bloedgroepen Flashcards
1
Q
donor
A
persoon die bloed geeft
2
Q
acceptor
A
persoon die bloed ontvangt
3
Q
bij bloedtransfusie kijk je naar: donor
A
antigenen
4
Q
bij bloedtransfusie kijk je naar acceptor
A
antilichamen
5
Q
welke antilichamen heeft groep A
A
B
6
Q
welke antigen heeft groep A
A
A
7
Q
welke antilichamen heeft bloedgroep B
A
A
8
Q
welke antigenen heeft bloedgroep B
A
B
9
Q
waarom kunnen bloedgroep a en b elkaar niet doneren?
A
er ontstaat klontering
10
Q
heeft O A en B antigenen?
A
nee
11
Q
aan welke bloedgroep kan O geven?
A
enkel aan zichzelf O
12
Q
kan A aan AB geven
A
ja
13
Q
kan A van AB ontvangen?
A
nee
14
Q
kan B aan AB geven?
A
ja
15
Q
Kan AB aan B geven
A
nee