bijwoorden (N→F) Flashcards
1
Q
naast
A
à côté
2
Q
rechts
A
à droite
3
Q
links
A
à gauche
4
Q
elders
A
ailleurs
5
Q
binnen
A
à l’intérieur
6
Q
binnen, in
A
dedans
7
Q
buiten
A
dehors
8
Q
achter
A
derrière
9
Q
voor
A
devant
10
Q
onder
A
dessous
11
Q
op
A
dessus
12
Q
beneden
A
en bas
13
Q
tegenover
A
en face
14
Q
boven
A
en haut
15
Q
hier
A
ici
16
Q
daar
A
là
17
Q
ginds
A
là-bas
18
Q
ver
A
loin
19
Q
nergens
A
nulle part
20
Q
overal
A
partout
21
Q
dichtbij
A
près
22
Q
ergens
A
quelque part
23
Q
rechtdoor
A
tout droit
24
Q
van waar
A
d’où
25
van hier
d'ici
26
vandaag
aujourd'hui
27
daarna
après
28
zodra, dadelijk
aussitôt
29
even vroeg
aussi tôt
30
vroeger, eertijds
autrefois
31
eerder, eerst
avant
32
binnenkort
bientôt
33
eerst
d'abord
34
al
déjà
35
morgen
demain
36
nog, nog altijd
encore
37
eindelijk, ten slotte
enfin
38
tegelijkertijd
en même temps
39
vervolgens
ensuite
40
gisteren
hier
41
eertijds, lang geleden
jadis
42
nooit
jamais
43
nu
maintenant
44
nu en dan, af en toe
quelquefois
45
soms
parfois
46
vervolgens
puis
47
zelden
rarement
48
plotseling
soudainement
49
vaak
souvent
50
laat
tard
51
altijd
toujours
52
vroeg
tôt
53
ineens
tout à coup
54
onmiddellijk
tout de suite
55
genoeg
assez
56
ook
aussi
57
evenveel
autant
58
veel, vele(n)
beaucoup
59
meer
davantage
60
nog
encore
61
ongeveer
environ
62
minder
moins
63
weinig
peu
64
meer
plus
65
bijna
presque
66
alleen, slechts
seulement
67
zoveel
tant
68
zoveel
tellement
69
alles
tout
70
erg (veel, weinig,...)
très
71
te veel
trop
72
een beetje
un peu
73
ook
aussi
74
echter, niettemin
cependant
75
dus
donc
76
daarentegen
en revanche
77
zelfs
même
78
overigens
par ailleurs
79
bijgevolg
par conséquent
80
nochtans
pourtant
81
toch
quand même
82
toch
tout de même
83
echter, (maar) toch
toutefois
84
zo
ainsi
85
goed
bien
86
kalm
calmement
87
rechtop
debout
88
zachtjes
doucement
89
samen
ensemble
90
zeer
fort
91
vriendelijk
gentiment
92
slecht
mal
93
beter
mieux
94
eerder
plutôt
95
snel
vite
96
helaas
hélas
97
gelukkig
heureusement
98
jammer genoeg
malheureusement
99
gelukkig
par bonheur
100
beslist, ongetwijfeld
certainement
101
ja
oui
102
ja
si
103
zeker, inderdaad
certes
104
natuurlijk, kennelijk
évidemment
105
wellicht
sans doute
106
misschien
peut-être
107
beslist, ongetwijfeld
assurément
108
waarschijnlijk
probablement
109
werkelijk, echt, heus
vraiment
110
niet
ne ... pas
111
geenszins
ne ... aucunement
112
nooit
ne ... jamais
113
niet meer, geen meer
ne ... plus
114
niets
ne ... rien
115
amper, nauwelijks
ne ... guère
116
nee
non
117
helemaal niet
pas du tout
118
minder ... dan
moins ... que
119
evenveel ... als
aussi ... que
120
meer ... dan
plus ... que
121
minder goed dan
moins bien que
122
even goed als
aussi bien que
123
beter dan
mieux que
124
het best
le mieux
125
minder slecht dan
moins mal que
126
even slecht als
aussi mal que
127
slechter dan
plus mal que / pire que [pis → alleen in uitdrukkingen]
128
het slechtst
le plus mal / le pire [pis → alleen in uitdrukkingen]
129
minder dan
moins que
130
evenveel als
autant que
131
meer dan
plus que / davantage que
132
het meest
le plus
133
(nog) minder dan
moins que
134
even weinig als
aussi peu que / (autant que)
135
(iets) meer dan
plus que
136
het minst
le moins