Blok 4 avv Flashcards

1
Q

Wat is een documentanalyse?

A

= Een analysetechniek waarbij documenten systematisch onderzocht en geïnterpreteerd worden met betrekking tot een bepaald onderwerp van onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke type documenten zijn er?

A
  • persoonlijk vs niet-persoonlijke
  • uitgelokte en niet uitgelokte
  • subjectieve en objectieve
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer gebruik je een documentanalyse?

A
  • triangulatie (=in combi met andere onderzoeksmethode)
  • achtergrondinfo
  • onderdeel mix methods
  • kwalitatieve methode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Voordelen om documentanalyse te gebruiken:

A
  • efficiente methode
  • beschikbaarheid
  • kosteneffectief
  • niet opdringerig / hinderlijk
  • stabiliteit (niet-reactief)
  • nauwkeurigheid
  • Dekking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Nadelen van documentanalyse

A
  • onvoldoende details
  • moeilijk terug te halen
  • Vooringenomen selectiviteit
  • niet letterlijke weergave van de realiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer is een document kwalitatief goed?

A
  • autenthiek
  • geloofwaardig
  • representatief
  • betekenisvol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer is de analyse valide en betrouwbaar?

A
  • identificeren van relevante zoektermen
  • gestructureerde zoekstrategie
  • Verschillende databases
  • Reflectief over bron
  • In combinatie met andere methodes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een inhoudsanalyse?

A

..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is nodig voor een inhoudsanalyse?

A
  • onderzoekvraag
  • bepalen hoe je de vraag wilt beantwoorden
  • Bepaal wat je moet weten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe voer je een inhoudsanalyse uit?

A
  • samenvatten
  • verhelderen
  • structureren (coderen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer is de analyse valide en betrouwbaar?

A
  • codes sluiten aan bij wat je wil weten

- Codering is herhaalbaar met codeboek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke 2 studieopzetten horen bij experimenteel onderzoek? (prospectief)

A

RCT: randomisatie
Quasiexperiment: als er geen randomisatie is (doordat er bvv een hele kleine groep is, of iedereen de behandeling wilt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 3 bij experimenteel vervangend ofwel niet experimenteel ofwel observationeel onderzoek?

A

retrospectief: case-control onderzoek
retrospectief, nu : cross-sectioneel ofwel transversaal ofwel dwarsdoorsnede onderzoek
Retrospectief, prospectief: follow-up ofwel longitidunaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

nadeel case-control studie?

A

bias want het is in het verleden dus het kan zijn dat iemand het zich niet goed herinnert bv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Nadeel cross-sectioneel onderzoek

A

je kan nooit iets zeggen of het 1 het ander heeft veroorzaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe is de onderzoekscyclus?

A

probleemstelling –> onderzoeksontwerp –> dataverzameling –> data analyse –> rapportage / interpretatie / reflectie

17
Q

Waaruit bestaat het onderzoeksontwerp?

A
  • doelgroep
  • conceptueel model (afhankelijke variabele, onafhankelijke variabele, relaties tussen alle variabelen),
  • onderzoekshypotheses (h0 en ha),
  • onderzoeksopzet, steekproef (type en omvang)
  • meethmethode en meetinstrumenten
18
Q

Wat zijn de kenmerken van een experimenteel onderzoek?

A
  • > 1 experimentele interventie vergeleken met een controle interventie
19
Q

Voordelen RCT

A
  • enige onderzoeksopzet die causaal verband kan aantonen
20
Q

Nadelen RCT

A
  • Randomisatie niet altijd etisch verantwoord, veel deelnemers nodig, kostbaar
21
Q

Voordelen quasi-experiment

A
  • Interventie testen
22
Q

Nadelen quasi-experiment

A
  • geen randomisatie dus geen causale uitspraken, veel deelnemers nodig, kostbaar
23
Q

Wat is observationeel onderzoek?

A

onderzoek waarbij determinanten en of uitkomsten worden gemeten, zonder enige vorm van interventie

24
Q

Voor en nadelen case controlstudie

A

Voordelen:

  • Opsporen van cases kan altijd ook als de ziekte erg zeldzaam is
  • geen lange wachttijd tot uitkomst optreed
  • efficientie

Nadelen

  • defenitie cases/controles hoe verifier je dat?
  • is determinant goed gemeten (bias)
  • zijn alle determinanten gemeten?
25
Q

Kenmerken cross-sectioneel onderzoek

A

bij dit onderzoek wordt ieder individu in een groep eenmaal en op hetzelfde tijdstip geobserveerd en gemeten
- doorgaans retrospectief

26
Q

Voor en nadelen cross-sectioneel onderzoek

A

Voordelen:

  • groot aantal personen snel ondervraagd
  • goedkoop

Nadelen:

  • veel kans op bias (bv selectie en recall bias)
  • nooit causaal verband aantonen want je hebt maar 1 meetmoment.
27
Q

Wat is een longitidunaal onderzoek?

A

zelfde als cross-sectioneel maar dan op meerdere momenten
2 type:
- trend (populatie/groep is dynamisch over de tijd)
- panel (de populatie/groep is vast)

doel: inzicht in ontwikkeling uitkomsten/determinanten over de tijd

28
Q

Wat is een quasi experiment?

A

2 groepen worden geswitched.

29
Q

Kenmerken case-control studie:

A
  • beginnen bij de uitkomst
  • er is geen vooraf gedefinieerde populatie
  • retrospectief
30
Q

Wat is interne validiteit?

A

zijn de uitkomsten van je onderzoek correct voor alle mensen die je hebt onderzocht?
(interne validiteit is een voorwaarde voor externe validiteit)

31
Q

Wat is externe validiteit?

A

zijn de uitkomsten generaliseerbaar?

32
Q

Wat bedreigt validiteit?

A

bias:

  • selectiebias: fout betreffend de onderzoeksparticipanten
  • informatiebias: fout betreft de metingen
  • confounding:
33
Q

Verschillende selectiebias:

A
  • healthy worker effect
  • referral bias: (mensen die doorverwezen zijn naar de specialist zijn gemm ongezonder dan degene die bij de huisarts zijn gebleven)
  • admission bias: (selectieve verwijsprocedure door de huisarts op basis van de te onderzoeken determinant)
  • incidentie-prevalentie bias:
34
Q

Wat is validiteit?

A

uitkomsten zonder systematische meetfouten.

35
Q

Wat is een type 1 fout?

A

H0 onterecht verworpen (de kans op een type 1 fout is gelijk aan alfa).

36
Q

Wat is een type 2 fout?

A

H0 niet verwerpen, terwijl hij in werkelijkheid wel verworpen had moeten worden