Biochemie als ondersteunend vak voor verloskunde 1 Flashcards

1
Q

vanuit welke twee standpunten beschouwen we het menselijk organisme?

A

intern milieu
opensystem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is homeostase?

A

het handhaven van een gelijke toestand in de lichaam dus een constan inwendig milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is metabolism?

A

het metabolisme is een nauw samenspel van opbouw processen en afbraak processen (anabolisme en katabolisme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is een voorbeeld van een katabole process?

A

voedsel afbreken tot elementaire voedingstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is een voorbeeld van een anabole process?

A

aminozuren aan elkaar schakelen tot eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe kunnen anabole en katabole processen samen werken?

A

een katabole process kan de energie vrijgeven voor een anabole process

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de meeste voorkomende stof in het lichaam?

A

Water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de Total Body Water? (TBW)

A

60% van het lichaamsgewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is TBW bij een pasgeboren en bij bejaarde?

A

pasgeboren 75%
<50% bejaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bevat een mannenlichaam minder of meer water dan een vrouwenlichaam?

A

meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoeveel water is intracellulair?

A

40% van het totaal lichaamsgewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoeveel water is extracellulair?

A

20% van het totaal lichaamsgewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat bestaat extracellulair vocht uit?

A

interstitial vocht/vocht in de bloed en lymfevaten. Daarna is er ook water in uitscheidings producten en maagdarm kanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke capaciteit van water kan een lichaamstemperatuur in stand houden?

A

grote warmte capaciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Benoem de functies van water?

A

Homeostase
Correcte lichaamstemperatuur in stand houden
Oplosmiddel
Transport van gassen , voedingsstoffen, afval producten ,
hormonen andere stoffen
Actief reagens
Beschermde rol
(HOTCAB )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waarom is dehydratie en extra risico bij babies?

A

de hypothalamus meet het water in het lichaam, bij een water tekort wekt de hypothalamus een dorst gevoel op. Bij babies is de hypothalamus niet goed ontwikkeld waardoor ze geen voldoende dorst prikkel binnen krijgen. Bij dreigend water te kort zullen de nieren minder urine uitscheiden wat dan weer andere problemen kan meebrengen.Bij ouderen is het dorstgevoel minder aanwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is het belangrijkse orgaan bij waterhuishouding?

A

de nier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat speelt een rol bij afkoeling

A

zweetklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

benoem de drie systemen die zorgen voor waterbalans

A

nier, zweetklieren en ademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

hoeveel water verliezen we per dag?

A

2,5 litre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

waarom is het gevaarlijk om teveel water te drinken zonder zout?

A

vanwege de elektrolyten balans die kan leiden tot een verstoorde homeostase , coma en dood.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hoe noemen we de verbindingen in water, polair of Apolair?

A

polair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hoe noemen we de bruggen tussen Water moleculen?

A

waterstofbruggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat lost op in water?

A

polaire stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

waar lossen apolaire stoffen op?

A

in apolaire stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat zijn de belangrijktste apolaire stoffen?

A

enkelvoudige stoffen

27
Q

wat is zuivere water?

A

gedemineraliseerd water

28
Q

wat is de aggregatietoestand

A

vast, vloeibaar of gasvormig

29
Q

wat zijn mengsels?

A

combinatie van twee of meer zuivere stoffen

30
Q

wat zijn heterogene mengsels?

A

mengsels waarin je tenminste een van de componenten kan onderscheiden van de andere deeltjes

31
Q

hoe heet een mengsel van fijn vaste stofdeeltjes in een vloeistof?

A

suspensie

32
Q

hoe heet een mengsel van fijne vloeistof deeltjes in een andere vloeistof?

A

een emulsie

33
Q

hoe heet een mengsel van fijne vloeistof deeltjes in een gas?

A

nevel

34
Q

hoe heet een mengsels van vaste stofdeeltjes in een gas

A

rook

35
Q

hoe heet een mengsel van gas verdeeld in een vloeistof

A

schuim

36
Q

wat zijn grove mengsels?

A

de verschillende componenten zijn vast bijv zand

37
Q

wat zijn homogene mengsels?

A

kan de verschillende componenten niet onderscheiden

38
Q

wat zijn colloidal mengsels?

A

vormen de overgang tussen hetero en homogene mengsels bijv. melk, mayo, plasma

39
Q

benoem de eenheden in klinische chemie

A

massaprocent=mg/100mg bijv faecalien
volumeprocent=ml/100ml hematocriet waarde
g/l= samenstelling urine en maagsappen

40
Q

wat is de molaire concentratie?

A

mol/litre of mmol/ml

41
Q

hoe schrijven we de molaire massa?

A

M en de eenheid is g/mol

42
Q

wat is een mol van stof?

A

6,02 x 10 (23) avogadro constant

43
Q

wat zijn de belangrijkste ionen in lichaamsvloeistoffen?

A

natrium (Na+) , kalium K+, calcium Ca2+, chloor Cl-, fosfaat PO4 3-, waterstofcarbonaat (HCO3-)

44
Q

wat is een mmol?

A

een 1000th van een mol

45
Q

wat is een van de meest belangrijkste balansen in het lichaam/

A

sodium/potassium

46
Q

benoem drie transport wijzen voor water?

A

osmose
diffusie
actief transport

47
Q

wat is diffusie?

A

verplaatsen van opgeloste stoffen van een hoge concentratie naar een lage concentratie totdat het gelijk is

48
Q

wat is osmose?

A

osmose is het verschijnsel waarbij het oplosmiddel zich verplaatst doorheen een semipermeable membraan van de kant met de hypotone oplossing (laagste concentratie, laagste osmotisch druk) naar de kant met de hypertone oplossing (hoogste concentratie, hoogste osmotische druk) tot de oplossingen isotoon zijn.in het extracellulair vocht zijn de natrium ionen die instaan voor het regelen van de osmotische druk, terwil potassium in het intracellulair vocht

49
Q

waar is bloedplasma isotoon mee?

A

0,9% NaCl oplossing (fysiologische oplossing)

50
Q

wat doet actief transport?

A

transport gaat tegen een concentratie gradient in en heeft energie nodig. Vaak wordt een eiwit in de celmembraan gebruikt. Energie komt van het splitten van ATP naar ADP + P.

51
Q

Wat is de belangrijkste vorm van actief transport in het lichaam ?

A

ATPase pump , door hydrolyse van een ATP molecuul komt genoeg energie vrij om twee K naar binnen en drie Na naar buiten te transporteren.

52
Q

Wat zijn elektrolyten?

A

stoffen die als ze in water oplossen splitsen in ionen.

53
Q

sterke zuren geven ………… hun protonen af?

A

heel gemakkelijk (enkel pijl)

54
Q

zwakker zuren geven heel …… hun protonen af?

A

heel moeilijk (dubbel pijl)

55
Q

zwakke basen nemen zeer ……… protonen op ?

A

moeilijk

56
Q

sterkte basen nemen zeer ……….. protonen op?

A

gemakkelijk

57
Q

wat is het water constant?

A

In zuiver water is het product van de concentraties van H3O+ en OH- constant gelijk aan 10 to the power -14 bij 25 Celsius

58
Q

wat is de ph van zuivere water?

A

7

59
Q

wat is een neutrale oplossing ?

A

een oplossing waarbij de concentratie aan H3O+ en OH- gelijk is. ph 7

60
Q

wat is de buffercapaciteit?

A

hoeveelheid toegevoegde H+ of OH- ionen per liter die de ph waarde met een eenheid verandert

61
Q

wat is de ph van de bloed?

A

7,37-7,44

62
Q

benoem de drie buffer systemen

A

de bloed zelf, de longen en de nieren

63
Q

in de bloed zijn er ook drie buffersytemen aanwezig, benoem ze?

A

het waterstofcarbonaat systeem H2CO3/HCO3- (anorganish)
plasma eiwitten (anorganish)
HB (anorganish)

64
Q

wat is de alkaline reserve?

A

de hoeveelheid HCO3-ionen in het bloed die instaat zijn de H+ te binden