biologie Flashcards

1
Q

wat is classificatie?

A

Het sorteren, ordenen, rangschikken, archiveren, orde brengen in chaos, gelijkwaardige organismen samen in dezelfde groep zetten op basis van dezelfde eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is het resultaat van ordenen?

A

classificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is taxonomie?

A

Eeen tak binnen de biologie die zich bezighoudt met het beschrijven, benoemen en classificeren van organismen in specifieke groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de taxonomische niveaus?

A

Domein
Rijk
Stam
Klasse
Orde
Familie
Geslacht
Soort
Dieren Rijden Steeds Kalm Over Flinke Grote Snelwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is systematiek?

A

Systematiek inventaliseert de verscheidenheid aan organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom classificeren we?

A

Er bestaan gigantisch veel organismen in de biologische wereld. Er zijn er zelfs nog veel niet gekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom kennen we het plantenrijk beter dan het dierenrijk?

A

Planten hebben een vaste staanplaats, dieren kunnen zich verstoppen en je moet ze kunnen vangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebruiken we bij het ordenen van organismen?

A

de taxonomische niveaus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom moeten we een classificatiesysteem vaak aanpassen?

A

Classificatie is een dynamische wetenschap, wanneer je nieuwe soorten ontdekt moet je het systeem aanpassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke organismen kunnen overleven in aparte levensvormen met hoge temperaturen?

A

Chlorobium Tepidum, Lintworm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe komt het dat op aarde zo grote soorten rijkdom kunnen ontstaan?

A

Dit komt door de aanwezigheid van water. Er heeft zich een oersoep gevormd en vanuit die oersoep is DNA ontstaan, DNA vormt de basis van het leven. Dat DNA zorgt ervoor dat de eerste levende cel zich gevormd heeft en vanuit die levende cel zijn meer cellen ontstaan. Zo is de evolutie begonnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat formuleerde Charles Darwin?

A

Hij formuleerde een voor die tijd revolutionaire evolutietheorie met een verklaring voor het ontstaan van nieuwe soorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de 3 pijlers van natuurlijke selectie?

A

variatie, doorgeven van erfelijke kenmerken en omgevingsdruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is variatie?

A

Elke soort vertoont kleine verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het doorgeven van erfelijke kenmerken?

A

Dat wil zeggen dat kinderen op hun ouders lijken. Als nakomelingen is de helft van ons DNA van onze vader en de andere helft van onze moeder. DNA is een genetische code waardoor specifieke erfelijke eigenschappen worden doorgegeven van generatie op generatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de omgevingsdruk?

A

In de natuur is er altijd een tekort aan middelen, hierdoor blijven populaties binnen de perken, er zijn ook roofdieren waardoor de populaties binnen de perken blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een kruising?

A

Men wil een aantal gunstige kenmerken van 2 soorten samenbrengen in 1 soort, zo bekomt men een kruisingsproduct dat eigenschappen heeft van de 2 soorten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een mutatie?

A

Eeen mutatie is een toevallige sprongvariatie waarbij er fouten ontstaan in het DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe noemt men een mutatie die voorkomt bij alle mogelijke diersoorten?

A

Een parallelle mutatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de voordelen van sommige mutaties?

A

Soms is het beter aangepast dan de oorsprongkelijke soort. Die zal de oorspronkelijke soort verdringen en zal als nieuwe soort succesvol zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat bepaald of een mutatie positief of negatief is?

A

Het milieu waarin de mutatie ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de drijvende kracht achter de evolutie?

A

Mutaties, zonder mutaties zou alles hetzelfde gebleven zijn en zou er geen evolutie zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat kan er ontstaan door veelvuldige mutaties in het DNA?

A

Er kunnen tumoren ontstaan, cellen worden daardoor kankercellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de tree of life?

A

De tree of life is een voorbeeld van een classificatiesysteem.

25
Q

Wat is het oudste classificatiesysteem dat we kennen?

A

De indeling van het planten en dierenrijk.

26
Q

Waarom moest het systeem van de 2 rijken aangepast worden?

A

In de loop van de tijd zijn er nieuwe organismen ontdekt die men moeilijk in 1 van die 2 rijken kon onderbrengen.

27
Q

Welke organismen kon je moeilijk in het planten of dierenrijk indelen?

A

Het oogwiertje, bacteriën en fungi of zwammen

28
Q

Welke kenmerken van beide rijken heeft het oogwiertje?

A

flagel, chloroplasten (bladgroenkorrels), autotroof, positieve fototaxis

29
Q

Wat is een positieve fototaxis?

A

Dat wil zeggen dat een organisme naar het licht toe groeit.

30
Q

Welke kenmerken van beide rijken hebben bacteriën?

A

sommige autotroof, de meeste heterotroof, celwand, flagel

31
Q

Welke kenmerken van beide rijken hebben fungi of zwammen?

A

celwand, heterotroof

32
Q

Welk systeem heeft Whittaker bedacht?

A

Het 5 rijkensysteem

33
Q

Waar worden de bacteriën, het oogwiertje en de fungi of zwammen geplaatst in het 5 rijkensysteem?

A

oogwiertje: protisten
bacteriën: prokaryoten
fungi of zwammen: fungi of zwammen

34
Q

Hoe heet de persoon die de tree of life naar voren heeft gebracht?

A

Carl Woese

35
Q

Hoe is Carl Woese erin geslaagd de tree of life op te stellen?

A

door de eerste cel van de oersoep: de oercel

36
Q

uit welke 3 domeinen bestaat de tree of life?

A

eukaryoten, bacteriën, archaea

37
Q

Van welk criterium maakt Woese gebruik?

A

Van DNA-analyse

38
Q

Wat is het besluit als we de genen van een vogel gaan vergelijken met die van een insect?

A

Bijna alle genen zijn verschillend, ze hebben niet veel gelijkenissen.

39
Q

Waar vindt je geen bacteriën?

A

In de ruimte, normaal gezien niet in het bloed

40
Q

Welke ziektes kunnen bacteriën creëren?

A

Yersinia pestis: de pestbacterie die is overgebracht door ratten en door onhygiënische toestanden.

Staphylococcus soorten: staan bekend om zware verzweringen

MRSA: de ziekenhuisbacterie, is bijna niet te bestrijden met de antibiotica die we nu hebben, ze is resistent tegen de meeste antibiotica. Je maakt door te veel antibiotica de bacterie resistent.

Propionibacterium acnes: leeft in de huidporiën, anaeroob: ze hebben niet graag zuurstof en als er niet veel zuurstof is kunnen ze zich voortplanten. Ze leven van talg en zijn vooral aanwezig bij de puberteit omdat de hormoonbalans dan niet stabiel is.

Streptococcus sp.: sommige zijn positief en sommige negatief, veroorzaken keelontsteking.

41
Q

Waarbij werkt antibiotica niet en waarbij wel?

A

wel: bacteriële besmettingen
niet: virussen

42
Q

In welke groepen worden de bacteriën opgedeeld op basis van vorm?

A

coccen: bolvormig
diplococcen: per twee
staphylococcen: meerdere bij elkaar

bacillen: staafvormig
spirillen: spiraalvormig
vibrionen: maantjes

43
Q

Wat is een meer wetenschappelijk verantwoorde manier dan vorm om bacteriën op te delen?

A

De voedingswijze

44
Q

Wat is pathogeen?

A

ziekteverwekkend

45
Q

Wat zijn de verschillen tussen Archaea en bacteriën?

A

Archaea zijn kleiner, ze hebben een chemisch verschil, celwand is anders samengesteld, Archaea zijn niet ziekteverwekkend.

46
Q

geef voorbeelden van eukaryoten die cellen hebben met een duidelijke kern met kernmembraan

A

amoebe: de kern is afgeschermd

een plantaardige cel

gistcellen: planten zich voort door knopvorming, dit is een vorm van vegetatieve of ongeslachtelijke vermenigvuldiging, daardoor kunnen soms korte ketentjes vormen. De kern is duidelijk afgescheiden.

bloedcellen van een kikker: je ziet telkens de kern die mooi is afgeschermd

47
Q

Wat is celcompartimentalisatie?

A

Binnen in de cel komen aparte compartimenten of celorganellen voor

48
Q

Wat is binominale of binaire nomeclatuur?

A

Dit is de wetenschappelijke vorm van namen geven aan organismen. Er is een duidelijk, ondubbelzinnige naamgeving nodig om te classificeren.

49
Q

Door welke 2 delen wordt de wetenschappelijke soortnaam gevormd?

A

deel 1: geslachtsnaam
deel 2: soort bijvoegsel (kleine letter), typische eigenschap

50
Q

Van wat is L de afkorting en waarom?

A

Linnaeus, Carolus Linnaeus heeft het binaire naamgevingssysteem ontwikkeld.

51
Q

Wat zijn de voordelen van classificatie?

A

Er zijn heel veel organismen dus classificatie is absoluut nodig. Uitgestorven en nieuw ontdekte organismen kunnen hier ook een plaats krijgen, bv: Archaeopteryx

52
Q

Wat heb je nodig om een goed classificatiesysteem op te stellen?

A

Wetenschappelijk verantwoorde criteria

53
Q

geef voorbeelden van wetenschappelijk verantwoorde criteria

A

DNA-analyse, morfologische criteria, celbouw, bouw van bepaalde weefsels, hartbouw

54
Q

Waar werden de wieren klassiek geclassificeerd?

A

In het plantenrijk

55
Q

Waar worden de wieren geplaatst bij Woese?

A

Ze worden apart geplaatst, ze vertegenwoordigen een heel grote groep die vaak wordt geclassificeerd op kleur: pigmentatie

56
Q

Hoe weet je of 2 organismen tot dezelfde soort behoren?

A
  1. De organismen moeten zich onderling seksueel kunnen voortplanten.
  2. De nakomelingen die uit die voortplanting komen moeten zich ook seksueel kunnen voortplanten.
57
Q

Wat is een soort?

A

Een groep van individuen die zich in natuurlijke omstandigheden samen kunnen voortplanten en vruchtbare fertiele nakomelingen hebben.

58
Q

Wat is een virus?

A

Een deeltje

59
Q

Waarom zijn virussen een ramp om te classificeren?

A

Ze passen niet, men weet niet of een virus dood of levend is