Biochemie deel 2 Verloskunde Flashcards

1
Q

Benoem de samenstelling van het lichaam?

A

water, sachariden lipiden en proteinen (96%) en 4% anorganish materiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke percentage bestaat uit zouten en welke zouten zijn het ?

A

60-80% zouten van Ca, Mg,Na en K

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe heten de andere elementen die slechts in zeer geringe hoeveelheden in het organisme voorkomen ?

A

Fe, Cu,I Mn,Zn en Mo, zij maken slechts 1% van het organisme uit . Ze zijn essentieel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke element geeft stevigheid aan de beenderen?

A

Calcium (99% van het aanwezig Ca). het heet hydroxyapatiet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

noem andere functies van Ca2+?

A

hartwerking
membraan permeabiliteit
zenuwstelsel
bloedstolling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe heet een stoornis van calcium metabolisme als gevolg van calcium gebrek

A

osteomalacie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is osteoporose? en wat verhoogd de risico

A

botontkalking
vrouwelijke geslacht
onregelmatig menstruatie
roken
alcohol
gebrek aan beweging
calciumarm dieet
anorexia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoeveel van het ijzer in het lichaam is gebonden aan Hb

A

2/3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waar word ijzer geabsorbeerd?

A

twaalfvingerige darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de resultaat van te weinig Ijzer?

A

anaemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

met hoeveel O2 moleculen kan haem verbinden?

A

4xO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke factoren spelen een rol in de verbinding van zuurstof aan Hb

A

O2 en CO2 concentratie in de weefsels, temperatuur is ook belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoeveel sterker is de affiniteit voor CO dan die voor O2 voor Hb?

A

200x

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is fotosynthese?

A

Autotrofen benutten licht energie en zetten CO2 uit de lucht en H2O uit de bodem om in glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat wordt glucose omgezet in?

A

cellulose en zetmeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de formule?

A

6CO2 + 6H20 ——> c6H12O6 + O2—> zetmeel en glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Benoem de verschillende sachariden?

A

monosachariden (3-8) C-atomen
disachariden
polysachariden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

welke substantie is een samenvoeging van Glucose en waar wordt het opgeslagen?

A

glycogeen (spieren en lever)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke functionele groep hebben monosachariden?

A

een alcohol -OH groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Naast de alcohol groep welke functionele groepen kunnen monosachariden bezitten?

A

CHO groep (aldehydegroep) en is een aldose
-C=O groep (ketongroep) en heet een ketose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat bepaald de naam van een sacharide?

A

het aantal C-atomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

welke vorm van Glyceraldehyde het meeste in het lichaam voor?

A

D-glyceraldehyde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hoe bepaal je de vorm van glyceraldehyde?

A

plaats van de OH groep, D-glyceraldehyde is aan de rechter kant en L-glyceraldehyde aan de linker kant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat voor sacharide is glyceraldehyde?

A

een triose en een aldose omdat het een CHO groep heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

hoeveel C atomen hebben pentosen?

A

5

26
Q

benoem twee ribosen?

A

ribose en desoxyribose

27
Q

bij de cyclische voorstelling van een suiker is de plaatsing van de OH groep op C1 van belang, hoe wordt de variaties genoemd en waarom?

A

C1 naar boven is beta vorm
C1 naar onder is een alfa vorm

28
Q

Hoeveel C atomen hebben hexosen?

A

6

29
Q

vanaf welke vorm van de monosachariden worden ze vaak cyclisch van vorm?

A

pentosen

30
Q

wat voor type suiker is Glucose?

A

een aldohexose en een reducerende suiker (het kan O2 opnemen dus geoxideerd worden tot gluconzuur). De aldeyhdegroep wordt hierbij omgevormd naar een carboxyl groep en H2O2 komt vrij (basis clinistix reactie)

31
Q

wat voor soortsuiker is fructose?

A

ketohexose

32
Q

Hoe zijn disachariden opgebouwd?

A

twee monosachariden met een GLYCOSIDE verbinding

33
Q

waar wordt sacharose gevonden en wat is zijn samenstelling?

A

fruit/suikerbiet/riet (niet reducerend)
beta-fructose en alfa-glucose

34
Q

wat voor soort sacharide is sacharose(Sucrose)

A

Disaccahariden

35
Q

benoem 3 Disachariden ?

A

Sacharose, cellulose, maltose en lactose

36
Q

waar is maltose van gemaakt?

A

2x alfa-glucose

37
Q

waar is lactose van gemaakt?

A

beta galactose en alfa glucose (reducerend suiker)

38
Q

benoem de polysachariden?

A

zetmeel, glycogeen en cellulose

39
Q

wat zijn de twee fracties van zetmeel dis loskomen in water?

A

amylose
amylopectine (oplosbaar)

40
Q

wat doet onze lichaam met cellulose?

A

Kan niet door de mens verteerd worden

41
Q

wat is de molecuul massa van glycogeen?

A

1-4 miljoen

42
Q

welke enzym maakt glucose een voor een los uit glycogeen?

A

fosforylase

43
Q

Hoe komen de monosachariden naar de de lever?

A

via de poortader

44
Q

wat is de massavolume of glucose in de bloed?

A

70-100mg/ml

45
Q

wat zijn te lage glucose waardes?

A

hypoglycaemie

46
Q

wat zijn te hoge glucose waardes?

A

Hyperglycaemie

47
Q

wat doet insuline?

A

bevordert enerzijds de opname van glucose in de cellen
anderzijds glycogenese in de lever

48
Q

Wat doen Adrenaline (bijniermerg) en glucagon (pancreas)

A

glycogenolyse

49
Q

wat gebeurt als de teveel glucose voorradig is?

A

Lipogenese (wordt omgezet in vet)

50
Q

benoem een functie van niet verteerbare vezels (plantaardige polysachariden?)

A

darmen/aambeien preventie functie denk aan diverticulitis en obstipatie

51
Q

Benoem de functies van eiwitten?

A

Bouwstoffen,enzymen, transport,immunoglobulins, hormonen ( sommige), energie in extreme omstandigheden.

52
Q

Wat is een amine groep?

A

NH2

53
Q

Wat is een carboxyl groep?

A

COOH

54
Q

Welke twee groepen hebben aminozuren?

A

Een carboxyl groep (COOH) en een amine groep( NH2)

55
Q

Waarom kunnen aminozuren als buffers werken?

A

Door aanwezigheid van de carboxyl groep (COOH) en de amine groep (NH2)

56
Q

Wat bepaald de functie van een eiwit?

A

De volgorde van de aminozuren

57
Q

Wanneer wordt een polypeptide een proteine genoemd?

A

Bij meer dan 50 aminozuren

58
Q

Benoem de vier verschillende structuren van proteïnen ?

A

Primaire,secundaire, tertiaire , en quaternaire

59
Q

Benoem de drie onderdelen van een nucleotiden?

A

Suiker, fosfaatgroep en organische stikstofbase ( adenine,guanine,cytosine, thymine en uracil)

60
Q

Wat zijn afgeleid van twee basisverbindingen pyrimidine en purine?

A

Organische basen in nucleinezuren