt.
De lis van Henle is wel permeabel waardoor water daar onttrokken zal worden => op die manier zal het hypertone interstitium opgehoffen worden.

+ ook de distale tubulus is impermeabel voor water.

155
Q

Hoeveel % wordt er geresorbeerd in de distale tubulus?

A

5%

156
Q

Welke moleculen worden geresorbeerd in de distale tubulus?

A

Na en Cl

157
Q

Hoeveel procent wordt er geresorbeerd thv de verzamelbuis?

A

Nog een laatste 1-2%

158
Q

Welke moleculen worden uitgewisseld thv de distale tubulus?

A

natrium en water geresorbeerd worden in ruil voor kalium en een proton: kalium komt in de urine terecht en zal uitgescheiden worden via de urine.

159
Q

Op welke manier is de resorptie van natrium en water geregeld in de collecting tubulus?

A

Ze zijn allebei op een verschillende manier geregeld:
- Natrium: geregeld via aldosteron
- water: geregeld door het antidiuretisch hormoon (ADH)

160
Q

Op welke manier zorgt het ADH voor een resorptie van water?

A

Het zorgt voor een stimulatie van de expressie van aquaporines op het epitheel.

161
Q

Wat is het algemeen effect van diuretica?

A

Ze hebben een significant effect op de bloeddruk en initiëren een diurese: ze zorgen dus voor een verlaging van het circulerend bloedvolume.

162
Q

Op vlak van welke eigenschap kunne we de verschillende klassen van diuretica onderscheiden van elkaar?

A

Ze gaan allemaal inwerken op andere delen van het nefron: op andere resorptie

163
Q

Welke van de klassen diuretica zijn de krachtigste? Wat is het nadeel hiervan?

A

Lis diuretica: ze kunnen aanleiding geven tot hypovolemie en worden dus niet gebruikt als onderhoudstherapie in combinatiepreparaten.

164
Q

Geef een geneesmiddel dat onderdeel is van lisdiuretica:

A

Furosemide

165
Q

Tot welke 2 effecten leiden lisdiuretica?

A

Ze leiden heel snel tot diuretisch effect maar ook een vasodilaterend effect.

166
Q

Welk geneesmiddel heeft een dokter bij zich om IV toe te dienen in acute sitatuaties van hartfalen? Waarom?

A

Furosemide: ze geven snel aanleiding tot diurese en een vasodilatatie

167
Q

Op welk mechanisme berusten de lis diuretica? (Algemeen - nog niet uitleggen)

A

Ze gaan het proximale Na/K/Cl transport inhiberen/ blokkeren.

168
Q

Leg uit waarom lisdiuretica aanleiding geven tot hypokaliëmie

A

Lisdiuretica zullen de Na/K/Cl transport thv de proximale tubulus inhiberen waardoor er meer Na toekomt in de collecting tubulus.
Hierdoor zal er thv de collecting tubulus meer Na geresorbeerd worden in ruim voor K en protonen.
Er zal dus een tekort zijn aan kalium = hypokaliëmie= er zal meer kaliumverlies zijn via de urine.

169
Q

Geef een voorbeeld van een thiazide:

A

Indapamide

170
Q

Wat is de toediningsroute van thiazides?

A

Orale transmissieroute

171
Q

Met welke andere geneesmiddelenklasse worden er vaak combinatiepreparaten gemaakt met thiazides? Waarom?

A

ACE inhibitoren
=> door de thiazides krijgen we een diurese en een verlies van circulerende volume waardoor het RAAS geactiveerd wordt => ACE inhibitoren kunnen hier dan ideaal op inwerken.

172
Q

Op welke positie in het nefron zullen thiazides inwerken? Wat is het gevolg hiervan?

A

In de distale tubulus waar maar 5% Na geresorbeerd wordt: ze hebben een verminderd diuretisch effect.

173
Q

Wat gebeurt er wanneer we met thaizides de resorptie van Na en Cl blokkeren thv de distale tubulus?

A

Er zal opnieuw (net zoals bij lisdiuretica - exact hetzelfde) meer Na toekomen in de collecting tubulus. Hier is er Na/K transporter waarbij er meer resorptie zal zijn van natrium in uitwisseling voor kalium. Er zal dus een hypokaliëmie ontstaan. Verder is er ook nog verlies van protonen en chloor zonder verlies aan bicarbonaat.
=> hierdoor zal er een hypokaliemische metabole alkalose ontstaan.

174
Q

Wat is het verschil tussen lisdiuretica en thiazides als het aankomt op de calcium resorptie?

A

Bij de lisdiuretica is er een verlies van Calcium en magnesium via de urine, omdat de terugdiffusie van kalium van intracellulair naar lumen de drijfveer is voor opname van andere ionen zoals calcium en magnesium en dit mechanisme wordt geblokkeerd door lisdiuretica.
Teveel calciumverlies in de urine kan leiden tot teveel calcium in de urine = hypercalciurinemie.

Bij thiazides is er net een verhoogde terugresorptie van calcium.

175
Q

Wat is een bijwerking van lisdiuretica? Wanneer mogen ze niet gebruikt worden? Welke mogen wel gebruikt worden?

A

Hypercalciurinemie —> niet gebruiken bij patiënten met calciumafzetting in de urine want dit proces gaat enkel nog versterkt worden.
Er mogen wel thiazides gebruikt worden!

176
Q

Wanneer worden thiazides niet gebruikt? Waarom niet?

A

In geval van hypercalciemie: de spiegels van calcium gaan door het gebruik van thiazides nog verhogen.

177
Q

Voor welke klasse van populatie zijn ACE inhibitoren en Sartanen schadelijk? Welk effect heeft dit op een patient met een kinderwens? welke geneesmiddelen worden wel voorgeschreven?

A

Voor het ongeboren kind
—> een vrouw moet 6 maanden tot een jaar stoppen met het innemen van ACE inhibotoren alvorens zwanger te worden want de effecten blijven lang in het lichaam aanwezig.

==> methyldopa en labetolol worden gebruikt indien er zwangerschapshypertensie is.

178
Q

Bij welke groep van populatie wordt er eerder gekozen voor een ACE inhibitor en een calcium antagonist voor de behandeling van hypertensie ipv een B-blokker?

A

Bij jongen mensen die nog zeer actief zijn omdat de maximum inspanningscapaciteit onderdrukt wordt door de B-blokkers.

179
Q

Welke type klassen diuretica bestaan er?

A

Lisdiuretica
Thiazides
Kaliumsparende diuretica
Carboanhydrase inhibitoren
Osmotische IV diuretica

180
Q

Welke klassen van diuretica leiden tot een hypokaliëmie?

A

Thiazides en lisdiuretica

181
Q

Op welke positie in het nefron zullen de kaliumsparende diuretica hun effect uitvoeren?

A

Thv de collecting tubulus waar mar 1-2% resorptie gebeurt van Na in uitwisseling voor kalium.

182
Q

Wat is het algemene effect van kaliumsparende diuretica?

A

Thv de collecting tubulus zal er dus resorptie zijn van natrium in uitwisseling voor K en water. De resorptie van water en Na gebeurt onafhankelijk: er zal kalium en proton verlies zijn via de urine.

==> indien we dit gaan blokkeren zal er minder natrium geresorbeerd worden en is er minder verlies van kalium en protonen via de urine.

183
Q

Wat kan een neveneffect zijn van kaliumsparende diuretica?

A

Hyperkaliemie verhoogde kaliumspiegels door minder kaliumverlies in de urine.

184
Q

welke 2 geneesmiddelen vallen onder de kaliumsparende diuretica?

A

Amiloride
Spironolacton

185
Q

Hoe werkt spironolacton? leg uit

A

Spironolacton is een aldosteron receptor antagonist: het zal dus de werking van aldosteron tegengaan. Aldosteron zal in normale omstandigheden zorgen voor een expressie van apicale Na kanalen en dus een verhoogde expressie van Na/K pomp.
Spironolacton zorgt dus voor verminderde expressie van de apicale Na kanalen en minder expressie an de basolaterale Na/K pomp.
==> dit heeft als gevolg dat er minder resorptie zal zijn van Na en minder verlies is van Kalium via de urine => zorgt voor hyperkaliemie: er is dus meer kalium intracellulair dan in lumen.

OPM: er is ook minder verlies van protonen = er is een risico op acidose.

186
Q

Waarom worden kaliumsparende diuretica gecombineerd met thiazides en lisdiuretica?

A

Ze heffen op die manier de hypokaliëmie op.

187
Q

Welk geneesmiddel valt onder de carboanhydrase inhibitoren?

A

Acetozolamide

188
Q

Wat is de functie van het carboanhydrase?

A

Zorgt voor een belangrijke regulatie apicaal in het nefron van natrium en bicarbonaat voor de bicarbonaathuishouding.
—> deze zal de alkaliciteit van het plasma en bloed reguleren.

189
Q

Welke reactie zal het carboanhydrase katalyseren?

A

H2CO3 —> H20 en CO2: er wordt koolzuur gevormd.
=> dit koolzuur zal vervolgens splitsen in protonen en bicarbonaat.

190
Q

Leg de werking uit van de apicale Na/proton uitwisselaar

A

Koolzuur zal dus splitsen in protonen en bicarbonaat; deze protonen zullen uitgewisseld worden voor natrium (natrium in interstitium en protonen in lumen).
Er komen dus protonen in de urine terecht (lumen).
Het bicarbonaat wordt opgenomen in het interstitium.

191
Q

Wat is de functie van CA in het lumen?

A

De protonen die uitgewisseld zijn voor natrium en nu in het lumen zich bevinden kunnen opnieuw reageren met bicarbonaat en koolzuur vormen.
Dit koolzuur kan dan via CA opnieuw gesplitst worden in een H20 en CO2.

192
Q

Wat gebeurt er indien we het carboanhydrase inhiberen?

A

Er zal minder secretie zijn van protonen omdat er minder natrium uitgewisseld wordt voor protonen
=> gedaalde secretie van protonen en gedaalde secretie van natrium.
==> dit leidt tot minder terugresorptie van natrium en dus minder resorptie van bicarbonaat.

Er blijven dus meer protonen aanwezig in het interstitium dus dit kan leiden tot metabole acidose.

193
Q

Welke indicaties hebben lisdiuretica?

A

Hypertensie
Hartfalen
Hypervolemie
Hypercalciemie
Cirrose

194
Q

Welke indicatie hebben CA inhibitoren?

A

Glaucoom: hetzelfde mechanisme is verantwoordelijk voor de productie van oogvocht. Als we dit mechanisme blokkeren zal er minder secretie zijn van oogvocht.

Epilepsie
Hoogteziekte

195
Q

Welke klassen van diuretica worden het minst gebruikt als diureticum? Waarom?

A

CA inhibitoren omdat ze een beperkt antidiuretisch effect hebben

196
Q

Welke transmissie route gebruiken osmotische diuretica?wat is het gevolg? wat is het verschil met de andere klasse van diuretica?

A

Systemische administratieroute = IV.
—> wordt niet gebruikt als onderhoudstherapie.

De andere klassen worden allemaal oraal ingenomen.

197
Q

Welke 2 geneesmiddelen vallen onder de osmotische diuretica?

A

Mannitol en ureum.

198
Q

Hoe werken de osmotische diuretica?

A

Ze zullen via osmose water aantrekken en zo de diurese opgang brengen.

199
Q

Wat is een kenmerk van de osmotische diuretica?

A

Ze zijn farmacologisch inert; ze gaan dus glomerulaire gefiltreerd worden maar ze zal geen tubulaire resorptie plaatsvinden.
—> ze komen in de urine terecht

200
Q

Wat zijn de indicaties van osmotische diuretica?

A
  • acute renale insufficiëntie met acute oligouri: zeer weinig of geen glomerulaire filtratie
  • acute gestegen intra-oculaire druk
  • acute gestegen intra-craniale druk: vochtopstapeling in de hersenen.

==> allemaal ziekenhuisomstandigheden

201
Q

Wat is de functie van vetverlagende geneesmiddelen? Met welke geneesmiddelen wordt het in combinatie gegeven?

A

Bij coronary artery disease de vetafzetting in de coronairen tegen gaan.
—> deze therapie wordt gegeven naast de therapie voor vasodilatatie en advies voor gezonde levensstijl.

202
Q

Wat is een hyperlipidemie?

A

Een aandoening waar er te hoge gehaltes aan aan vetten aanwezig zijn in het bloed.

203
Q

Welke klassen van geneesmiddelen geven aanleiding tot hyperlipidemie?

A

B-blokkers, orale anticonceptiva en corticosteroïden

204
Q

Welke aandoening kan leiden tot een hypercholesterolemie?

A

Een hypothyroidie waarbij er verlaagd metabolisme is.

205
Q

Hoe werkt het mechanisme van de lipolyse?

A

Lipolyse is het proces waarbij vetten worden afgebroken en er energie vrijkomt. Energie is nodig in situaties waarbij de sympathicus geactiveerd is. Als de sympathicus geactiveerd is zal NOR binden op B3 receptor op de vetcellen. Deze binding zorgt via een G-proteine gekoppeld systeem voor een activatie van het adenylaat cyclase waarbij ATP omgezet wordt tot cAMP.
—> de lipolyse is op die manier geactiveerd.

cAMP zal op zijn beurt het proteïne kinase actieveren waardoor het hormoon gevoelig lipase actief wordt: dit adipocyt lipase zal zorgen voor een afsplitsing van vrije vetzuren vanuit de TG. Deze vrije vetzuren komen dan in de circulatie terecht.

206
Q

Wat is de functie van insuline in de lipolyse? Wat is het mechanisme (leg volledig uit)

A

Insuline zal zorgen voor een daling in het bloedglucosegehalte en ook het INHIBEREN van de LIPOLYSE: insuline zal op de adipocyt binden op een insuline receptor waardoor het FOSFODIESTERASE geactiveerd wordt: deze zal zorgen voor een inactivatie van het cAMP waardoor er geen activatie is van het proteine kinase en bijgevolg ook inactivatie van het hormoon gevoelig adipocyt lipase.

207
Q

Wat is de functie van een fosfodiesterase?

A

Zorgt voor hydrolyse van cAMP en cGMP tot AMP en GMP.

208
Q

Wat gebeurt er in situaties van onvoldoende glucose of stress?

A

De lipolyse wordt geactiveerd omdat er onvoldoende suikers aanwezig zijn. Eerst zullen de glycogeenreserves aangesproken worden maar later zal de lipolyse geactiveerd worden.
=> naast de lipolyse zal er ook glucose aangemaakt worden vanuit andere niet-koolhydraat precursoren: gluconeogenese.

209
Q

Hoe noemt men het proces waarbij we glycogeenreserves gebruiken als bron van energie?

A

Glycogenolyse

210
Q

Welke proces wordt opgang gezet indien de gluconeogenese uitgeput is?

A

Ketogenese = aanmaak van ketonen die gebruikt kunnen worden als brandstof: er worden vanuit vrije vetzuren brandstoffen gemaakt via een B-oxidatie in de lever.

211
Q

Onder welke vorm circuleren de vetten in ons lichaam?

A

Onder de vorm van lipoproteinen

212
Q

Hoe zijn lipoproteinen opgebouwd?

A

Binnenin hebben we een hydrofobe kern die bestaat uit triglyceriden en cholesterol. Deze kern is omgeven door een hydrofiele laag van fosfolipiden waartussen zich proteïnen bevinden die zorgen voor stabilisatie.
—> ze bestaan uit vetten en eiwitten.

213
Q

Welke soorten lipoproteinen bestaan er?

A

Chylomicronen
Very low density lipoprotein
Low density lipoprotein
Intermediate density lipoprotein
High density lipoprotein

214
Q

Wat is de functie van lipasen?

A

Het zijn enzymen die betrokken zijn in de afbraak van vetten / lipiden. Ze hydrolyseren vetten tot glycerol en vrije vetzuren.

215
Q

Wat is de relatie tussen het type lipoproteine en het gehalte aan cholesterol en TG? Geef de samenstelling van elk lipoproteine (TG en CE verhouding)

A

Er worden geleidelijk aan vetzuren afgesplitst waardoor het gehalte aan TG minder wordt en het gehalte aan cholesterol stijgt.
- chylomicronen: TG > CE
- VLDL: TG > CE
- IDL: CE >= TG
- LDL: CE
- HDL: CE

216
Q

Welke lipoproteinen behoren tot de slechte cholesterol en welke tot de goede?

A

Slechte: chylomicronen, VLDL, IDL, LDL
Goede: HDL

217
Q

Waarom is LDL slecht cholesterol?

A

Het zal cholesterol uit de lever opnemen en transporteren naar andere weefsels in het lichaam.

218
Q

Waarom is HDL goede cholesterol?

A

Het zal cholesterol opnemen uit de weefsels en het bloed en zal opnieuw getransporteerd worden naar de lever waar het afgebroken wordt.

219
Q

Waar in het lichaam (thv welk orgaan) worden onze vetten geabsorbeerd?

A

Thv de dunne darm

220
Q

Welke elementen spelen een cruciale rol bij de vertering van vetten? Leg de vertering van vetten uit:

A

Galzouten: deze zullen samen met fosfolipiden micellen worden die ervoor zorgen dat vetten in oplossing kunnen zijn.
Op die manier kan het lipase zijn werking uitvoeren en vrije vetzuren afsplitsen.

De vrije vetzuren zullen dan onmiddellijk opgenomen worden door de enterocyt en afgegeven worden aan de bloedbaan.
Cholesterol, lange vrije vetzuurketens en monoglycerol worden opgenomen door de enterocyt en worden in het ER samen met eiwitten terug omgezet tot TG. Dan worden ze samen met eiwitten ipv chylomicronen afgegeven aan de lymfevaten. Via dit lymfatisch stelsel zullen de chylomicronen de bloedbaan bereiken.

221
Q

Geef een synoniem voor enterocyt:

A

Dunnedarmepitheelcel

222
Q

Wat is de exogene pathway van het vetzuurmetabolisme?

A

Chylomicronen worden opgenomen vanuit onze darmwand en komen via het lymfatische stelsel in onze bloedbaan terecht.
Vrije vetzuren worden dan dmv lipoprotein lipase afgesplitst: deze vrije vetzuren worden dan opgestapeld in vetcellen en spiercellen en worden intracellulair opnieuw omgezet tot TG en opgestapeld.

223
Q

Wat is de endogene pathway van het vetzuurmetabolisme?

A

In de lever worden cholesterol en TG gesynthetiseerd. De lever zal vervolgens voornamelijk VLDL (die vooral TG bevatten) vrijstellen in circulatie.
Er worden opnieuw via lipoproteine lipase vrije vetzuren afgesplitst waardoor IDL en LDL gevormd worden: meer en meer vrije vetzuren zijn afgesplitst en CE>TG.
De LDL wordt dan samen met cholesterol terug opgenomen in de lever om dat cholesterol opnieuw te gebruiken.
==> LDL is geen goede cholesterol = teveel cholesterol en TG.

224
Q

Welke klasse van geneesmiddelen zijn de belangrijkste vet verlagende geneesmiddelen?

A

Statines

225
Q

Welke geneesmiddelen klassen (algemeen) kunne gebruikt worden als vetverlagende geneesmiddelen?

A
  1. Statines
  2. Fibraten
  3. Cholesterol absorptie inhibitoren
  4. Nicotinezuur en niacin: NIET MEER GEBRUIKT
  5. Omega-3-vetzuren
  6. PCKS9-inhibitoren
  7. Inclisiran
  8. Bempedoic acid
  9. Combinatietherapieën
226
Q

Welke 4 specifieke geneesmiddelen vallen onder de Statines?

A

Atorvastatine
Simvastatine
Pravastatine
Rosuvastatine

227
Q

Op welke manier werken de Statines? Algemeen

A

Ze zullen een sleutelenzym belangrijk in de synthese van cholesterol, nl. hydroxy-methylglutaryl-coenzyme A-reductase, inhiberen.

228
Q

leg uit hoe Statines gebruikt kunnen worden als vetverlagende geneesmiddelen:

A

Statines zullen het enzym hydroxy-methylglutaryl-coenzyme A reducatase inhiberen. Dit is een sleutelenzym voor de synthese van cholesterol.
Indien dit enzym geinhibeerd wordt zal er minder cholesterol aangemaakt worden.
—> dit leidt tot activatie of upregulatie van de LDL receptoren: deze LDL receptoren zorgen ervoor dat er meer LDL met cholesterol opgenomen wordt uit de bloedbaan. Er zal dus een verhoogde opname zijn van LDL uit de bloedbaan en dus een daling van het LDL cholesterol.

229
Q

Welke 2 gehalte dalingen zien we bij het gebruik van Statines? Van welke stof is er een lichte stijging en waarom?

A

We zien zowel een daling in het LDL gehalte als in de aanmaak van VLDL: er zal een daling zijn in het TG gehalte.

==> uitgesproken LDL daling
==> matige TG daling
==> licht HDL stijging aangezien de reverse cholesterol pathway aangesproken wordt omdat er te weinig cholesterol in de lever aanwezig is.

230
Q

Wat is de indicatie van de Statines?

A

Worden ingezet voor hypercholesterolemie door de daling in LDL gehalte.
Maar kan ook ingezet worden in geval van gecombineerde hypercholesterolemie en hypertriglyceridemie omdat er ook een matige daling is van het TG gehalte.

231
Q

Welke medicatie is de eerste lijns medicatie in geval van hypertriglyceridemie?

A

Fibraten

232
Q

Statines worden gebruikt zowel in primaire preventie als secundaire preventie van cardiovasculaire eventen: leg uit.
In welke situatie zijn ze het meest effectief?

A

Primaire preventie = bij patiënten die nog geen voorgeschiedenis hebben van een cardiovasculair event.
Secundaire preventie = bij patiënten die al eens een cardiovasculaire incident gehad hebben of bij patiënten met een stabiele angor.
—> in secundaire preventie zijn ze het meest effectief

233
Q

Welke andere effecten hebben Statines nog buiten het cholesterolverlagend effect?

A

Functie op het endotheel
Antitrombotisch
Antioxidatief
Anti-inflammatoir

234
Q

Wat zijn gekende bijwerkingen van Statines?

A

Spierpijn
Myosities = spierontsteking
Myopathy

235
Q

Wat is de indicatie van Fibraten?

A

Gebruikt bij hypertriglyceridemie
Of bij patiënten die geen Statines verdragen

236
Q

Geef 2 voorbeelden van geneesmiddelen die vallen onder de klasse van de Fibraten

A
  • fenofibraat
  • bezofibraat
237
Q

Op welke manier werken Fibraten? (Algemeen)

A

Het zijn activators van het PPARa
= peroxisoom proliferator activator receptor.

238
Q

Welke effecten heeft het PPARa op het vetmetabolisme?

A

Het heeft positieve eigenschappen op het vetzuurmetabolisme: het zal zorgen voor een activatie van het lipoproteine lipase waardoor de lipolyse geactiveerd wordt en het gehalte aan TG daalt.
+ activatie van de B-oxidatie: er zal een daling zijn van de vrije vetzuren omdat er gebruikt worden voor de vorming van ketonen.
+ activatie van de reverse pathway waardoor er stijging is van HDL.

==> algemeen:
- uitgesproken daling van het TG gehalte
- matige daling van het LDL cholesterol
- Matige stijging van het HDL cholesterol

239
Q

Welke klassen van vetverlagende geneesmiddelen kunnen alleenstaande gebruikt worden?

A

Enkel Fibraten en Statines worden als alleenstaande therapie gebruikt alle andere worden ingezet in combinatie.

240
Q

Wat is de functie van anion uitwisselaars? Leg volledig uit

A

Ze zullen zorgen voor de inhibitie van de absorptie van cholesterol door galzouten te binden in de dunne darm door de vorming van grote polymeren.
—> door het sequestreren van de galzouten zullen er onvoldoende galzouten via de enterohepatische circulatie naar de lever gebracht worden. De lever zal dus galzouten moeten produceren via de novo synthese vanuit cholesterol.
=> cholesterolgehalte zal dalen.

241
Q

Welke effecten hebben de anion uitwisselaars?

A

Daling van de LDL cholesterol aangezien er meer LDL cholesterol uit de bloedbaan zal gehaald worden om naar de lever te brengen: er is een upregulatie van LDL.
In de eerste weken van behandeling: kleine stijging van TG door activatie van de cholesterolsynthese.

242
Q

Wat is de indicatie van anionuitwisselaars, maw wanneer worden ze gebruikt?

A

Ze worden gebruikt in combinatie of in het geval van hypercholesterolemie indien de patient geen Statines kan verdragen.

243
Q

Welke geneesmiddel wordt gebruikt om de absorptie van cholesterol te inhiberen?

A

Ezetimibe

244
Q

Op welke manier zal ezetimibe zijn functie uitoefenen? Leg volledig uit

A

Het zijn de opname van cholesterol uit de darmwand inhiberen.
De absorptie gebeurt thv de dunne darm: hiervoor is er een enorm oppervlak nodig waardoor de dunne darm aan oppervlakte vergroting doet via plooien, microvili.
Thv de microvili bevinden zich transporters die zorgen voor de opname van cholesterol.
Ezetimibe zal deze transporters thv de microvili inhiberen.

=> opname van cholesterol over de darm zal geinhibeerd worden waardoor er minder cholesterol naar de lever gaat.
=> er is minder intraheptische cholesterol waardoor de expressie van LDL receptoren geactiveerd wordt: er wordt meer LDL cholesterol uit de bloedbaan gehaald en opgenomen in de lever.

245
Q

Welke effecten heeft ezetimibe?

A

=> daling van de LDL cholesterol
=> minder cholesterol en TG
=> minder aanmaak van VLDL
=> kleine stijging van HDL cholesterol.

246
Q

Wat is het grootste verschil tussen ezetimibe en de anion uitwisselaars?

A

Ezetimibe zorgt niet voor een activatie van de cholesterolsynthese: er zal geen stijging zijn van VLDL.

247
Q

Wat is de functie van PCSK9 eiwit?

A

Het is een eiwit dat zorgt voor de afbraak van LDL receptoren: deze receptoren zijn verantwoordelijk voor de opname van LDL cholesterol vanuit de bloedbaan in de hepatocyt.
Indien deze receptor afgebroken wordt zal er geen LDL meer opgenomen worden uit de bloedbaan.
Indien we dit eiwit inhiberen, zal er geen afbraak zijn van LDL receptor en kan er meer LDL cholesterol opgenomen worden vanuit de bloedbaan naar de lever: we zien een daling van het LDL gehalte.

248
Q

Welke type molecule zijn PCSK9 inhibitoren? Wat is hun toedieningsroute?

A

Het zijn antilichamen: ze worden dus niet oraal toegediend maar wel systemisch, nl. SUBCUTAAN
—> deze antilichamen gaan binden op het eiwit waardoor het niet meer kan binden op de LDL receptoren en deze dus niet meer kunnen afbreken.

249
Q

Welke effecten hebben PCSK9 inhibitoren?

A

Vooral een uitgesproken daling van het LDL gehalte
Kleine bijkomende activatie van de reverse pathway: kleine stijging van HDL
Daling van VLDL

250
Q

Wat is de reden dat de PCSK9 inihibitoren vooral gebruikt worden in combinatie?

A

Ze zijn vrij duur

251
Q

Wanneer worden PCSK9 inhibitoren gebruikt? Welk geneesmiddel heeft dezelfde indicatie?

A

Hypercholesterolemie
—> inclisiran

252
Q

Wat is INCLISIRAN? hoe werkt het?

A

Het is een small interfering RNA die de productie van het PCSK9 eiwit zal inhiberen.
Er zal dus minder PCSK9 eiwit zijn, dus minder afbraak van LDL receptor en hogere opname van LDL cholesterol.

253
Q

Wat kan er gebeuren thv de bloedvatwand indien de atheromateuze afzetting niet behandeld wordt?

A

Er kan ruptuur en beschadiging optreden van de bloedvatwand.

254
Q

Welke geneesmiddelenklasse worden nog bijgegeven bij patiënten met cardiovasculaire aandoeningen? Met welke bedoeling?

A

Antitrombotisch geneesmiddelen: gaan trombus vorming geven gaan
= klontervorming

255
Q

Welk mechanisme wordt in gang gezet bij een ruptuur van de bloedvatwand? Leg volledig uit

A

Eerste fase = vasoconstrictie: het endotheel is beschadigd dus het onderliggende collageen komt bloot te liggen. De bloedvatwand wil het letsel opnieuw dichtdoen.
—> er zullen bloedplaatjes aangetrokken worden en zich hechten aan de beschadigde bloedvatwand. Dit gebeurt in 3 stappen: plaatjesadhesie, plaatjesactivatie en plaatjesaggregatie.

Tijdens de plaatjesactivatie worden ook tromboxaaan en ADP vrijgesteld die zorgen voor een verdere aantrekking van andere bloedplaatjes. Deze zullen ervoor zorgen dat fibrinogeen zich kan afzetten tussen de plaatjes = aggregatie.
—> hierop kunnen geneesmiddelen inwerken = anti-aggregantia

2de fase: fibrinogeen zal leiden tot een fibrinogeen polymerisatie = Fibrine. Dit noemt men de echte stollingscascade = coagulatie.
Deze stollingscascade wordt geïnitieerd door het bloot komen te liggen van de tissuefactor = weefseltromboplastine.
—> tijdens de coagulatie worden er pro stollingsfactoren omgezet tot actieve stollingsfactoren: zoals protrombine dat omgezet wordt tot trombine.
—> hierop kunnen geneesmiddelen op inwerken = anti-coagulantia

3de fase: ons lichaam heeft ook een endogeen systeem die de klonter wil oplossen = fibrinolyse/ trombolyse: fibrine zal gelyseerd worden - de fibrine polymerisation zal oplossen.
—> geneesmiddelen die dit stimuleren = trombolytica

256
Q

Welke 3 klassen van geneesmiddelen kunnen ingezet worden als antitriombotische geneesmiddelen?

A

Anti-aggregantia
Anti-coagulantia
Trombolytica

257
Q

Vanuit welke molecule gebeurt de vorming van tromboxaan? Met welke enzymes gebeurt de omzetting?

A

Arachidonzuur
—> via sleutelenzymes: cyclo-oxygenasen.

258
Q

Wat is het aangrijpingspunt van acetylsalicylzuur?

A

De vorming van tromboxaan vanuit arachidonzuur via cyclo-oxygenasen. Dit tromboxaan zal samen met ADP zorgen voor een plaatjesactivatie.

259
Q

Wat is een synoniem voor acetylsalicylzuur?

A

Aspirine

260
Q

Leg uit wat aggregatie is:

A

Aggregatie is een onmisbaar proces in het stollingsproces waarbij bloedplaatjes aangetrokken worden = plaatjesadhesie en samenklonteren op de plaats van de ruptuur.
Na de adhesie zal er vrijstelling zijn van ADP en tromboxaan dat verdere adhesie in gang zet.
Verder is er plaatsjesactivatie waarbij receptoren tot expressie komen waardoor tussen de plaatjes fibrinogeen kan afzetten.

261
Q

Wat is er op het einde van de aggregatie gevormd?

A

Een hemostatiche plug

262
Q

Welke receptoren worden tijdens de plaatjesactivatie tot expressie gebracht?

A

GP2B en 3A receptoren

263
Q

Welke geneesmiddelen(klassen) kunnen gebruikt worden als anti-aggregantia?

A
  • acetylsalicylzuur
  • thienopyridines
  • reversibele P2Y12 receptoren antagonisten
  • dipyridamol
  • epoprostenol
  • GP IIb-IIIa-receptor antagonisten
264
Q

Welke 2 geneesmiddelen vallen onder de klasse van acetylsalicylzuur?

A

Asaflow
Cardioaspirine

265
Q

Wat is de afkorting van NSAID?

A

Non-steroidale anti-inflammatoire drug

266
Q

Wat is de target van acetylsalicylzuur?

A

Ze inhiberen de cyclo-oxygenasen

267
Q

Wat is de functie van cyclo-oxygenasen?

A

Het zijn enzyme die verantwoordelijk zijn voor de aanmaak van prostaglandines vanuit arachidonzuur.

268
Q

Wat is een nadeel van paracetamol?

A

Het is geen NSAID: het zal dus wel de pijn en de koorts verlagen maar het zal geen anti-inflammatoir effect hebben en inflamamtie tegen gaan.

269
Q

Wat is een bijwerking van aspirine? wat is het gevolg hiervan?

A

Het heeft een grote etsende werking op de maag aangezien de dosis van aspirine die gebruikt wordt bij hoofdpijn en keelpijn vrij hoog is, nl. 500 mg.

270
Q

Leg uit waarom aspirine een etsende werking heeft op de maag:

A

Aspirine en andere NSAIDs zijn inhibitoren van cyclo-oxygenasen: dit zijn enzymen die verantwoordelijk zijn voor de aanmaak van prostaglandines. Deze hebben een beschermende werking op de maag.
Indien de cyclo-oyxgenasen geinhibeerd worden door aspirine, zal er minder aanmaak zijn van prostaglandines en zal de bescherming van de maag voor het maagzuur wegvallen.
—> prostaglandines beschermen de maag door bicarbonaatproductie waardoor het zuur geneutraliseerd wordt.

Het gebruikt van aspirine kan dus leiden tot maagontsteking en maagzweren.

271
Q

Wat wordt er aangeraden om de etsende werking van aspirine te verminderen?

A

Bij aspirine gebruik langer dan 1 week wordt een proton pomp inhibitor gegeven om de productie van het maagzuur te remmen.

272
Q

Welke 2 types cyclo-oxygenasen bestaat er?

A

COX 1 en COX 2

273
Q

Wat is het effect van acetylsalicylzuur op de COX 1?

A

Acetylsalicylzuur zal deze COX 1 irreversibel en permanent inhiberen.

274
Q

Wat is de functie van COX 1?

A

Ze zijn verantwoordelijk voor de vorming van tromboxaan vanuit arachidonzuur.

275
Q

Wat is de functie van COX 2?

A

Ze zijn verantwoordelijk voor de aanmaak van prostaglandines.

276
Q

Wat is het effect van aspirine op COX 2?

A

Er treedt een reversibele inhibitie op van de COX 2.

277
Q

Op welke van de COX heeft aspirine het meeste invloed?

A

Op de COX 1 —> inhibitie van de plaatjesaggregatie.

278
Q

Wat zijn de indicaties van acetylsalicylzuur?

A

In primaire preventie:
- acuut myocardinfarct
- instabiele angor
- CVA of TIA

In secundaire preventie:
- patiënten met een voorgeschiedenis aan CVA of trombus-embolie, myocardinfarct, hartklepinsufficientie.

=> niet gebruikt in primaire preventie van cardiovasculaire aandoeningen!!!

279
Q

Wanneer worden thienopyridines ingezet?

A

Indien patiënt geen acetylsalicylzuur kunnen verdragen door een maagpathologie of wanneer acetylsalicylzuur onvoldoende is.

280
Q

Geef 2 voorbeelden van geneesmiddelen die vallen onder de thienopyridines:

A
  • clopidogrel
  • prasugrel
281
Q

Op welke manier werken clopidogrel en prasugrel? (Algemeen target)

A

Het zijn irreversibele P2Y12 receptor antagonisten

282
Q

Leg uit hoe clopidogrel en prasugrel de plaatjesaggregatie inhiberen:

A

Voor de aggregatie is ADP een belangrijk factor voor verdere adhesie van bloedplaatjes.
ADP moet hiervoor binden op zowel 2PY1 en 2PY12 die zich bevinden op de bloedplaatjes.
—> clopidogrel en prasugrel blokkeren de 2PY12 receptor waardoor ADP niet meer kan binden op de receptor.

283
Q

Wat is het verschil tussen 2PY1 en 2PY12?

A

Ze activeren de plaatjesaggregatie op een andere manier.

284
Q

Op welke manier zal 2PY1 de aggregatie activeren?

A

Via fosfolipiden C
Dit is een G-proteine gekoppelde receptor. Er zal een stijging plaatsvinden van inositol-3-fosfaat en DAG (diacylglycerol) waardoor er Ca^2+ vrijgesteld wordt.
Calcium is pro-aggregerend.

285
Q

Op welke manier zal 2PY12 de aggregatie activeren?

A

Deze werken via cAMP: cAMP werkt anti-aggregerend.
—> indien ADP bindt op de 2PY12 receptor, zal dit leiden tot een daling van cAMP en dus pro-aggregatie.
—> indien de binding van ADP op 2PY12 receptor geblokkerd wordt zal er minder daling zijn van cAMP - veel cAMP en dus een anti-aggregerende werking.

286
Q

Wat zijn de indicaties van thienopyridines?

A

Ze hebben dezelfde indicaties als acetylsalicylzuur.
—> ze kunnen zowel gebruikt worden als primaire als secundaire preventie.

287
Q

Wat is de transmissieroute van thienopyridines? Wat is het nadeel hieraan?aa

A

Ze worden oraal ingenomen maar ze zijn sterk onderhevig aan presystemische metabolisatie: er wordt namelijk 85% gemetaboliseerd naar inactief product. Er blijft dus maar 15% actief product over dat effectief zijn functie kan uitoefenen.

288
Q

Welk type (reversibel of irreversibel) zijn clopidogrel en prasugrel?

A

Het zijn irrversibele inhibitoren van de 2P12Y.

289
Q

Geef een voorbeeld van een reversibele 2PY12 receptor antagonist:

A

Cangrelor

290
Q

Wat is de toedieningsvorm van cangrelor? In welke situaties wordt het dus gebruikt?

A

Intraveneus -> gebruikt in acute situaties.

291
Q

Welke 2PY12 receptor antagonisten hebben de voorkeur? Waarom?

A

De irrversibele: de reversibele zijn niet beter dan de irreversibel en zijn ook duurder.

292
Q

Wat is het effect van dipyridamol op de collateralen? Wat is het gevolg?

A

Dypridamol is een vasodilaterend middel dat bij gebruikt de collateralen niet zal openen waardoor er zich een steal fenomeen voordoet. Ze zullen ervoor zorgen dat er nog minder bloedtoevoer is naar de isschemische regio’s en nog meer bloedtoevoer is naar de al goed doorbloede andere regio’s van het hart.
==> het wordt niet gebruikt bij angor

293
Q

Dipyridamol wordt niet gebruikt bij angor, waarvoor wordt het wel gebruikt?

A

Het is een anti-aggregans

294
Q

Leg uit hoe dipyridamol zijn werking als anti-aggregans uitvoert:

A

Dipyridamol zal de opname van adenosine in andere cellen dan plaatjes inhiberen waardoor er meer adenosine overblijft om te binden op de bloedplaatjes.
Als adenosine bindt op de bloedplaatjes zal het het adenylaatcylase activeren waardoor er een stijging is van cAMP.
CAMP heeft een anti-aggregerende werking.

Er is ook een bijkomende effect: dipyridamol zal ook de werking van fosfodiesterase inhiberen waardoor er minder afbraak is van cAMP tot AMP.

295
Q

Wat is de indicatie van dipyridamol?

A

Het wordt enkel gebruikt in secundaire preventie meestal samen in combinatie met acetylsalicylzuur.

296
Q

Wa t is epoprostenol? Waarom wordt het gebruikt als anti-aggregaat?

A

Het is een natuurlijk prostaglandine.
Dit kan gebruikt worden als anti-aggregaat omdat prostaglandines anti-aggregerend en vasodilaterend werken.

297
Q

Wat is de tranmissieroute van GP IIb-IIIa receptor antagonisten?

A

Systemische toedieningen

298
Q

Wat is de functie van de GP IIb-IIIa receptor antagonisten?

A

Ze gaan de binding van de plaatjes aan elkaar, dus de aggregatie inhiberen.
Op die manier wordt er gene fibrinogeen meer afgezet en ontstaat er geen hemostatische plug.

299
Q

Wat is de indicatie van de GP IIb-IIIa receptor antagonisten?

A

Ze worden gebruikt in acute situaties omdat ze systematische toegediend worden:
- coronaire angioplastie
- onstabiele angor waarbij patiënten resistent zijn aan eerste lijns therapie
- non Q-wave myocard infarct

300
Q

Wat is coronaire angioplastie?

A

Dit is een vorm van chirurgie waarbij er een stent wordt geplaatst met behulp van een katheder in het bloedvat zodat deze opengezet wordt.

301
Q

Waarom wordt er bij een coronaire angioplastie een GP IIb-IIIa receptor antagonist toegediend?

A

Alles wat de bloedvatwand triggert, kan aanleiding geven tot trombusvorming.
Bij angioplastie wordt een stent geplaatst via een katheder. Dit kan schade toebrengen aan het endotheel waardoor het hemostatische systeem geactiveerd wordt.

302
Q

Wat is coagulatie?

A

Dit is de fase tijdens de trombusvorming waarbij de plaatjes na aggregatie fibrinogeen afzetten tussen de plaatjes.
—> dit fibrinogeen wordt tijdens de coagulatie omgezet tot fibrine.

303
Q

Welke factor speelt een belangrijke rol bij de proces van coagulatie?

A

Tromboplastine = tissuefactor: deze komt bloot te liggen indien het endotheel beschadigd is en het onderliggend collageen bloot komt te liggen.

304
Q

Welke stof is verantwoordelijk voor de omzetting van fibrinogeen tot fibrine? Hoe wordt deze geactiveerd?

A

Trombine zorgt voor de omzetting van fibrinogeen tot fibrine.
—> tissuefactor komt bloot te liggen bij beschadiging van het endotheel. Deze leidt tot activatie van de stollingsfactor 10A die protrombine zal omzetten tot trombine.

305
Q

Welke endogeen systeem gebruikt ons lichaam om trombusvorming onder controle te krijgen?

A

Ons lichaam zal anti-trombine produceren dat ervoor zorgt dat de stolling onder controle is.

306
Q

Van welke molecule maakt anti-trombine gebruik om zijn anti-stollingseffect uit te oefenen?

A

Heparine: dit versterkt het anti-stollingseffect van anti-trombine

307
Q

Op welke manier zal anti-trombine samen met heparine de stollingsfactoren inhiberen?

A

Anti-trombine zal gebonden zijn aan heparine om het anti-stollingseffect nog te versterken.
—> dit complex moet binden op de stollingsfactor en kan zo deze stollingsfactor 10A inhiberen: indien deze geinhibeerd is, zal er geen omzetting meer plaatsvinden van protrombine naar trombine. Er is dan ook geen omzetting van fibrinogeen tot fibrine en de coagulatie wordt zo geinhibeerd.

308
Q

Op welke manier kan anti-trombine samen met heparine zorgen voor een inhibitie van trombine zelf?

A

Zowel anti-trombine als heparine moeten volledig gebonden zijn aan de stollingsfactor.
Heparine moet niet enkel gebonden zijn aan anti-trombine, maar ook aan de stollingsfactor zelf.

309
Q

Welke 2 types heparine bestaan er? Wat is elk hun indicatie?

A

Laag moleculaire heparines = korte keten heparines: ze zijn geschikt om de stollingsfactoren te inhiberen waarbij ze enkel gebonden moeten zijn aan anti-trombine.
Hoog moleculaire heparine = lange keten heparines: ze zijn geschikt om trombine te inhiberen.

310
Q

Wat is de transmissieroute van korte keten heparines? Waarom?

A

SUBCUTAAN —> ze hebben een korte halfwaardetijd aangezien ze snel gemetaboliseerd worden.

311
Q

Wat is de transmissieroute van lange keten heparines?

A

Intraveneus of SUBCUTAAN

312
Q

Geef een voorbeeld van een geneesmiddel dat behoort tot de vitamine K antagonisten:

A

Warfarine

313
Q

Welke geneesmiddelen(klassen) worden gebruikt als anti-coagulantia?

A
  • heparine
  • vitamine K antagonisten
  • trombine inhibitoren
  • factor 10A inhibitoren
314
Q

Wat is het verschil tussen vitamine K antagonisten en heparine?

A

Heparine wordt ingezet tijdens ziekenhuisomstandigheden.
Vitamine K antagonisten kunnen thuis ingezet worden als therapie

315
Q

Wat is het nadeel aan het gebruikt van vitamine K antagonisten?

A

Het zijn indirecte coagulantia waarbij het effect zeer afhankelijk is van veel andere factoren.
—> er moet dus om de 2/3 weken naar de huisarts gegaan worden voor controle van het bloed: hierbij wordt de stollingstijd gemeten.

316
Q

Waar in het lichaam worden de stollingsfactoren geproduceerd?

A

In de lever

317
Q

Onder welke vorm worden stollingsfactoren geproduceerd?

A

Onder de provorm —> ze komen ook in deze vorm in de circulatie terecht.

318
Q

Tijdens welke fase in de trombusvorming worden de stollingsfactoren omgezet van de provorm naar de actieve vorm?

A

Tijdens de coagulatiefase

319
Q

Wat gebeurt er met het vitamine K tijdens de aanmaak van stollingsfactoren?

A

Stollingsfactoren worden aangemaakt vanuit een precursor. Dit gebeurt via een carboxylatie.
Tijdens deze carboxylatie zal er oxidatie optreden van vitamine K = gereduceerd vitamine K wordt omgezet naar geoxideerd vitamine K.

Via het reductase zal er opnieuw omzetting zijn van geoxideerd vitamine K naar gereduceerd vitamine K zodat deze dan opnieuw kan gebruikt worden in de synthese van andere stollingsfactoren.

320
Q

Hoe werken de vitamine K antagonisten? Leg uit:

A

Vitamine K antagonisten zullen in competitie treden met het reductase: dit zal normaal zorgen voor de omzetting van geoxideerd tot gereduceerd vitamine K.
Indien we vitamine K antagonisten gebruiken zal er minder vitamine K zich bevinden in gereduceerde vorm. Er is dus minder vitamine K dat kan gebruikt worden voor de aanmaak van stollingsfactoren.

321
Q

Waarom wordt Warfarine niet in ziekenhuisomstandigheden gebruikt?

A

Het duurt even vooraleer het zijn effect kan uitoefenen omdat er in de lever nog een voorraad aan stollingsfactoren aanwezig zijn.
Het wordt dus niet gebruikt in acute situaties.

322
Q

In welke omstandigheden worden vitamine K antagonisten wel gebruikt?

A

Als onderhoudstherapie bij patiënten die al eens een incident hebben meegemaakt = secundaire preventie.

323
Q

Wat is een groot nadeel qua metabolisatie aan vitamine K antagonisten?

A

Ze hebben een zeer sterke eiwitbronnen en een ondergaan een uitgesproken metabolisatie.
+ ze hebben ook veel interactie met andere geneesmiddelen, voeding en alcohol waardoor het effect zeer wisselend is!!!

324
Q

Wat is de INR? Hoe wordt het berekend?

A

International normalised ration = protrombine tijd van de patient / protrombine tijd van een normale patiënten gecorrigeerd voor het weefsel tromboplastine.

325
Q

Geef 2 voorbeelden van anti-coagulerende middelen:

A

EDTA of citraat

326
Q

Op welke manier werken EDTA en citraat? Maw op welke manier oefenen ze een anti-coagulerend effect uit?

A

Ze capteren Ca die een belangrijk rol speelt in de coagulatie activatie.

327
Q

Wat is de protrombinetijd?

A

Tijd die nodig is vooraleer het bloed van een patient stolt.

328
Q

Hoeveel bedraagt de INR van een gezond persoon?

A

INR = 1

329
Q

Hoeveel bedraagt de INR indien de patient klaagt van bloedingen?

A

INR > 1

330
Q

Hoeveel bedraagt de INR van patiënten die een risico hebben op trombusvorming?

A

INR van 2 tot 3

331
Q

Welke geneesmiddelen behoren tot de trombine inhibitoren?

A

Dabigatran

332
Q

Wat is de administratieroute van trombine inhibitoren?

A

Per oraal

333
Q

Welke geneesmiddelen behoren tot de factor 10A inhibitoren?

A

Rivaroxaban
Apixaban

334
Q

Wat is het voordeel van de directe orale coagulantia?

A

Ze kunnen direct hun effect uitoefenen zonder heparine en antitrombine. Ze binden rechtstreeks op de stollingsfactoren en zorgen er zo voor dat deze stollingsfactoren hun functie niet meer kunnen uitoefenen.
+
Ze kunnen stollingsfactoren die al gebonden zijn op fibrine ook inhiberen.

==> er is geen controle nodig bij de huisarts om de 2/3 weken omdat het effect minder schommelend is.

335
Q

Geef positieve eigenschappen aan de directe coagulantia ivm indirecte coagulantia:

A
  • kortdurend
  • effect is minder afhankelijk van andere factoren: minder interacties
  • effect wordt snel bereikt
336
Q

Welk systeem is endogeen in ons lichaam aanwezig dat ervoor zorgt dat de trombus die gevormd wordt opgelost wordt?

A

Fibrinolytisch, trombolytisch systeem

337
Q

Welke factor zorgt voor de start van de fibrinolyse? Wat is zijn functie?

A

Plasminogeen activator: deze zorgt voor een omzetting van plasminogeen tot plasmine.
—> dit plasmine zorgt voor de fibrinolyse en dus het oplossen van de klonter.

338
Q

Door welk orgaan wordt de plasminogeen activator aangemaakt?

A

Door de nieren —> urokinase

339
Q

Wanneer wordt urokinase gebruikt?

A

Enkel in acute situaties, niet als onderhoudstherapie want op dat moment is er nog geen trombus gevormd.

340
Q

Welke 2 geneesmiddelen zijn recombinante plasminogeen activatoren?

A

Urokinase
Alteplase

341
Q

Wat is een neveneffect van een plasminogeen activator?

A

Er kunnen bloedingen ontstaan

342
Q

Op welke receptor zal moxonidine werken? Leg het mechanisme uit:

A

Selectief op de imidazoline receptor: binding op deze receptor zorgt voor een verminderende sympathische zenuwactiviteit en dus een verminderde noradrenaline vrijstelling. Dit zorgt voor een vasodilatatie en dus daling van de bloeddruk.

343
Q

Wat is het voordeel van moxonidine? Hoe komt dit?

A

Moxonidine zal selectief inwerken op de imidazoline receptor en niet op de presynaptische inhiberende autoregulerende alfa 2 receptoren. Hierdoor treden er geen bijwerkingen op zoals sedatie en droge mond.

344
Q

Op welke receptor zal clonidine inwerken?

A

Het kan zowel binden op de presynaptische inhiberende autoregulerende alfa 2 receptoren als op de imidazoline receptor: het is NIET SELECTIEF

345
Q

Op welke receptor zal methydopa werken? Wat is het gevolg?

A

Het zal selectief binden op de presynaptische autoregulerende inhiberende alfa 2 receptoren: hierdoor wordt de vrijstelling van NOR en Ach onderdrukt en krijgen we bijwerkingen zoals droge mond, sedatie, hoofdpijn en depressie.

346
Q

Wat wordt bedoeld met peri-operatieve hypertensie?

A

= hypertensie (hoge bloeddruk) dat optreedt rond de tijd van chirurgische ingreep.

347
Q

Wat is in indicatie van uradipil?

A

Hypertensieve crisis en peri-operatieve hypertensie.

348
Q

Wat is de administratieroute van uradipil?

A

IV

349
Q

Wat is het verschil tussen een beroerte en een myocardinfarct?

A

De plaats waar de bloedtoevoer geblokkeerd is:
- beroerte: blokkade van de bloedtoevoer thv de slagaders die de hersenen van bloed voorzien.
- myocardinfarct: blokkade van bloedtoevoer thv kransslagaders.

350
Q

Wat zijn de administratieroutes van isosorbidedinitraat?

A

Sublinguaal, per oraal en Intraveneus

351
Q

Wat is de administratieroute van nitroglycerine?

A

Transdermaal

352
Q

Wat is de administratieroute van Molsidomine?

A

Per oraal

353
Q

Waarom is de IV toediening van Molsidomine van de markt?

A

Ze gaven aanleiding tot withdrawal: indien de therapie gestopt werd, waren de symptomen nog erger dan ervoor.

354
Q

Welk enzym is verantwoordelijk voor de omzetting van nitraat naar stikstofmonoxide?

A

Mitochondriale aldehyde dehydrogenase 2

355
Q

Geef een synoniem voor orthostatische hypotensie:

A

Posturale hypotensie

356
Q

Welke geneesmiddelenklasse wordt niet ingezet voor de behandeling van hartfalen?

A

Ca-antagonisten

357
Q

Wat wordt bedoeld met cardiovasculaire aandoeningen?

A

Aandoeningen van het hart en van de bloedvaten