4. vocabulaire: le tourisme (N→F) Flashcards
op vakantie zijn
être en vacances
exotisch
exotique
reserveren
faire un réservation
een uitstap of korte reis maken
faire un tour
de douane
la douane
een stadsplan
un plan de la ville
het toerisme
le tourisme
bagage
les bagages (m)
de handbagage
les bagages à main (m)
de vakantie
les vacances (f) / les congés (m)
een vrije dag
un jour de congé
een grens oversteken
passer une frontière
een paspoort
un passeport
een verblijf
un séjour
een rugzak
un sac à dos
een souvenir
un souvenir
een zakenreis
un voyage d’affaires
een reis
un voyage
een reiziger
un voyageur, une voyageuse
een grens (land)
une frontière
een koffer, reiskoffer
une valise
een geleid bezoek
une visite guidée
reizen
voyager
een uitstap, excursie
une excursion
een toerist
un touriste, une touriste
een gids
un guide, une guide
zonnebaden
prendre un bain de soleil / se faire bronzer
zwemmen
nager
een museum bezoeken
visiter un musée
een bezienswaardigheid
une curiosité
een ritje maken
faire une promenade en voiture
gaan skiën
faire du ski
wandelen
se promener
een rondreis maken
faire un voyage circulaire
op excursie gaan
faire un excursion
klimmen
faire de l’alpinisme (m)
uitchecken
(plus minus) régler la note
volzet
complet, complète
kamperen
faire du camping
een receptie (onthaal)
la réception
room service
le service de chambre
reserveren
réserver
een kamp
un campement
een tweepersoonskamer
une chambre double
een kluis
un coffre-fort
een hotel
un hôtel
een luchtmatras
un matelas pneumatique / gonflable
een minibar
un minibar
een slaapzak
un sac de couchage
een tent
une tente
een kampeerterrein
un terrain de camping
een herberg
une auberge
een jeugdherberg
une auberge de jeunesse
kamer met ontbijt
une chambre d’hôte
een eenpersoonskamer
une chambre individuelle
een ster
une étoile
een plaatsbespreking, reservering
une réservation
een nooduitgang
une sortie de secours
een kampeerder, kampeerwagen
un camping-car
een kampeerbed
un lit de camp
inchecken
se faire enregistrer à la réception
logeren
séjourner
een kuuroord (aan zee)
une station balnéaire
een kuuroord (warmwaterbron)
une station thermale
een stad met veel bezienswaardigheden
une ville musée
een trektocht maken
faire de la randonnée / randonner
klimmen
faire de l’escalade (f)
aangeven aan de douane
déclarer
de identiteitspapieren
les papiers d’identité (m)
ongeldig
non valide / non valable / nul, nulle
verlopen
périmé, périmée
een autoverhuurbedrijf
une agence de location automobile
geldig
valide / valable
de omweg waard zijn
en valoir le détour