4. vocabulaire: le tourisme (F→N) Flashcards
1
Q
être en vacances
A
op vakantie zijn
2
Q
exotique
A
exotisch
3
Q
faire un réservation
A
reserveren
4
Q
faire un tour
A
een uitstap of korte reis maken
5
Q
la douane
A
de douane
6
Q
un plan de la ville
A
een stadsplan
7
Q
le tourisme
A
het toerisme
8
Q
les bagages (m)
A
bagage
9
Q
les bagages à main (m)
A
de handbagage
10
Q
les vacances (f) / les congés (m)
A
de vakantie
11
Q
passer une frontière
A
een grens oversteken
12
Q
un jour de congé
A
een vrije dag
13
Q
un passeport
A
een paspoort
14
Q
un sac à dos
A
een rugzak
15
Q
un séjour
A
een verblijf
16
Q
un souvenir
A
een souvenir
17
Q
un voyage
A
een reis
18
Q
un voyage d’affaires
A
een zakenreis
19
Q
un voyageur, une voyageuse
A
een reiziger
20
Q
une frontière
A
een grens (land)
21
Q
une valise
A
een koffer, reiskoffer
22
Q
une visite guidée
A
een geleid bezoek
23
Q
voyager
A
reizen
24
Q
une excursion
A
een uitstap, excursie
25
un touriste, une touriste
een toerist
26
un guide, une guide
een gids
27
prendre un bain de soleil / se faire bronzer
zonnebaden
28
nager
zwemmen
29
visiter un musée
een museum bezoeken
30
une curiosité
een bezienswaardigheid
31
faire du ski
gaan skiën
32
faire une promenade en voiture
een ritje maken
33
se promener
wandelen
34
faire un voyage circulaire
een rondreis maken
35
faire un excursion
op excursie gaan
36
faire de l'alpinisme (m)
klimmen
37
(plus minus) régler la note
uitchecken
38
complet, complète
volzet
39
faire du camping
kamperen
40
la réception
een receptie (onthaal)
41
le service de chambre
room service
42
réserver
reserveren
43
un campement
een kamp
44
une chambre double
een tweepersoonskamer
45
un coffre-fort
een kluis
46
un hôtel
een hotel
47
un matelas pneumatique / gonflable
een luchtmatras
48
un minibar
een minibar
49
un sac de couchage
een slaapzak
50
une tente
een tent
51
un terrain de camping
een kampeerterrein
52
une auberge
een herberg
53
une auberge de jeunesse
een jeugdherberg
54
une chambre d'hôte
kamer met ontbijt
55
une chambre individuelle
een eenpersoonskamer
56
une étoile
een ster
57
une réservation
een plaatsbespreking, reservering
58
une sortie de secours
een nooduitgang
59
un camping-car
een kampeerder, kampeerwagen
60
un lit de camp
een kampeerbed
61
se faire enregistrer à la réception
inchecken
62
séjourner
logeren
63
une station balnéaire
een kuuroord (aan zee)
64
une station thermale
een kuuroord (warmwaterbron)
65
une ville musée
een stad met veel bezienswaardigheden
66
faire de la randonnée / randonner
een trektocht maken
67
faire de l'escalade (f)
klimmen
68
déclarer
aangeven aan de douane
69
les papiers d'identité (m)
de identiteitspapieren
70
non valide / non valable / nul, nulle
ongeldig
71
périmé, périmée
verlopen
72
une agence de location automobile
een autoverhuurbedrijf
73
valide / valable
geldig
74
en valoir le détour
de omweg waard zijn
