Bestuursrecht Week 4 Flashcards

1
Q

Beginselen van behoorlijk bestuur
De belangrijkste verzameling van normen waaraan het bestuur zich naast de wet moet houden, zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Deze beginselen zien op de verschillende facetten waarin burgers beschermd moeten worden tegen overheidsoptreden. Zo zijn er beginselen die willekeur tegengaan, zoals het gelijkheidsbeginsel. Nu de beginselen van behoorlijk bestuur de burger beogen te beschermen, zal het niet verbazen dat bestuursbesluiten hieraan getoetst kunnen worden. Ook in ander overheidshandelen is het bestuur gehouden aan deze beginselen. In HR Rasti Rostelli (voorkennis) is bepaald dat ook bij het uitvoeren van privaatrechtelijke bevoegdheden, zoals het sluiten van overeenkomsten, het bestuursorgaan gehouden is aan de grondrechten en de beginselen van behoorlijk bestuur.

De beginselen van behoorlijk bestuur kunnen worden opgedeeld in twee categorieën. We gebruiken hiervoor het onderscheid tussen enerzijds materieel en anderzijds formeel. Er zijn beginselen die specifiek zien op de voorbereiding en vormvereisten van de genomen besluiten. Dit noemen we de formele beginselen van behoorlijk bestuur. De beginselen die eisen stellen aan de inhoud van de genomen besluiten noemen we de materiële beginselen.

Tot slot kunnen beginselen van behoorlijk bestuur geschreven zijn, zoals in de Grondwet of in de Awb, maar ze kunnen ook ongeschreven zijn en daardoor nader uitgewerkt zijn in jurisprudentie, zoals het vertrouwensbeginsel.

1.1 Materiële beginselen
Zoals gezegd zien de materiële beginselen op de inhoud van de genomen besluiten door de bestuursorganen. Als een burger het niet eens is met de inhoud van een besluit, kan hij zich beroepen op schending van een (of meer) van de materiële beginselen.

1.1.1 Gelijkheidsbeginsel
Art. 1 Grondwet
Dit beginsel legt het bestuursorgaan de verplichting op om gelijke gevallen gelijk te behandelen en ongelijke gevallen ongelijk. Een persoon of groep mag alleen op een nadeligere wijze worden behandeld dan een andere persoon als hier een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor bestaat.

Er kunnen zich hierdoor twee situaties voordoen:
- Gevallen zijn niet gelijk, dus ongelijke behandeling is toegestaan.
- Gevallen zijn wel degelijk gelijk, maar een objectieve rechtvaardiging brengt met zich mee dat een ongelijke behandeling gerechtvaardigd is.

Gelet op de eerste situatie slaagt een beroep op het gelijkheidsbeginsel vaak niet. Daarnaast noemt het boek ook nog verschillende situaties waarin überhaupt geen beroep kan worden gedaan op het gelijkheidsbeginsel door de burgerpartij:
- indien door een situatie gelijk te behandelen met een eerder genomen besluit, het later genomen besluit tegen de wet indruist (contra legem).

  • indien de overheidspartij beleid heeft gewijzigd. Het kan zijn dat het bestuursorgaan structureel besluit om bepaalde gevallen anders te gaan behandelen.
  • indien er in de vergelijkbare situatie een foute of onrechtmatige beslissing is genomen. In dat geval hoeft de nieuwe situatie niet gelijk te worden behandeld. Dit zou als gevolg hebben dat er nog meer fout wordt besloten.
  • indien er in de vergelijkbare situatie door een ander bestuursorgaan is besloten. Het bestuursorgaan is dan niet gehouden om gelijk te behandelen als het andere bestuursorgaan.

1.1.2 Vertrouwensbeginsel
Grondslag: ongeschreven beginsel, maar wordt uitgewerkt in ABRvS Amsterdams Dakterras.

Bijzonder aan het vertrouwensbeginsel is dat het gaat om een ongeschreven beginsel. In de Awb is deze norm niet als zodanig opgenomen. Het beginsel brengt met zich mee dat opgewekte vertrouwen door het bestuursorgaan bij de burger gerespecteerd moet worden. Als hoofdregel kan worden aangenomen dat er sprake moet zijn van een onvoorwaardelijke, concrete en ondubbelzinnige toezegging tot het nemen van een besluit door een bevoegd bestuursorgaan. Voor de concrete toetsing aan het vertrouwensbeginsel verwijzen we naar de drie stappen die worden uitgewerkt in ABRvS Amsterdams Dakterras.

Stap 1: Kan de uitlating en/of gedraging waarop de betrokken burger zich beroept worden gekwalificeerd als een toezegging? (r.o. 11.2).

Hierbij moeten we uitgaan van hoe de uitlating overkomt op een redelijk denkende burger. De nadruk ligt niet zozeer op hoe het bestuursorgaan de uitlating heeft bedoeld. De burger moet aanvoeren dat hij gelet op gedragingen en/of uitlatingen redelijkerwijs mocht aannemen dat hiermee een standpunt werd ingenomen door het bestuur. Hierbij is het ook van belang dat de burger te goeder trouw is. Daarnaast moet een toezegging zijn gedaan in een concrete situatie.

Stap 2: Kan deze toezegging worden toegerekend aan het bevoegde bestuursorgaan? (11.3)

Ten aanzien van deze stap wordt gesteld dat het perspectief moet verschuiven naar de burger. Dit betekent dat voor toerekening van een toezegging minder aandacht wordt besteed aan de daadwerkelijk bestuursrechtelijke bevoegdheidsverdeling en meer aan hoe het op de burger is overgekomen. Als de burger op goede gronden mocht veronderstellen dat degene die de toezegging heeft gedaan de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte, dan kan de toezegging worden toegerekend.

Stap 3: Welke betekenis heeft het vertrouwen bij het uiteindelijke uitoefenen van de bevoegdheid? Is er plaats voor een correctie op het toewijzen van een beroep op het vertrouwensbeginsel, gelet op belangen van anderen? (r.o. 11.4).

Dit betreft een vangnet, indien het toewijzen van het vertrouwensbeginsel onevenredig is met de belangen van derden. In dat geval zou het bestuursorgaan er alsnog voor kunnen kiezen om een bevoegdheid, in strijd met een gedane toezegging (en dus het vertrouwensbeginsel) aan te wenden.

Tot slot zijn er volgens Kern van het bestuursrecht nog een aantal gezichtspunten waarop gelet moet worden bij het toewijzen van een beroep op het vertrouwensbeginsel:
- De manier waarop vertrouwen is gewekt is van belang;
- Er mag eerder worden vertrouwd op schriftelijke toezeggingen dan op stilzitten;
- De kennis van de betrokken burger is van belang;
- Of er duurzame afspraken bestaan tussen de burger en het bestuursorgaan? (zie link met rechtszekerheidsbeginsel).

1.1.3 Evenredigheidsbeginsel
Grondslag: art. 3:4 Awb.
Het evenredigheidsbeginsel waarborgt een deugdelijke inhoudelijke afweging bij het maken van het besluit. Deze afweging wordt gewaarborgd in art. 3:4 Awb.

Art. 3:4 Awb
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in de verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Als door het bestuursorgaan de betrokken belangen zijn vastgesteld, dan moeten deze tegen elkaar worden afgewogen op een evenredige wijze. In het bijzonder is dit beginsel relevant voor discretionaire bevoegdheden. Dit zijn bevoegdheden die door bestuursorganen uitgevoerd kunnen worden naar eigen keuze. Dit betekent dat een bestuursorgaan er ook voor kan kiezen om een bevoegdheid niet uit te oefenen. Bij discretionaire bevoegdheden maakt het bestuursorgaan zelf een belangenafweging, waardoor we uitkomen bij dit materiële beginsel. Als een bestuursorgaan wettelijk gebonden is om een bevoegdheid te gebruiken, valt er niet veel af te wegen (en is er dus niks voor de rechter om te toetsen).

Voorheen gold dat de rechter bij besluiten op grond van discretionaire bevoegdheden marginaal (terughoudend) diende te toetsen. De rechter toetst dan dus niet of hij gelet op de aanwezige belangen op hetzelfde besluit was gekomen, maar hij toetst enkel of het besluit niet kennelijk onevenredig is. Hiermee wordt eigenlijk enkel getoetst of het besluit niet compleet willekeurig is genomen (ook wel het ‘willekeurcriterium)’. Een besluit is in strijd met dit beginsel indien de rechter oordeelt dat het bestuursorgaan ‘niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het bestreden besluit bij de afweging van de desbetreffende belangen’.

Nieuw en belangrijk voor de toepassing van het evenredigheidsbeginsel is ABRvS Woningsluiting Harderwijk. We raden sterk aan om eerst de uitgebreide arrestenanalyse van deze uitspraak door te nemen, om de uitleg over dit beginsel ook beter te begrijpen. In deze uitspraak bepaalt de ABRvS dat bij besluiten altijd getoetst moet worden aan het evenredigheidsbeginsel.

De toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt hiermee uitgebreider. Het willekeurcriterium, wat voorheen werd gehanteerd, wordt nu losgelaten en vervangen door een ander criterium. Dit betekent dat bij discretionaire bevoegdheden grondiger wordt getoetst aan de evenredigheid van het genomen besluit. Deze toets vindt plaats aan de hand van de drie pijlers: geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid. Er wordt niet bij ieder besluit op dezelfde manier getoetst aan deze drie pijlers. Soms leent een besluit zich minder goed voor toetsing aan een van de pijlers. De bestuursrechter zal dus geval per geval af moeten gaan in welke mate aan deze drie pijlers getoetst moet worden. De intensiteit van de toetsing is daarnaast afhankelijk van twee gezichtspunten. Ten eerste kijken we naar de aard en het gewicht van de bij het besluit betrokken belangen. Ten tweede kijken we naar de ingrijpendheid van het besluit en de mate waarin het fundamentele rechten van de belanghebbenden aantast.

1.1.4. specialiteitsbeginsel en het verbod op détournement de pouvoir
grondslag: art. 3:3 Awb.

Deze twee beginselen lijken dusdanig op elkaar dat ze in één kopje behandeld kunnen worden, maar er is een subtiel verschil. De beginselen delen zelfs hun grondslag. Let toch op dat je deze beginselen niet door elkaar gaat gebruiken.

Let op: Let op: Op p. 214 van Kern van het bestuursrecht schrijven de auteurs van dit boek dat het bij het verbod op détournement de pouvoir eigenlijk niet om een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur gaat. Dit wordt voor de rest van de cursus Bestuursrecht niet overgenomen, waardoor we dit wel meenemen in de opsomming van de beginselen van behoorlijk bestuur.

Het verbod op détournement de pouvoir ziet op misbruik van publiekrechtelijke bevoegdheden. Het specialiteitsbeginsel is specifieker dan dit verbod.

Het specialiteitsbeginsel gebiedt bestuursorganen om bevoegdheden enkel aan te wenden voor de belangen waarvoor deze bevoegdheid wettelijk gezien aangewend mag worden. Aan dit beginsel kleeft niet het negatieve karakter van misbruik.

Het bestuursorgaan mag er niet voor kiezen om bij gebruik van de bevoegdheid andere belangen te gaan behartigen, die niet zijn voorgeschreven. Een uitspraak ter illustratie van het specialiteitsbeginsel is ABRvS Jetski’s. In deze situatie was het specialiteitsbeginsel in het geding en niet het verbod van détournement de pouvoir. Het onderscheid tussen deze twee beginselen wordt in de arrestenanalyse bij deze uitspraak nader toegelicht.

1.1.5 Rechtszekerheidsbeginsel
Grondslag: geen grondslag, het gaat om een ongeschreven beginsel.

Het rechtszekerheidsbeginsel overlapt met het vertrouwensbeginsel. Het rechtszekerheidsbeginsel is met name relevant wanneer er in goede trouw een langdurige (juridische) situatie heeft bestaan. Dit beginsel ligt wel doorgaans in het verlengde van het vertrouwensbeginsel.

1.1.6. Motiveringsbeginsel
grondslag: art. 3:46 Awb

Art. 3:46 Awb
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering

Dit beginsel vergt dat het besluit deugdelijk wordt gemotiveerd. Dit beginsel moet niet worden verward met het evenredigheidsbeginsel, dat ziet op een evenredige belangenafweging. Het gaat bij het motiveringsbeginsel niet om de achterliggende overwegingen bij het besluit, maar om hoe deze in het besluit zijn weergegeven. Het kan zijn dat de belangenafwegingen in orde is, maar dat dit door het bestuursorgaan alsnog niet voldoende gemotiveerd is. Er is in dat geval strijd met het motiveringsbeginsel, maar niet met het evenredigheidsbeginsel.

Het motiveringsbeginsel stelt drie eisen aan de motivering bij een besluit:
1. de argumentatie moet begrijpelijk zijn;
2. de motieven moeten draagkracht hebben (aanvaardbaar zijn);
3 de motivering moet deugdelijk zijn.

1.2 Formele beginselen
Een tweede set beginselen van behoorlijk bestuur zien op de procedurele kant van de besluitvorming, zoals de voorbereiding en de bekendmaking van het besluit.

1.2.1 Formeel zorgvuldigheidsbeginsel
grondslag: art. 3:2 Awb.

Art. 3:2 Awb
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Dit beginsel vraagt van het bestuursorgaan dat in de voorbereiding op een besluit zorgvuldigheid wordt betracht. Een bestuurlijk besluit kan, gelet op mogelijk vergaande gevolgen, niet zomaar worden genomen. Het is belangrijk dat het bestuursorgaan in kaart brengt welke belangen hierbij betrokken zijn. Dit beginsel kent meerdere aspecten.

Hoorplichten
Voorafgaand aan het nemen van een besluit moet het bestuursorgaan de belanghebbenden bij dit besluit gehoord hebben art. 4:7 jo. 4:8 Awb. De hoorplicht geldt voor aanvragers en belanghebbenden die hun zienswijze naar voren willen brengen. Het horen kan zowel schriftelijk als mondeling plaatsvinden art. 4:9 Awb. Er bestaan uitzonderingen op de hoorplicht.

a. art. 4:7 Awb: indien een afwijzende beschikking geheel is gebaseerd op gegevens die door de aanvrager zijn aangevoerd, hoeft de aanvrager niet ook gehoord te worden.

b. Art. 4:11 Awb: in dit artikel worden situaties opgenoemd waarin de aard ervan meebrengt dat niet hoeft te worden gehoord.

c. Art. 4:12 Awb: in dit artikel is bepaald dat de hoorplicht niet van toepassing is op beschikkingen waarbij financiële verplichting of aanspraak wordt vastgesteld, tenzij het gaat om een subsidiebeschikking of een boetebeschikking hoger dan €340 euro.

Advisering
Het kan zijn dat, gelet op een zorgvuldige voorbereiding, het bestuursorgaan zich moet laten adviseren. Dit zou zich kunnen voordien indien het besluit feitelijke aspecten kent, zoals geluidsoverlast of asbestvervuiling. Het bestuursorgaan kan dan gehouden zijn om een deskundige in te schakelen. Het kan ook zijn dat er een wettelijke verplichting, buiten het zorgvuldigheidsbeginsel om, bestaat om advies in te winnen voor het nemen van bepaalde besluiten.

Ten aanzien van het ingewonnen advies heeft het bestuursorgaan een vergewisplicht, wat inhoudt dat het bestuursorgaan kritisch naar het advies moet kijken. Het bestuursorgaan kan er geen genoegen mee nemen om een advies klakkeloos over te nemen. Een situatie waarin een advies een op een wordt overgenomen, hoeft overigens niet altijd te leiden tot strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.

Onderzoeksplicht
Het bestuursorgaan zal voor ambtshalve genomen besluiten bepaalde feiten moeten achterhalen. Daarnaast kan het bestuursorgaan gehouden zijn om gegevens die worden verstrekt door burgers te controleren. Of dat laatste nodig is, hangt af van de omstandigheden van het geval.

1.2.2 Fair play beginsel
Grondslag te herleiden tot, maar niet letterlijk opgenomen in art. 2:4 Awb.

Dit beginsel moet ruim worden opgevat. Het beginsel omvat niet alleen dat het bestuursorgaan feitelijk moet voorkomen dat besluiten met vooringenomenheid worden genomen, maar ook dat waar mogelijk de schijn van ingenomenheid moet worden voorkomen. In art. 2:4 lid 2 Awb komt dit beginsel deels terug. Hierin is opgenomen dat het bestuursorgaan moet waken dat voor het bestuursorgaan werkzame personen met een persoonlijk belang bij het besluit de besluitvorming beïnvloeden. We gebruiken hierbij het woord ‘deels’, omdat ook andere situaties dan het artikel beschrijft strijdig kunnen zijn met fair play beginsel. Art. 2:4 lid 2 Awb is een mooi voorbeeld van een concrete uitwerking van dit bredere beginsel.

1.2.3. Kenbare motivering
Grondslag art. 3:47 Awb

Art. 3:47 Awb
1. De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit
2. Daarbij wordt zo mogelijk vermeld krachtens welk wettelijk voorschrift het besluit wordt genomen.
3. Indien de motvering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van het besluit kan worden vermeld, verstrekt het bestuursorgaan deze binnen een week na de bekendmaking
4. In dat geval zijn de artikelen 3:41 tot en met 3:43 van overeenkomstige toepassing.

Dit beginsel wordt in de voorgeschreven literatuur niet expliciet genoemd. Dit is enigszins verwarrend, omdat dit bij het vak Inleiding Staats- en Bestuursrecht wel het geval was. Formele vereisten aan de motivering zelf zijn:
- Er moet een wettelijk voorschrift op basis waarvan het besluit genomen wordt vermeld staan;
- De motivering moet een aanduiding van relevante feiten en belangen bevatten.
- De motvering moet zijn toegespitst op een concreet geval.

Indien het nemen van een besluit berust op een advies, dan moet in het besluit naar dat advies worden verwezen (art. 3:49 Awb). In spoedgevallen mag de motivering een week vertraagd zijn art. 3:47 lid 3 Awb. Indien er geen behoefte is aan een motvering, kan deze achterwege blijven art. 3:48 Awb. De burger kan dan echter alsnog om een motivering vragen.

1.2.4. Tijdige besluitvorming
Grondslag art. 4:13 tot en met 4:15 Awb
Hierin staat opgenomen dat besluiten binnen redelijke termijn moet worden genomen. Burgers kunnen deze formele norm afdwingen bij de bestuursrechter. De wet voorziet op deze manier in sanctionering van het bestuursorgaan dat te lang wacht met het nemen van besluiten.

Art. 4:13 Awb
1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
2. De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.

De redelijke termijn bedraagt in ieder geval acht weken na ontvangst van de aanvraag (art. 4:13 lid 2 Awb). Het bestuursorgaan kan aan de burger de mededeling doen dat het niet gaat lukken om binnen acht weken een beschikking te geven. Het bestuursorgaan is dan wel gehouden om een redelijke termijn te stellen waarin dit wel gaat lukken art. 4:14 lid 3 Awb.

A

Beginselen van behoorlijk bestuur
De belangrijkste verzameling van normen waaraan het bestuur zich naast de wet moet houden, zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Onderwerp 2: beslissingsruimte, beoordelingsruimte en beleidsruimte

Tip van LawBOEQs
Een recente uitspraak heeft het belang van het leerstuk beslissingsruimte, beoordelingsruimte en beleidsruimte nogal veranderd. Vroeger was dit leerstuk gekoppeld aan de wijze waarop de rechter de evenredigheid van het besluit toetst. In de eerder besproken uitspraak ABRvS Woningsluiting Harderwijk (2022) wordt geïmpliceerd dat afstand wordt genomen van het willekeurcriterium. Dit werkt door in dit leerstuk. Onduidelijk is nog hoe deze uitspraak in de praktijk zal uitwerken, waardoor we alsnog de mogelijk verouderde uitleg van dit onderwerp in deze samenvatting hebben opgenomen. Aan het eind van dit onderwerp bespreken we zo goed mogelijk de implicaties van de nieuwe uitspraak voor dit onderwerp.

Het leerstuk is te begrijpen aan de hand van twee stappen. Ten eerste moet men kijken op wat voor manier de voorwaarde voor het uitvoeren van de bevoegdheid geschreven is. Deze kan zijn:

  • Gesloten, in de zin dat het een feitelijke voorwaarde is. ‘De burgemeester gaat over tot het sluiten van horecagelegenheden indien uit een boekenonderzoek blijkt dat deze horecagelegenheid meer dan drie maanden een negatieve omzet draait’. De norm ‘meer dan drie maanden een negatieve omzet’ is een norm die niet geïnterpreteerd hoeft te worden. Dit is feitelijk te controleren, waardoor het bestuursorgaan het enkel hoeft te onderzoeken, maar niet hoeft te interpreteren.
  • Open, in de zin dat de voorwaarde een beoordeling vergt. ‘De burgemeester gaat over tot het sluiten van een bouwterrein indien deze omgeving door de burgemeester als ‘gevaarlijk’ aangemerkt wordt’. De open norm ‘gevaarlijk’ is een norm die ingevuld moet worden. Wanneer is iets gevaarlijk en wanneer niet?

Ten tweede moet men kijken wat er precies gebeurt indien aan de voorwaarde wordt voldaan. Is het bestuursorgaan dan gehouden om de bevoegdheid aan te wenden, of mag het bestuursorgaan er ook voor kiezen om dit niet te doen?

Het bestuursorgaan:
- kan het besluit nemen; of
- moet het besluit nemen.

Aan de hand van deze twee stappen kan steeds worden beoordeeld of er bij een bevoegdheid sprake is van beoordelingsruimte respectievelijk beleidsruimte.

2.1 Beoordelingsruimte
Beoordelingsruimte komt aan bod bij de beantwoording van de eerste vraag. We kijken dan enerzijds naar de voorwaarde en anderzijds of het bestuursorgaan zelf ook de vrijheid heeft om deze voorwaarde te beoordelen (zie beoordelingsvrijheid). Sommige voorwaarden behoeven geen beoordeling, omdat ze objectief van aard zijn. Zoals de vraag of een horecagelegenheid al meer dan drie maanden een negatieve omzet heeft. Er zijn ook voorwaarden die wel een beoordeling vergen, omdat ze ‘open’ zijn. Deze voorwaarden zijn dan vaak open beschreven om recht te kunnen doen aan de omstandigheden van het geval.

Een duidelijk voorbeeld van een bestuursbevoegdheid waarin het bestuursorgaan beoordelingsruimte heeft is:

Art. 31 lid 1 sub c Drank- en Horecawet.
“Een vergunning wordt door de burgemeester ingetrokken, indien […] zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.”

In dit geval is de voorwaarde open beschreven, De burgemeester zal eerst moeten beoordelen of in de inrichting feiten hebben voorgedaan die vrees wettigen op gevaar voor openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Omdat hier een beoordeling voor nodig is, spreken we van beoordelingsruimte.

2.2 Beleidsruimte
De tweede stap gaat over de vraag of het bestuursorgaan beleidsruimte toekomt. De situaties waarin het bestuursorgaan beleidsruimte heeft, zijn te herkennen door het gevoerde taalgebruik in de bevoegdheidstoekennende bepaling. Men herkent de aanwezigheid van beleidsruimte door vormen van de werkwoorden ‘kunnen’ of ‘mogen’. In zulk soort gevallen heeft het bestuursorgaan dus de keuze om wel of geen gebruik te maken van de bevoegdheid, als aan de voorwaarde is voldaan. Het wel of niet gebruik kunnen maken van de bevoegdheid betekent dat het bestuursorgaan een belangenafweging zal moeten maken. Hier is dan ook dat we een brug kunnen slaan naar het lastige leerstuk van deze week, de nieuwe uitspraak ABRvS Woningsluiting Harderwijk. In deze uitspraak wordt een nieuwe lijn ingezet voor een andere, meer indringende belangenafweging.

Er is geen sprake van beleidsruimte bij de gebonden bevoegdheid. Het gaat dan om een bevoegdheid die aangewend moet worden door het bestuursorgaan, indien aan een voorwaarde is voldaan. In zo’n geval is er geen sprake van beleidsruimte. Bij de gebonden bevoegdheid is er dan ook geen ruimte voor een belangenafweging, waardoor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel hier nier op dezelfde wijze relevant is.

2.3 Beoordelingsvrijheid
In deze cursus wordt er nog een element toegevoegd aan de eerste stap. Er moet ook worden beschouwd of het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid heeft. Aanwezigheid van beoordelingsruimte kan wel worden gezien als een voorwaarde voor de vraag naar beoordelingsvrijheid. Indien het bestuursorgaan geen beoordelingsruimte heeft, zal beoordelingsvrijheid ook niet aan bod komen. Als er beoordelingsruimte is moet worden gekeken of er beoordelingsvrijheid is.

In gevallen dat de voorwaarde voor de bevoegdheid vaag is omschreven, zal het bestuursorgaan hier een invulling aan geven. Voor sommige begrippen uit wetsartikelen is echter in de jurisprudentie bepaald dat de rechter over de interpretatie van het begrip het hoogste woord spreekt. In zo’n geval heeft het bestuursorgaan geen beoordelingsvrijheid, maar wel beoordelingsruimte. De vraag naar beoordelingsvrijheid komt er dus in principe op neer of het bestuursorgaan ten aanzien van de invulling van voorwaarde wel ‘het laatste woord’ heeft.

Tip van LawBOEQs
Verwarrend is hier dat in Bestuursrecht 1 op p. 317 beschreven staat dat beoordelingsvrijheid als synoniem voor beoordelingsruimte is verlaten. We gaan in deze samenvatting uit van de tekst op blackboard, waarin door Ortlep beoordelingsvrijheid als een losstaand element wordt beschouwd.

2.3.1. Expliciete en impliciete beoordelingsvrijheid
De aanwezigheid van beoordelingsvrijheid kan bij de bevoegdheid expliciet worden beschreven. Dit kan men herkennen aan de bewoordingen ‘naar zijn oordeel’ of ‘ten genoegen van’. In gevallen van beoordelingsvrijheid komt het bestuursorgaan dus zelfstandig toe om te beoordelen of aan een criterium is voldaan. De beoordelingsvrijheid kan ook impliciet worden gegeven, wanneer dit uit de aard van de bevoegdheid voortvloeit. Een aanknopingspunt om dit aan te nemen kan zijn dat het om een typisch politiek-bestuurlijke beoordeling gaat.

A

Onderwerp 2: beslissingsruimte, beoordelingsruimte en beleidsruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

2.1 Beoordelingsruimte
Beoordelingsruimte komt aan bod bij de beantwoording van de eerste vraag. We kijken dan enerzijds naar de voorwaarde en anderzijds of het bestuursorgaan zelf ook de vrijheid heeft om deze voorwaarde te beoordelen (zie beoordelingsvrijheid). Sommige voorwaarden behoeven geen beoordeling, omdat ze objectief van aard zijn. Zoals de vraag of een horecagelegenheid al meer dan drie maanden een negatieve omzet heeft. Er zijn ook voorwaarden die wel een beoordeling vergen, omdat ze ‘open’ zijn. Deze voorwaarden zijn dan vaak open beschreven om recht te kunnen doen aan de omstandigheden van het geval.

Een duidelijk voorbeeld van een bestuursbevoegdheid waarin het bestuursorgaan beoordelingsruimte heeft is:

Art. 31 lid 1 sub c Drank- en Horecawet.
“Een vergunning wordt door de burgemeester ingetrokken, indien […] zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.”

In dit geval is de voorwaarde open beschreven, De burgemeester zal eerst moeten beoordelen of in de inrichting feiten hebben voorgedaan die vrees wettigen op gevaar voor openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Omdat hier een beoordeling voor nodig is, spreken we van beoordelingsruimte.

2.2 Beleidsruimte
De tweede stap gaat over de vraag of het bestuursorgaan beleidsruimte toekomt. De situaties waarin het bestuursorgaan beleidsruimte heeft, zijn te herkennen door het gevoerde taalgebruik in de bevoegdheidstoekennende bepaling. Men herkent de aanwezigheid van beleidsruimte door vormen van de werkwoorden ‘kunnen’ of ‘mogen’. In zulk soort gevallen heeft het bestuursorgaan dus de keuze om wel of geen gebruik te maken van de bevoegdheid, als aan de voorwaarde is voldaan. Het wel of niet gebruik kunnen maken van de bevoegdheid betekent dat het bestuursorgaan een belangenafweging zal moeten maken. Hier is dan ook dat we een brug kunnen slaan naar het lastige leerstuk van deze week, de nieuwe uitspraak ABRvS Woningsluiting Harderwijk. In deze uitspraak wordt een nieuwe lijn ingezet voor een andere, meer indringende belangenafweging.

Er is geen sprake van beleidsruimte bij de gebonden bevoegdheid. Het gaat dan om een bevoegdheid die aangewend moet worden door het bestuursorgaan, indien aan een voorwaarde is voldaan. In zo’n geval is er geen sprake van beleidsruimte. Bij de gebonden bevoegdheid is er dan ook geen ruimte voor een belangenafweging, waardoor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel hier nier op dezelfde wijze relevant is.

De vraag naar beoordelingsvrijheid komt er dus in principe op neer of het bestuursorgaan ten aanzien van de invulling van voorwaarde wel ‘het laatste woord’ heeft.

2.3.1. Expliciete en impliciete beoordelingsvrijheid
De aanwezigheid van beoordelingsvrijheid kan bij de bevoegdheid expliciet worden beschreven. Dit kan men herkennen aan de bewoordingen ‘naar zijn oordeel’ of ‘ten genoegen van’. In gevallen van beoordelingsvrijheid komt het bestuursorgaan dus zelfstandig toe om te beoordelen of aan een criterium is voldaan. De beoordelingsvrijheid kan ook impliciet worden gegeven, wanneer dit uit de aard van de bevoegdheid voortvloeit. Een aanknopingspunt om dit aan te nemen kan zijn dat het om een typisch politiek-bestuurlijke beoordeling gaat.

A

2.1 Beoordelingsruimte
Beoordelingsruimte komt aan bod bij de beantwoording van de eerste vraag. We kijken dan enerzijds naar de voorwaarde en anderzijds of het bestuursorgaan zelf ook de vrijheid heeft om deze voorwaarde te beoordelen (zie beoordelingsvrijheid). Sommige voorwaarden behoeven geen beoordeling, omdat ze objectief van aard zijn. Zoals de vraag of een horecagelegenheid al meer dan drie maanden een negatieve omzet heeft. Er zijn ook voorwaarden die wel een beoordeling vergen, omdat ze ‘open’ zijn. Deze voorwaarden zijn dan vaak open beschreven om recht te kunnen doen aan de omstandigheden van het geval.

Een duidelijk voorbeeld van een bestuursbevoegdheid waarin het bestuursorgaan beoordelingsruimte heeft is:

Art. 31 lid 1 sub c Drank- en Horecawet.
“Een vergunning wordt door de burgemeester ingetrokken, indien […] zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.”

In dit geval is de voorwaarde open beschreven, De burgemeester zal eerst moeten beoordelen of in de inrichting feiten hebben voorgedaan die vrees wettigen op gevaar voor openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Omdat hier een beoordeling voor nodig is, spreken we van beoordelingsruimte.

2.2 Beleidsruimte
De tweede stap gaat over de vraag of het bestuursorgaan beleidsruimte toekomt. De situaties waarin het bestuursorgaan beleidsruimte heeft, zijn te herkennen door het gevoerde taalgebruik in de bevoegdheidstoekennende bepaling. Men herkent de aanwezigheid van beleidsruimte door vormen van de werkwoorden ‘kunnen’ of ‘mogen’. In zulk soort gevallen heeft het bestuursorgaan dus de keuze om wel of geen gebruik te maken van de bevoegdheid, als aan de voorwaarde is voldaan. Het wel of niet gebruik kunnen maken van de bevoegdheid betekent dat het bestuursorgaan een belangenafweging zal moeten maken. Hier is dan ook dat we een brug kunnen slaan naar het lastige leerstuk van deze week, de nieuwe uitspraak ABRvS Woningsluiting Harderwijk. In deze uitspraak wordt een nieuwe lijn ingezet voor een andere, meer indringende belangenafweging.

Er is geen sprake van beleidsruimte bij de gebonden bevoegdheid. Het gaat dan om een bevoegdheid die aangewend moet worden door het bestuursorgaan, indien aan een voorwaarde is voldaan. In zo’n geval is er geen sprake van beleidsruimte. Bij de gebonden bevoegdheid is er dan ook geen ruimte voor een belangenafweging, waardoor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel hier nier op dezelfde wijze relevant is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

2.4 Rechterlijke toetsing
Het onderscheid tussen beoordelingsruimte en beleidsruimte en de aan- of afwezigheid daarvan is relevant om uitspraken te doen over de rechterlijke toetsing. Dit was voorheen in het bijzonder relevant, omdat de rechter bij aanwezigheid van beleidsruimte het besluit terughoudend (marginaal) toetste.

  • Indien er beoordelingsruimte is, maar geen beoordelingsvrijheid zal de rechter niet terughoudend toetsen ten aanzien van het voldoen aan de voorwaarde. Indien er beoordelingsruimte en beoordelingsvrijheid is, zal de rechter wel terughoudend toetsen.
  • Indien er beleidsruimte is, toetst de rechter de belangenafweging marginaal. Dit betekent dat er terughoudender wordt geoordeeld over de vraag of het bestuursorgaan in deze situatie de bevoegdheid heeft kunnen gebruiken.

Deze marginale toetsing is ten aanzien van beleidsvrijheid losgelaten in ABRvS Woningsluiting Harderwijk, hieronder wordt dit verder uitgewerkt.

2.4.1 Aanlijngebod Bordeaux dog

Tip
Op een tentamen moet het bovenstaande toegepast kunnen worden. Het scheelt daarom dat over dit onderwerp ABRvS Aanlijngebod Bordeaux dog is voorgeschreven. Dit onderwerp wordt in deze uitspraak wel minder scherp uitgelegd, We raden daarom aan om op een tentamen niet volledig afhankelijk te zijn van deze uitspraak.

Deze uitspraak is opgenomen in de arrestanalyses van deze week. Het wordt hier in de wekelijkse uitleg besproken ter illustratie van dit onderwerp. We bespreken hier alleen de relevante aspecten omtrent beoordelings- en beleidsruimte.

In deze uitspraak was de volgende bepaling relevant:
Art. 2:59 lid 1 APV
1) Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

De relevante voorwaarde is deze bepaling is ‘gevaarlijk of hinderlijk gedrag’. Dit is een vage norm in de zin dat deze niet objectief te bepalen is. Op grond hiervan kunnen we oordelen dat er beoordelingsruimte is en mogelijk ook beoordelingsvrijheid. De gevoerde bewoording is ‘indien het college (…) acht’. we kunnen oordelen dat hier ook sprake is van beoordelingsvrijheid.

Tip
Ook hier kan de term beoordelingsvrijheid tot verwarring leiden. Deze term wordt in de noot bij dit arrest beschreven als de voorganger van wat we nu beoordelingsruimte noemen. Zoals eerder aangegeven wordt door Ortlep aan beoordelingsvrijheid individuele betekenis toegekend. We gaan ervan uit dat voor deze cursus ook enige kennis van de individuele betekenis van beoordelingsvrijheid verwacht wordt.

In art. 2:59 lid 1 APV is daarna te lezen dat het college de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod kan opleggen. Dit betekent dat het hier niet gaat om een gebonden bevoegdheid van het college, maar een bevoegdheid waarbij het college beleidsruimte toekomt.

Deze twee conclusies volgen ook uit de overwegingen van de Afdeling onder rechtsoverweging 10: “(…) heeft het college beoordelingsruimte bij de beoordeling of een hond gevaarlijk of hinderlijk is als bedoeld in art. 2:59 lid 1 van de Apv en beleidsruimte bij zijn beslissing om al dan niet een aanlijngebod op te leggen.”

Omdat er sprake is van beoordelingsruimte en beleidsruimte is door de Afdeling de volgende passage opgenomen in de overwegingen: ‘de bestuursrechter toetst of het college in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen’. Hierin kunnen we lezen dat er sprake is van een minder indringende, marginale toetsing.

2.5 Woningsluiting Harderwijk
Zoals aangegeven en uitgewerkt bij het evenredigheidsbeginsel is er een nieuwe wijze van toetsing aan het evenredigheidsbeginsel ingezet. Dit geldt voor besluiten waarbij het bestuursorgaan een belangenafweging moest maken. We gaan er dan dus vanuit dat er beleidsruimte is.

In dat geval wordt er niet meer marginaal getoetst, aan de hand van het willekeurcriterium. Deze wijze van toetsing wordt expliciet verlaten. De nieuwe mate van toetsing is indringender, waarbij altijd wordt getoetst aan noodzakelijkheid, geschiktheid en evenwichtigheid. Het gewicht dat wordt toegekend aan deze drie pijlers zal per geval verschillen Daarnaast zal de mate van toetsing afhangen van twee gezichtspunten. Ten eerste de aard en het gewicht van de bij het besluit betrokken belangen. Ten tweede de ingrijpendheid van het besluit ende mate waarin fundamentele rechten worden aangetast.

2.6 Samenvatting
- vage (nader in te vullen) termen opgenomen in de voorwaarde voor het aanwenden van de bevoegdheid duiden op beoordelingsruimte.

  • Beoordelingsvrijheid, wat betekent dat het bestuursorgaan de vage term met volledige vrijheid mag invullen, kan worden aangenomen op twee manieren:
    1 Expliciet door gebruik van bewoordingen ‘naar inzicht van’, ‘naar oordeel van’, ‘ter genoegen van’.
    2 Impliciet, dit is echter moeilijk te herkennen. Een aanknopingspunt om dit aan te nemen kan zijn dat het om een typisch politiek-bestuurlijke beoordeling gaat.
  • Beleidsruimte kan worden aangenomen door gebruik van vormen van ‘kunnen’ of ‘mogen’.
    In zo’n geval gaat het niet om een gebonden bevoegdheid, maar heeft het bestuursorgaan de keuze om een bevoegdheid wel of niet aan te wenden.
    Bij beleidsruimte werd voorheen marginaal getoetst, deze wijze van toetsing is in ABRvS Woningsluiting Harderwijk vervangen met een nieuwe, indringendere, wijze van toepassing.
A

2.4 Rechterlijke toetsing
Het onderscheid tussen beoordelingsruimte en beleidsruimte en de aan- of afwezigheid daarvan is relevant om uitspraken te doen over de rechterlijke toetsing. Dit was voorheen in het bijzonder relevant, omdat de rechter bij aanwezigheid van beleidsruimte het besluit terughoudend (marginaal) toetste.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In deze uitspraak was de volgende bepaling relevant:
Art. 2:59 lid 1 APV
1) Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

De relevante voorwaarde is deze bepaling is ‘gevaarlijk of hinderlijk gedrag’. Dit is een vage norm in de zin dat deze niet objectief te bepalen is. Op grond hiervan kunnen we oordelen dat er beoordelingsruimte is en mogelijk ook beoordelingsvrijheid. De gevoerde bewoording is ‘indien het college (…) acht’. we kunnen oordelen dat hier ook sprake is van beoordelingsvrijheid.

Tip
Ook hier kan de term beoordelingsvrijheid tot verwarring leiden. Deze term wordt in de noot bij dit arrest beschreven als de voorganger van wat we nu beoordelingsruimte noemen. Zoals eerder aangegeven wordt door Ortlep aan beoordelingsvrijheid individuele betekenis toegekend. We gaan ervan uit dat voor deze cursus ook enige kennis van de individuele betekenis van beoordelingsvrijheid verwacht wordt.

In art. 2:59 lid 1 APV is daarna te lezen dat het college de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod kan opleggen. Dit betekent dat het hier niet gaat om een gebonden bevoegdheid van het college, maar een bevoegdheid waarbij het college beleidsruimte toekomt.

Deze twee conclusies volgen ook uit de overwegingen van de Afdeling onder rechtsoverweging 10: “(…) heeft het college beoordelingsruimte bij de beoordeling of een hond gevaarlijk of hinderlijk is als bedoeld in art. 2:59 lid 1 van de Apv en beleidsruimte bij zijn beslissing om al dan niet een aanlijngebod op te leggen.”

Omdat er sprake is van beoordelingsruimte en beleidsruimte is door de Afdeling de volgende passage opgenomen in de overwegingen: ‘de bestuursrechter toetst of het college in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen’. Hierin kunnen we lezen dat er sprake is van een minder indringende, marginale toetsing.

2.5 Woningsluiting Harderwijk
Zoals aangegeven en uitgewerkt bij het evenredigheidsbeginsel is er een nieuwe wijze van toetsing aan het evenredigheidsbeginsel ingezet. Dit geldt voor besluiten waarbij het bestuursorgaan een belangenafweging moest maken. We gaan er dan dus vanuit dat er beleidsruimte is.

In dat geval wordt er niet meer marginaal getoetst, aan de hand van het willekeurcriterium. Deze wijze van toetsing wordt expliciet verlaten. De nieuwe mate van toetsing is indringender, waarbij altijd wordt getoetst aan noodzakelijkheid, geschiktheid en evenwichtigheid. Het gewicht dat wordt toegekend aan deze drie pijlers zal per geval verschillen Daarnaast zal de mate van toetsing afhangen van twee gezichtspunten. Ten eerste de aard en het gewicht van de bij het besluit betrokken belangen. Ten tweede de ingrijpendheid van het besluit ende mate waarin fundamentele rechten worden aangetast.

2.6 Samenvatting
- vage (nader in te vullen) termen opgenomen in de voorwaarde voor het aanwenden van de bevoegdheid duiden op beoordelingsruimte.

  • Beoordelingsvrijheid, wat betekent dat het bestuursorgaan de vage term met volledige vrijheid mag invullen, kan worden aangenomen op twee manieren:
    1 Expliciet door gebruik van bewoordingen ‘naar inzicht van’, ‘naar oordeel van’, ‘ter genoegen van’.
    2 Impliciet, dit is echter moeilijk te herkennen. Een aanknopingspunt om dit aan te nemen kan zijn dat het om een typisch politiek-bestuurlijke beoordeling gaat.
  • Beleidsruimte kan worden aangenomen door gebruik van vormen van ‘kunnen’ of ‘mogen’.
    In zo’n geval gaat het niet om een gebonden bevoegdheid, maar heeft het bestuursorgaan de keuze om een bevoegdheid wel of niet aan te wenden.
    Bij beleidsruimte werd voorheen marginaal getoetst, deze wijze van toetsing is in ABRvS Woningsluiting Harderwijk vervangen met een nieuwe, indringendere, wijze van toepassing.
A

In deze uitspraak was de volgende bepaling relevant:
Art. 2:59 lid 1 APV
1) Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

De relevante voorwaarde is deze bepaling is ‘gevaarlijk of hinderlijk gedrag’. Dit is een vage norm in de zin dat deze niet objectief te bepalen is. Op grond hiervan kunnen we oordelen dat er beoordelingsruimte is en mogelijk ook beoordelingsvrijheid. De gevoerde bewoording is ‘indien het college (…) acht’. we kunnen oordelen dat hier ook sprake is van beoordelingsvrijheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Onderwerp 3: beleidsregels
Deze week gaat om de gebondenheid van het overheidshandelen. Om deze reden wordt in deze week nogmaals beleidsregels besproken. Dit keer niet vanuit het perspectief van de burger en de kwalificatie van beleidsregels als een algemeen besluit, maar naar de implicaties van een beleidsregel voor de gebondenheid van een bestuursorgaan.

3.1 Wettelijk kader
De gebondenheid van een bestuursorgaan aan een beleidsregel wordt geregeld in art. 4:84 Awb.

Art. 4:84 Awb
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Hierin leren we dat in beginsel het bestuursorgaan gehouden is om zich aan de beleidsregel te houden. Let wel op: beleidsregels zijn niet afzonderlijk af te dwingen door burgers. Het bestuursorgaan kan ervoor kiezen om de beleidsregel niet toe te passen, indien toepassing van een beleidsregel wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zou zijn met de doelen van de beleidsregels.

Er bestaan beleidsregels over drie onderwerpen:
1. Beleidsregels over de belangenafweging.
2. Beleidsregels over de vaststelling van feiten.
3. Beleidsregels over de uitleg van wettelijke voorschriften.

3.2 Rechterlijke toetsing.
Er zijn twee uitspraken voorgeschreven over rechterlijke toetsing aan beleidsregels. Bij beleidsregels kan worden waargenomen dat rechters de bestuursorganen indringender controleren. De voorgeschreven uitspraak ABRvS Beleidsregel Breda kan worden gezien als een begin van deze trend voor beleidsregels. In ABRvS Woningsluiting Harderwijk wordt deze indringendere toetsing bij beleidsregels nog verder uitgebreid.

De uitspraken hebben een vergelijkbaar feitencomplex. Er werd steeds een woning gesloten op grond van beleidsregels, omdat hierin drugs waren aangetroffen. ABRvS Woningsluiting Harderwijk is de meest recente uitspraak over dit onderwerp en bevat dan ook het meest recente toetsingskader. We bespreken eerst hoe besluiten gebaseerd op beleidsregels voorheen getoetst werden (ABRvS Beleidsregel Breda).

3.2.1 Beleidsregel Breda
Omstandigheden, waar rekening mee is gehouden bij het opstellen van de beleidsregel, kunnen nog steeds duiden op onevenredige gevolgen in de zin van art. 4:84 Awb. Alle omstandigheden moeten worden beoordeeld om te kunnen concluderen of er sprake is van bijzondere omstandigheden r.o. 4.3.

Volgens de ABRvS dient de rechter te toetsen of het bestuursorgaan in redelijkheid van de in de relevante bepaling neergelegde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en of deze wijze van gebruik evenredig is. Dit wordt als volgt opgeschreven (r.o. 4.5): ‘De vraag of de overige omstandigheden tezamen tot de conclusie dienen te leiden dat bijzondere omstandigheden als bedoeld in art. 4:84 Awb van de Awb bestaan, is een vraag die in eerste instantie door de burgemeester dient te worden beantwoord’.

Met andere woorden: de rechter mag wel concluderen dat het bestuursorgaan onterecht heeft geoordeeld dat hier geen sprake was van ‘bijzondere omstandigheden’. De rechter mag echter niet een inhoudelijk oordeel vellen en vaststellen dat hier wel degelijk sprake was van bijzondere omstandigheden. De burgemeester dient dit zelf te doen in heroverweging. Uit Beleidsregel Breda blijkt dus dat de rechter kan toetsen of het bestuursorgaan, gelet op aanwezigheid van bijzondere omstandigheden, had moeten afwijken van de beleidsregel (art. 4:84 Awb). De rechter kan dan echter niet verder gaan en beoordelen wat het bestuursorgaan in afwijking van de beleidsregel had moeten beslissen. Dit behoort het bestuursorgaan zelf te doen.

3.2.2. Woningsluiting Harderwijk
Ook hier voegt ABRvS Woningsluiting Harderwijk een nieuwe actuele dimensie toe. In deze uitspraak wordt een nieuwe toetsing aan een beleidsregel uitgewerkt. Bepaald wordt dat het voor de rechter op twee manieren mogelijk is om aan het evenredigheidsbeginsel te toetsen in geval van een beleidsregel (r.o. 7.11)

Ten eerste toetst de rechter de evenredigheid van een beleidsregel, als het besluit in casu op een beleidsregel berust. Dit is een aanvulling op wat wordt geoordeeld in ABRvS Beleidsregel Breda. De beleidsregel zelf wordt dan getoetst aan de norm van art. 3:4 lid 2 Awb, zoals uitgewerkt in ABRvS Woningsluiting Harderwijk. Dit betekent kort gezegd dat wordt getoetst op geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid r.o. 7.9 en dat de mate van toetsing wordt bepaald door de aard en het gewicht van de belangen en de mate waarin het besluit fundamentele rechten aantast.

als de rechter concludeert dat de beleidsregel zelf niet in strijd is met de beleidsregel, dan toetst de rechter het besluit aan art. 4:84 Awb. Dit artikel bevat een uitzondering op grond waarvan afgeweken kan worden van een beleidsregel: ‘tenzij dat voor een of meer belanghebbende gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen”. Onder ‘bijzondere omstandigheden’ kunnen ook omstandigheden worden gerekend die al in de beleidsregel zijn opgenomen. Dit betekent dus dat het bestuursorgaan niet zomaar voorbij kan gaan aan een bijzondere omstandigheid omdat deze al in de beleidsregel is verwerkt. Dit laatste is niet nieuw, want ook in ABRvS Beleidsregel Breda werd bepaald dat voor toepassing van art. 4:84 Awb getoetst moet worden aan alle omstandigheden.

A

Onderwerp 3: beleidsregels
Deze week gaat om de gebondenheid van het overheidshandelen. Om deze reden wordt in deze week nogmaals beleidsregels besproken. Dit keer niet vanuit het perspectief van de burger en de kwalificatie van beleidsregels als een algemeen besluit, maar naar de implicaties van een beleidsregel voor de gebondenheid van een bestuursorgaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

HR Rasti Rostelli
Relevantie: Bij het uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten moet de overheid niet alleen de beginselen van behoorlijk bestuur respecteren, maar ook de grondrechten van haar burgers.

Relevante feiten: Universal houdt zich bezig met de verkoop van hypnoseshows. Deze shows worden uitgevoerd onder de naam Rasti Rostelli. Een beheercommissie van de gemeente heeft een verzoek tot verhuur van het Parkgebouw aan Universal afgewezen, omdat het niet past binnen de gebruiksvoorwaarden van het Parkgebouw. Het ging hier in principe om een weigering gebaseerd op de inhoud van de show van Rasti Rostelli.

Rechtsvraag: Heeft de gemeente art. 7 Grondwet geschonden door te weigeren een huurovereenkomst aan te gaan met Universal?

Beoordeling door de Hoge Raad: De uitoefening van contractsvrijheid door de overheid kan niet op één lijn worden gesteld met de uitoefening van contractsvrijheid door een particulier. Het hof heeft dit in de uitspraak opgenomen door vast te stellen dat de plicht tot behartiging van het algemeen belang voor de overheid meebrengt dat: ‘de overheid bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de beginselen van behoorlijk bestuur in acht moet nemen en de grondrechten van haar burgers moet respecteren’ (r.o. 3.5.1).

De overwegingen van het hof geven voor de Hoge Raad geen blijk van een contracteerplicht. Met andere woorden: de overheid was niet gehouden om de het Parkgebouw te verhuren aan Universal. Het hof heeft correct beargumenteerd dat de gronden waarop de weigering berustte, strijd met de vrijheid van meningsuiting (aan de kant van Universal) opleveren. Een beroep op de contractsvrijheid gaat hier niet boven de schending van dit grondrecht. De Hoge Raad benadrukt nogmaals dat het oordeel van het hof niet zo ver gaat dat de gemeente als exploitant voor zaalverhuur gehouden is om onder alle omstandigheden, ter behartiging van het algemeen belang, zich naar de algemene beginselen van behoorlijk bestuur te gedragen en een zaalhuurovereenkomst aan te gaan (r.o. 3.5.2).

A

HR Rasti Rostelli
Relevantie: Bij het uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten moet de overheid niet alleen de beginselen van behoorlijk bestuur respecteren, maar ook de grondrechten van haar burgers.

Relevante feiten: Universal houdt zich bezig met de verkoop van hypnoseshows. Deze shows worden uitgevoerd onder de naam Rasti Rostelli. Een beheercommissie van de gemeente heeft een verzoek tot verhuur van het Parkgebouw aan Universal afgewezen, omdat het niet past binnen de gebruiksvoorwaarden van het Parkgebouw. Het ging hier in principe om een weigering gebaseerd op de inhoud van de show van Rasti Rostelli.

Rechtsvraag: Heeft de gemeente art. 7 Grondwet geschonden door te weigeren een huurovereenkomst aan te gaan met Universal?

Beoordeling door de Hoge Raad: De uitoefening van contractsvrijheid door de overheid kan niet op één lijn worden gesteld met de uitoefening van contractsvrijheid door een particulier. Het hof heeft dit in de uitspraak opgenomen door vast te stellen dat de plicht tot behartiging van het algemeen belang voor de overheid meebrengt dat: ‘de overheid bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de beginselen van behoorlijk bestuur in acht moet nemen en de grondrechten van haar burgers moet respecteren’ (r.o. 3.5.1).

De overwegingen van het hof geven voor de Hoge Raad geen blijk van een contracteerplicht. Met andere woorden: de overheid was niet gehouden om de het Parkgebouw te verhuren aan Universal. Het hof heeft correct beargumenteerd dat de gronden waarop de weigering berustte, strijd met de vrijheid van meningsuiting (aan de kant van Universal) opleveren. Een beroep op de contractsvrijheid gaat hier niet boven de schending van dit grondrecht. De Hoge Raad benadrukt nogmaals dat het oordeel van het hof niet zo ver gaat dat de gemeente als exploitant voor zaalverhuur gehouden is om onder alle omstandigheden, ter behartiging van het algemeen belang, zich naar de algemene beginselen van behoorlijk bestuur te gedragen en een zaalhuurovereenkomst aan te gaan (r.o. 3.5.2).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ABRvS Jetski’s

Relevantie: Deze uitspraak is een klassieke uitspraak waarin het specialiteitsbeginsel wordt uitgewerkt. Dit houdt in dat een bevoegdheid die is in het leven is geroepen gelet op een bepaald doel, niet mag worden ingezet voor andere doeleinden.

Relevante feiten: De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft het verzoek van appellanten om de Regeling snelle motorboten Rijkswateren 1995 te wijzigen, afgewezen. Bij de regeling heeft de minister ten aanzien van de Maas/de Bergsche Maas een gebied binnen welke begrenzingen appellant een aan de oever van de rivier gelegen woning bewoont, aangewezen als vaarweg (voor vaartuigen met een snelheid groter dan 20 km/u). In 1998 is de minister overgegaan tot een herzonering. Ten aanzien van het gedeelte waarin appellante woonachtig is, zijn geen wijzigingen aangebracht. Appellant ondervindt geluidshinder en bestrijdt het oordeel van de rechtbank inhoudende dat de minister bij gebiedsaanwijzing met geluidshinder geen rekening mocht houden.

Rechtsvraag: Kan de minister zijn bevoegdheid om vaargebieden aan te wijzen waarin een bepaalde maximumsnelheid geldt, ook aanwenden om geluidsoverlast tegen te gaan?

Beoordeling door de ABRvS: Het Binnenvaartpolitiereglement (Bpr) en de regeling zijn gebaseerd op art. 3 van Scheepvaartverkeerswet. Dit artikel is geplaatst in het hoofdstuk “Ordening van het scheepvaartverkeer op scheepvaartwegen”. Die ordening strekt blijkens de duidelijke tekst van die bepaling enkel ten dienste van de daarin genoemde belangen (r.o. 2.5).

De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de wet aangeeft welke belangen een rol mogen spelen bij de aanwijzingen van de gebieden waarin de vaarsnelheid gereglementeerd is. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat bij de vaststelling van de vaargebieden met het belang van het voorkomen van geluidhinder geen rekening kan en mag worden gehouden.

Let op: Het specialiteitsbeginsel lijkt hetzelfde, maar is niet hetzelfde als het verbod op détournement de pouvoir. Bij het specialiteitsbeginsel worden grenzen gesteld aan het positief gebruik van een bevoegdheid. Bij het verbod op détournement de pouvoir gaat het daarentegen om misbruik van een bepaalde bevoegdheid. In casu heeft de minister juist geen rekening gehouden met de geluidsoverlast, terwijl de omwonenden dat wel hadden gewild. Er was hier geen reden om overlast in de afweging mee te nemen. De minister heeft derhalve enkel rekening gehouden met de belangen die de wet aan de bevoegdheid heeft verbonden.

A

ABRvS Jetski’s

Relevantie: Deze uitspraak is een klassieke uitspraak waarin het specialiteitsbeginsel wordt uitgewerkt. Dit houdt in dat een bevoegdheid die is in het leven is geroepen gelet op een bepaald doel, niet mag worden ingezet voor andere doeleinden.

Relevante feiten: De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft het verzoek van appellanten om de Regeling snelle motorboten Rijkswateren 1995 te wijzigen, afgewezen. Bij de regeling heeft de minister ten aanzien van de Maas/de Bergsche Maas een gebied binnen welke begrenzingen appellant een aan de oever van de rivier gelegen woning bewoont, aangewezen als vaarweg (voor vaartuigen met een snelheid groter dan 20 km/u). In 1998 is de minister overgegaan tot een herzonering. Ten aanzien van het gedeelte waarin appellante woonachtig is, zijn geen wijzigingen aangebracht. Appellant ondervindt geluidshinder en bestrijdt het oordeel van de rechtbank inhoudende dat de minister bij gebiedsaanwijzing met geluidshinder geen rekening mocht houden.

Rechtsvraag: Kan de minister zijn bevoegdheid om vaargebieden aan te wijzen waarin een bepaalde maximumsnelheid geldt, ook aanwenden om geluidsoverlast tegen te gaan?

Beoordeling door de ABRvS: Het Binnenvaartpolitiereglement (Bpr) en de regeling zijn gebaseerd op art. 3 van Scheepvaartverkeerswet. Dit artikel is geplaatst in het hoofdstuk “Ordening van het scheepvaartverkeer op scheepvaartwegen”. Die ordening strekt blijkens de duidelijke tekst van die bepaling enkel ten dienste van de daarin genoemde belangen (r.o. 2.5).

De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de wet aangeeft welke belangen een rol mogen spelen bij de aanwijzingen van de gebieden waarin de vaarsnelheid gereglementeerd is. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat bij de vaststelling van de vaargebieden met het belang van het voorkomen van geluidhinder geen rekening kan en mag worden gehouden.

Let op: Het specialiteitsbeginsel lijkt hetzelfde, maar is niet hetzelfde als het verbod op détournement de pouvoir. Bij het specialiteitsbeginsel worden grenzen gesteld aan het positief gebruik van een bevoegdheid. Bij het verbod op détournement de pouvoir gaat het daarentegen om misbruik van een bepaalde bevoegdheid. In casu heeft de minister juist geen rekening gehouden met de geluidsoverlast, terwijl de omwonenden dat wel hadden gewild. Er was hier geen reden om overlast in de afweging mee te nemen. De minister heeft derhalve enkel rekening gehouden met de belangen die de wet aan de bevoegdheid heeft verbonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ABRvS Beleidsregel Breda

Relevantie: In deze uitspraak wordt overwogen hoe de rechtbank om moet gaan met besluiten gebaseerd op beleidsregels. De rechtbank had in casu enkel moeten toetsen of de burgemeester rechtmatig kon besluiten om niet af te wijken van de beleidsregel. De rechtbank had niet mogen onderzoeken of er hier sprake was van omstandigheden die de burgemeester dwongen om af te wijken van de beleidsregel.

Relevante feiten: Op 2 december zijn bij een politieonderzoek in een schuur bij een woning 721 XTC-pillen gevonden. Vastgesteld is dat de ex-partner van de bewoner van de woning de pillen in deze schuur heeft verstopt. De burgemeester heeft in deze situatie gekozen om op grond van geldende beleidsregels de woning voor drie maanden te sluiten. De burgemeester had ook gebruik kunnen maken van de bevoegdheid om van het sluiten van de woning af te wijken, wanneer we in een concrete situatie spreken van bijzondere omstandigheden (zie art. 4:84 Awb). De bewoner voert aan dat het sluiten van de woning voor haar en haar kinderen psychische gevolgen heeft.

Rechtsvraag: Heeft de burgemeester het besluit om de woning te sluiten rechtmatig kunnen nemen?

Beoordeling door de ABRvS: De rechtbank heeft het genomen besluit vernietigd, en vervangen met een waarschuwing. De argumentatie is dat de burgemeester gehouden was om gebruik te maken van zijn afwijkingsbevoegdheid, omdat we in deze situatie konden spreken van ‘bijzondere omstandigheden’ in de zin van art. 4:84 Awb.

Bij elk besluit, ook in het geval van beleidsregels, dient het bestuursorgaan alle omstandigheden van het geval te betrekken bij zijn beoordeling. Daarnaast dient het bestuursorgaan te bezien of deze omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van art. 4:84 Awb, waardoor het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn met de beleidsregels te dienen doelen (r.o. 4.3).

Bij het sluiten van de woning moet op grond van jurisprudentie veel gewicht worden toegekend aan de beoordeling of de burgemeester in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen. Daarnaast moet worden gekeken of de bevoegdheid evenredig is toegepast (r.o. 4.5).

De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de bewoner voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de sluiting van de woning voor haar en haar kinderen psychische gevolgen zal hebben (r.o. 4.5.3). De rechtbank heeft ten onrechte doorslaggevend gewicht toegekend aan de psychische gevolgen voor de bewoner en haar kinderen bij haar oordeel dat bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in art. 4:84 Awb bestaan (r.o. 4.6). De vraag met betrekking tot eventuele bijzondere omstandigheden moet door de burgemeester en niet door de rechtbank worden beantwoord. Uiteindelijk voorziet de
Afdeling zelf in de zaak om in overeenstemming met de burgemeester alsnog het genomen besluit te vervangen met een waarschuwing (r.o. 6).

A

ABRvS Beleidsregel Breda

Relevantie: In deze uitspraak wordt overwogen hoe de rechtbank om moet gaan met besluiten gebaseerd op beleidsregels. De rechtbank had in casu enkel moeten toetsen of de burgemeester rechtmatig kon besluiten om niet af te wijken van de beleidsregel. De rechtbank had niet mogen onderzoeken of er hier sprake was van omstandigheden die de burgemeester dwongen om af te wijken van de beleidsregel.

Relevante feiten: Op 2 december zijn bij een politieonderzoek in een schuur bij een woning 721 XTC-pillen gevonden. Vastgesteld is dat de ex-partner van de bewoner van de woning de pillen in deze schuur heeft verstopt. De burgemeester heeft in deze situatie gekozen om op grond van geldende beleidsregels de woning voor drie maanden te sluiten. De burgemeester had ook gebruik kunnen maken van de bevoegdheid om van het sluiten van de woning af te wijken, wanneer we in een concrete situatie spreken van bijzondere omstandigheden (zie art. 4:84 Awb). De bewoner voert aan dat het sluiten van de woning voor haar en haar kinderen psychische gevolgen heeft.

Rechtsvraag: Heeft de burgemeester het besluit om de woning te sluiten rechtmatig kunnen nemen?

Beoordeling door de ABRvS: De rechtbank heeft het genomen besluit vernietigd, en vervangen met een waarschuwing. De argumentatie is dat de burgemeester gehouden was om gebruik te maken van zijn afwijkingsbevoegdheid, omdat we in deze situatie konden spreken van ‘bijzondere omstandigheden’ in de zin van art. 4:84 Awb.

Bij elk besluit, ook in het geval van beleidsregels, dient het bestuursorgaan alle omstandigheden van het geval te betrekken bij zijn beoordeling. Daarnaast dient het bestuursorgaan te bezien of deze omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van art. 4:84 Awb, waardoor het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn met de beleidsregels te dienen doelen (r.o. 4.3).

Bij het sluiten van de woning moet op grond van jurisprudentie veel gewicht worden toegekend aan de beoordeling of de burgemeester in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen. Daarnaast moet worden gekeken of de bevoegdheid evenredig is toegepast (r.o. 4.5).

De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de bewoner voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de sluiting van de woning voor haar en haar kinderen psychische gevolgen zal hebben (r.o. 4.5.3). De rechtbank heeft ten onrechte doorslaggevend gewicht toegekend aan de psychische gevolgen voor de bewoner en haar kinderen bij haar oordeel dat bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in art. 4:84 Awb bestaan (r.o. 4.6). De vraag met betrekking tot eventuele bijzondere omstandigheden moet door de burgemeester en niet door de rechtbank worden beantwoord. Uiteindelijk voorziet de
Afdeling zelf in de zaak om in overeenstemming met de burgemeester alsnog het genomen besluit te vervangen met een waarschuwing (r.o. 6).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ABRvS Aanlijngebod Bordeaux dog
Relevantie: In deze uitspraak wordt geprocedeerd over een processueel element en over het bestaan van beoordelingsruimte en beleidsruimte bij een bepaalde bevoegdheid van een bestuursorgaan. Voor dit vak is alleen dit laatste relevant. Ingeval van de aanwezigheid van beleidsruimte en beoordelingsruimte toetst de rechter terughoudend.

Relevante feiten: Het ging om een situatie waarin een man was gebeten door een Bordeaux Dog. De man moest hiervoor naar het ziekenhuis voor behandeling. De eigenaar van de hond is door een hoofdagent en surveillancehondengeleider hierover gehoord. De hond wordt door de agent die onderzoek heeft gedaan aangemerkt als ‘gevaarlijke hond’, maar er wordt enkel een aanlijngebod opgelegd als sanctie. Het college heeft uiteindelijk besloten om deze aanwijzingen van de hoofdagent over te nemen en het aanmerken van de hond als ‘gevaarlijke hond’ en het opleggen van een aanlijngebod, in een besluit te verpakken.

Rechtsvraag: Kon het college in redelijkheid het advies van de agent overnemen om zo tot het besluit (om de hond aan te merken als ‘gevaarlijk’ en een aanlijnverbod op te leggen) te komen?

Beoordeling door de ABRvS: De uitspraak begint met een bespreking van een processueel element (niet relevant). Art. 6:13 Awb kan in de weg staan aan beroep door de belanghebbende die het nagelaten heeft bezwaar te maken. Deze regel wordt zo uitgelegd dat ook tegen bepaalde onderdelen van het bezwaar gemaakt moet worden (r.o. 7.1). De eigenaar was bij het schrijven van het bezwaarschrift niet op de hoogte dat het aanlijngebod inhoudt dat de hond moet worden aangelijnd met een lijn die niet langer is dan 1,50 meter. Daarnaast heeft de eigenaar wel bezwaar gemaakt tegen het aanduiden van zijn hond als ‘gevaarlijk’, deze kwalificatie vormt een voorwaarde voor het aanlijngebod. Om die reden verzet art. 6:13 Awb zich niet tegen het aanvoeren van nieuwe gronden (r.o. 7.2).

Beoordelingsruimte & Beleidsruimte
Dan gaat het over beoordelingsruimte en beleidsruimte. Bij de beoordeling of een hond gevaarlijk of hinderlijk is, heeft het college beoordelingsruimte. Het betreft hier namelijk een open norm die moet worden ingevuld. Dat een hond gevaarlijk is kan niet feitelijk worden vastgesteld. Hiervoor is een beoordeling nodig. Het college heeft beleidsruimte bij de beslissing om wel of geen aanlijngebod op te leggen. Dit betekent dat de rechter de rechtmatigheid van het aanwenden van de bevoegdheid terughoudend toetst. Gelet hierop toetst de rechter of het college in redelijkheid tot zijn beoordeling heeft kunnen komen. Gelet op de ernst van het bijtincident ziet de Afdeling geen reden om te oordelen dat er aanleiding was om het advies van de hoofdagent over te nemen (r.o. 10).

A

ABRvS Aanlijngebod Bordeaux dog
Relevantie: In deze uitspraak wordt geprocedeerd over een processueel element en over het bestaan van beoordelingsruimte en beleidsruimte bij een bepaalde bevoegdheid van een bestuursorgaan. Voor dit vak is alleen dit laatste relevant. Ingeval van de aanwezigheid van beleidsruimte en beoordelingsruimte toetst de rechter terughoudend.

Relevante feiten: Het ging om een situatie waarin een man was gebeten door een Bordeaux Dog. De man moest hiervoor naar het ziekenhuis voor behandeling. De eigenaar van de hond is door een hoofdagent en surveillancehondengeleider hierover gehoord. De hond wordt door de agent die onderzoek heeft gedaan aangemerkt als ‘gevaarlijke hond’, maar er wordt enkel een aanlijngebod opgelegd als sanctie. Het college heeft uiteindelijk besloten om deze aanwijzingen van de hoofdagent over te nemen en het aanmerken van de hond als ‘gevaarlijke hond’ en het opleggen van een aanlijngebod, in een besluit te verpakken.

Rechtsvraag: Kon het college in redelijkheid het advies van de agent overnemen om zo tot het besluit (om de hond aan te merken als ‘gevaarlijk’ en een aanlijnverbod op te leggen) te komen?

Beoordeling door de ABRvS: De uitspraak begint met een bespreking van een processueel element (niet relevant). Art. 6:13 Awb kan in de weg staan aan beroep door de belanghebbende die het nagelaten heeft bezwaar te maken. Deze regel wordt zo uitgelegd dat ook tegen bepaalde onderdelen van het bezwaar gemaakt moet worden (r.o. 7.1). De eigenaar was bij het schrijven van het bezwaarschrift niet op de hoogte dat het aanlijngebod inhoudt dat de hond moet worden aangelijnd met een lijn die niet langer is dan 1,50 meter. Daarnaast heeft de eigenaar wel bezwaar gemaakt tegen het aanduiden van zijn hond als ‘gevaarlijk’, deze kwalificatie vormt een voorwaarde voor het aanlijngebod. Om die reden verzet art. 6:13 Awb zich niet tegen het aanvoeren van nieuwe gronden (r.o. 7.2).

Beoordelingsruimte & Beleidsruimte
Dan gaat het over beoordelingsruimte en beleidsruimte. Bij de beoordeling of een hond gevaarlijk of hinderlijk is, heeft het college beoordelingsruimte. Het betreft hier namelijk een open norm die moet worden ingevuld. Dat een hond gevaarlijk is kan niet feitelijk worden vastgesteld. Hiervoor is een beoordeling nodig. Het college heeft beleidsruimte bij de beslissing om wel of geen aanlijngebod op te leggen. Dit betekent dat de rechter de rechtmatigheid van het aanwenden van de bevoegdheid terughoudend toetst. Gelet hierop toetst de rechter of het college in redelijkheid tot zijn beoordeling heeft kunnen komen. Gelet op de ernst van het bijtincident ziet de Afdeling geen reden om te oordelen dat er aanleiding was om het advies van de hoofdagent over te nemen (r.o. 10).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ABRvS Amsterdams Dakterras

Relevantie: Deze uitspraak bevat een overzicht over de nieuwe opvatting met betrekking tot het beoordelen van een beroep op het vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht, meer specifiek in het omgevingsrecht.

Relevante feiten: Betrokkene heeft een gebouw met een dakterras opgekocht. Dit dakterras was voorzien van een balustrade die samenviel met de dakrand. Naar aanleiding van een klacht heeft een inspecteur naar de woning gekeken en geconstateerd dat zonder vergunning een dakterras was gerealiseerd. De inspecteur had toegezegd (aan de eerdere eigenaar) dat er niet gehandhaafd zou worden. Het college van B&W heeft toen uiteindelijk toch een handhavende last onder dwangsom opgelegd. Later is een vergunning verleend voor de dakopbouw en een dakterras met hekwerk gelegen op 1,20m vanaf de dakrand.

Rechtsvraag: Kon het college handhavend optreden tegen het hekwerk, dat dichter dan 1,20m bij de dakrand staat? De doorslaggevende juridische vraag om deze vraag te beantwoorden is of het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt?

Beoordeling door de ABRvS: Het beoordelen van een beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden opgesplitst in drie stappen, zie rechtsoverwegingen 11-11.4.

Stap 1: Toezegging
Kan de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept worden gekwalificeerd als een toezegging? De nadruk moet hierbij worden gelegd op hoe een uitlating bij een redelijk denkende burger overkomt en minder op wat het bestuursorgaan daarmee bedoelde. Om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, dient degene die zich op het vertrouwensbeginsel beroept aannemelijk te maken dat er sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend (r.o. 11.2).

Stap 2: Toerekening
Kan een toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan worden toegerekend? Op dit gebied is een verschuiving nodig van het bestuurlijke perspectief naar het burgerperspectief. Een toezegging kan in ieder geval worden toegerekend wanneer de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat deze personen de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkten. Ook in gevallen waarin niet uitdrukkelijk is aangegeven dat de toezegging namens het bevoegde orgaan wordt gedaan, moet minder nadruk worden gelegd op de precieze bevoegdheidsverdeling. Ook indien de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat degene die de toezegging heeft gedaan de opvatting van het orgaan vertolkte, kan een toezegging worden toegerekend (r.o. 11.3).
Stap 3: Zwaarder wegende belangen
Welke betekenis heeft het vertrouwen bij het uiteindelijke uitoefenen van de bevoegdheid? Niet altijd moeten gerechtvaardigde verwachtingen worden gehonoreerd. Het belang van degene met gerechtvaardigde verwachtingen weegt zwaar, maar zwaarder wegende belangen kunnen aan het honoreren van de verwachtingen in de weg staan. Deze belangen kunnen algemeen zijn, eventueel in strijd met de wet zijn of kunnen de belangen van derden betreffen (r.o. 11.4).

Toepassing
De Afdeling stelt de positie van de wederpartij wat betreft eventueel gerechtvaardigd vertrouwen gelijk aan die van haar rechtsvoorgangers (oudere eigenaren) (r.o. 12.1). De Afdeling beschikt over voldoende informatie om het beroep op het vertrouwensbeginsel inhoudelijk te kunnen beoordelen (r.o. 12.2). De rechtsvoorgangers konden er niet vanuit gaan dat de ambtenaren welbewust het standpunt hebben ingenomen dat een vergunning voor het dakterras en de opbouw niet was vereist (r.o. 12.3). De inspecteur heeft uitdrukkelijk verklaard niet te weten of een vergunning was vereist, terwijl twee ambtenaren met wie de rechtsvoorgangers daarna contact hadden het dakterras ‘illegaal’ noemden. Uit de schriftelijke verklaring blijkt dat de rechtsvoorgangers van de wederpartij het dakterras hadden gerealiseerd, voordat zij enige zekerheid hadden over een eventuele vergunningsplicht. Onder die omstandigheden kan de wederpartij als rechtsopvolgster zich er niet met succes op beroepen dat het vertrouwen is gewekt dat geen vergunning was vereist, of dat de vergunning zou worden verleend.

Er is wel sprake van een bewuste standpuntbepaling dat niet handhavend tegen het dakterras zou worden opgetreden. Twee ambtenaren van de gemeente hebben, wetende dat het dakterras zonder vergunning was gerealiseerd en nadat zij gevraagd hadden wanneer het dakterras is gerealiseerd, afzonderlijk van elkaar, uitdrukkelijk tegen de rechtsvoorgangers gezegd dat niet handhavend zou worden opgetreden. De rechtsvoorgangers mochten veronderstellen dat beide ambtenaren de opvatting van het college vertolkten over het handhavingsbeleid inzake oude dakterrassen. Beide ambtenaren waren belast met toezicht op dakterrassen dan wel met het beleid. Ook van belang is dat er hierna 25 jaar niet is gehandhaafd (r.o. 12.4).

Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. Hoewel het vertrouwensbeginsel niet zo ver strekt dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden gehonoreerd, had het college in dit geval moeten afzien van handhaving. Er is ook niet gebleken dat zwaarder wegende belangen dan het belang van de wederpartij aan het behoud van het betreffende deel van het dakterras, in de weg staan (r.o. 12.5).

Belangrijke overwegingen:
De onderstaande drie overwegingen bevatten een dusdanig gedetailleerd overzicht dat we volstaan met het noemen van de rechtsoverweging, met als advies om deze overwegingen zelf door te nemen en je hierbij niet te beperken tot één enkele belangrijke zin.

A

ABRvS Amsterdams Dakterras

Relevantie: Deze uitspraak bevat een overzicht over de nieuwe opvatting met betrekking tot het beoordelen van een beroep op het vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht, meer specifiek in het omgevingsrecht.

Relevante feiten: Betrokkene heeft een gebouw met een dakterras opgekocht. Dit dakterras was voorzien van een balustrade die samenviel met de dakrand. Naar aanleiding van een klacht heeft een inspecteur naar de woning gekeken en geconstateerd dat zonder vergunning een dakterras was gerealiseerd. De inspecteur had toegezegd (aan de eerdere eigenaar) dat er niet gehandhaafd zou worden. Het college van B&W heeft toen uiteindelijk toch een handhavende last onder dwangsom opgelegd. Later is een vergunning verleend voor de dakopbouw en een dakterras met hekwerk gelegen op 1,20m vanaf de dakrand.

Rechtsvraag: Kon het college handhavend optreden tegen het hekwerk, dat dichter dan 1,20m bij de dakrand staat? De doorslaggevende juridische vraag om deze vraag te beantwoorden is of het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt?

Beoordeling door de ABRvS: Het beoordelen van een beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden opgesplitst in drie stappen, zie rechtsoverwegingen 11-11.4.

Stap 1: Toezegging
Kan de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept worden gekwalificeerd als een toezegging? De nadruk moet hierbij worden gelegd op hoe een uitlating bij een redelijk denkende burger overkomt en minder op wat het bestuursorgaan daarmee bedoelde. Om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, dient degene die zich op het vertrouwensbeginsel beroept aannemelijk te maken dat er sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend (r.o. 11.2).

Stap 2: Toerekening
Kan een toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan worden toegerekend? Op dit gebied is een verschuiving nodig van het bestuurlijke perspectief naar het burgerperspectief. Een toezegging kan in ieder geval worden toegerekend wanneer de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat deze personen de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkten. Ook in gevallen waarin niet uitdrukkelijk is aangegeven dat de toezegging namens het bevoegde orgaan wordt gedaan, moet minder nadruk worden gelegd op de precieze bevoegdheidsverdeling. Ook indien de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat degene die de toezegging heeft gedaan de opvatting van het orgaan vertolkte, kan een toezegging worden toegerekend (r.o. 11.3).
Stap 3: Zwaarder wegende belangen
Welke betekenis heeft het vertrouwen bij het uiteindelijke uitoefenen van de bevoegdheid? Niet altijd moeten gerechtvaardigde verwachtingen worden gehonoreerd. Het belang van degene met gerechtvaardigde verwachtingen weegt zwaar, maar zwaarder wegende belangen kunnen aan het honoreren van de verwachtingen in de weg staan. Deze belangen kunnen algemeen zijn, eventueel in strijd met de wet zijn of kunnen de belangen van derden betreffen (r.o. 11.4).

Toepassing
De Afdeling stelt de positie van de wederpartij wat betreft eventueel gerechtvaardigd vertrouwen gelijk aan die van haar rechtsvoorgangers (oudere eigenaren) (r.o. 12.1). De Afdeling beschikt over voldoende informatie om het beroep op het vertrouwensbeginsel inhoudelijk te kunnen beoordelen (r.o. 12.2). De rechtsvoorgangers konden er niet vanuit gaan dat de ambtenaren welbewust het standpunt hebben ingenomen dat een vergunning voor het dakterras en de opbouw niet was vereist (r.o. 12.3). De inspecteur heeft uitdrukkelijk verklaard niet te weten of een vergunning was vereist, terwijl twee ambtenaren met wie de rechtsvoorgangers daarna contact hadden het dakterras ‘illegaal’ noemden. Uit de schriftelijke verklaring blijkt dat de rechtsvoorgangers van de wederpartij het dakterras hadden gerealiseerd, voordat zij enige zekerheid hadden over een eventuele vergunningsplicht. Onder die omstandigheden kan de wederpartij als rechtsopvolgster zich er niet met succes op beroepen dat het vertrouwen is gewekt dat geen vergunning was vereist, of dat de vergunning zou worden verleend.

Er is wel sprake van een bewuste standpuntbepaling dat niet handhavend tegen het dakterras zou worden opgetreden. Twee ambtenaren van de gemeente hebben, wetende dat het dakterras zonder vergunning was gerealiseerd en nadat zij gevraagd hadden wanneer het dakterras is gerealiseerd, afzonderlijk van elkaar, uitdrukkelijk tegen de rechtsvoorgangers gezegd dat niet handhavend zou worden opgetreden. De rechtsvoorgangers mochten veronderstellen dat beide ambtenaren de opvatting van het college vertolkten over het handhavingsbeleid inzake oude dakterrassen. Beide ambtenaren waren belast met toezicht op dakterrassen dan wel met het beleid. Ook van belang is dat er hierna 25 jaar niet is gehandhaafd (r.o. 12.4).

Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. Hoewel het vertrouwensbeginsel niet zo ver strekt dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden gehonoreerd, had het college in dit geval moeten afzien van handhaving. Er is ook niet gebleken dat zwaarder wegende belangen dan het belang van de wederpartij aan het behoud van het betreffende deel van het dakterras, in de weg staan (r.o. 12.5).

Belangrijke overwegingen:
De onderstaande drie overwegingen bevatten een dusdanig gedetailleerd overzicht dat we volstaan met het noemen van de rechtsoverweging, met als advies om deze overwegingen zelf door te nemen en je hierbij niet te beperken tot één enkele belangrijke zin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ABRvS Woningsluiting Harderwijk

Relevantie: In deze uitspraak gaat de ABRvS uitgebreid in op de manier waarop aan het evenredigheidsbeginsel getoetst moet worden. Er wordt een toetsing aan geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid betoogt. Geval tot geval zal bezien moeten worden in welke mate aan deze drie pijlers getoetst zal moeten worden. Ook in geval een besluit is genomen op grond van beleidsregels moet worden getoetst aan evenredigheid. Eerst moet de beleidsregel worden getoetst op evenredigheid en vervolgens moet het wel of niet afwijken van de beleidsregel worden getoetst op evenredigheid (art. 4:84 Awb), conform het evenredigheidsbeginsel (art. 3:4 lid 2 Awb).

Relevante feiten: Een man woont met zes van zijn zeven kinderen in Harderwijk. Een buurtgenoot heeft een melding gedaan dat één van deze kinderen vanuit deze woning drugs zou dealen. De politie heeft deze tip onderzocht en veel drugs aangetroffen in de woning. De politie heeft de burgemeester verzocht om handhavend op te treden. De burgemeester heeft vervolgens besloten de woning voor zes maanden te sluiten (o.g.v. art. 13b Opiumwet), met verwijzing naar het Damoclesbeleid Harderwijk 2019. Op grond van deze beleidsregel sluit de burgemeester een woning voor zes maanden, wanneer het gaat om een ‘ernstig geval’. Er is sprake van een ernstig geval indien er sprake is van recidive, er een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, of er sprake is van overlast. Als het gaat om een eerste overtreding niet zijnde een ‘ernstig geval’, dan volgt een waarschuwing. De rechtbank heeft het bestreden besluit in volledigheid getoetst, naar alle omstandigheden van het geval. Dat terwijl de burgemeester hier beleidsruimte had om de bevoegdheid op grond van art. 13b Opiumwet aan te wenden. De burgemeester voert aan dat de rechtbank hier onjuist heeft gehandeld.

Rechtsvraag: Had de burgemeester in casu van de beleidsregel (het Damoclesbeleid) moeten afwijken op grond van onevenredige gevolgen voor de burger en hoe dient de bestuursrechter dit te beoordelen?

Beoordeling door de ABRvS: De ABRvS begint de uitspraak met algemene overwegingen over de nieuwe toetsing aan het evenredigheidsbeginsel (r.o. 7), om vervolgens deze toetsing toe te passen op de feiten in casu (r.o. 8).

Het gaat in casu om een besluit dat is genomen met een discretionaire bevoegdheid. Dit is een bevoegdheid die het bestuur kan aanwenden, maar waartoe het bestuursorgaan niet verplicht is (r.o. 7.2). De Afdeling zal in deze uitspraak een beoordelingskader van het evenredigheidsbeginsel (art. 3:4 lid 2 Awb) schetsen, ten behoeve van toekomstige toepassing.

De bestuursrechter toetst niet of het bestuursorgaan bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid wel of niet tot het besluit heeft kunnen komen (r.o. 7.6). De AG’s bevelen aan dat met drie stappen getoetst wordt aan art. 3:4 lid 2 Awb (r.o. 7.7).
* Is het besluit geschikt om het doel te bereiken? Dit houdt een effectiviteitstoets en een coherentietoets in.
* Is het besluit noodzakelijk om het doel te bereiken? Is een keuze mogelijk tussen meer geschikte maatregelen?
* Is de maatregel evenwichtig? Is de maatregel niet onredelijk bezwaren voor de belanghebbende?
De ABRvS onderschrijft dat deze drie factoren een rol kunnen spelen, maar stelt niet dat voor alle besluiten categorisch aan deze drie factoren getoetst moet worden. De bestuursrechter moet daarom geval tot geval bepalen in welke wijze aan geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid getoetst moet worden (r.o. 7.8).
De intensiteit van toetsing zal daarnaast afhangen van twee gezichtspunten (r.o. 7.9).
* De aard en het gewicht van de bij het besluit betrokken belangen;
* De ingrijpendheid van het besluit en de mate waarin het fundamentele rechten van de belanghebbenden aantast.

De uitkomst van een belangenafweging zal in de toekomst rechtstreeks getoetst worden aan art. 3:4 lid 2 Awb en niet meer aan het willekeurcriterium. De toetsing aan evenredigheid verschilt van geval tot geval. De intensiteit van de toetsing wordt bepaald door de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan, de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van betrokken belangen en de mate waarin deze worden geraakt (r.o. 7.10).

Art. 3:4 lid 2 Awb geldt ook voor beleidsregels in combinatie met een discretionaire bevoegdheid. Als een besluit op een beleidsregel berust, toetst de bestuursrechter ook de evenredigheid van de beleidsregel. Als de beleidsregel zelf niet onrechtmatig is, dan toetst de bestuursrechter het besluit aan de bijzondere norm van art. 4:84 Awb (“gevolgen die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn tot de met de beleidsregel te dienen doelen”). Hierbij gelden dezelfde maatstaven als bij rechtstreekse toetsing aan art. 3:4 lid 2 Awb (r.o. 7.11).

De rechtbank heeft niet onjuist geoordeeld door omstandigheden die al verdisconteerd (verwerkt) waren in de beleidsregel, alsnog mee te nemen in de beoordeling (r.o, 8.1). De ABRvS verwerpt dit betoog van de burgemeester (r.o. 8.2).

De burgemeester heeft zich, gelet op de omstandigheden, terecht op het punt gesteld dat hier sprake is van een “ernstig” geval. Er is dan ook een grote hoeveelheid drugs aangetroffen in een kwetsbare wijk. De burgemeester krijgt van de Afdeling gelijk dat er voldoende noodzaak was om de woning te sluiten en dat de burgemeester hier niet met een minder ingrijpend middel kon volstaan (r.o. 9.4).

De Afdeling overweegt voorts dat de vader des huizes een verwijt kan worden gemaakt voor de drugshandel van zijn zoon, ook al wist hij hier niks van af. Hij is als huurder en gezinshoofd verantwoordelijk voor wat zich in de woning afspeelt (r.o. 10.3).

Bij een besluit tot sluiting van een woning moeten ook de gevolgen daarvan worden betrokken. De gevolgen van een woningsluiting kunnen bijzonder zwaar zijn, als de bewoners niet kunnen terugkeren in de woning door ontbinding van het huurcontract. Hierbij moet ook worden meegewogen of een huurder op de zwarte lijst komt te staan, waardoor deze geen andere sociale huurwoning toegewezen zal krijgen (r.o. 11.1). Het risico op huurtonbinding was in casu reëel. Het besluit op bezwaar geeft geen blijk van dat de burgemeester zich heeft afgevraagd wat een sluiting betekent voor de woonbelangen. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen om het besluit op bezwaar te vernietigen (r.o. 11.3). De rechtbank had echter de burgemeester opnieuw een besluit moeten laten nemen. Een heroverweging met alle betrokken omstandigheden (waaronder de woonbelangen) betekent niet zonder meer dat van de Damoclesregel afgeweken moest worden op grond van art. 4:84 Awb (r.o. 11.4).
De burgemeester zal dus alle omstandigheden opnieuw moeten beoordelen. In het bijzonder moet gekeken worden naar de kans van plaatsing van huurder op de zwarte lijst, en ontbinding van de huurovereenkomst door de woningvereniging. Daarnaast moet worden gekeken naar of de noodzaak tot sluiting om ‘rust te laten wederkeren’ in de buurt nog geldt, nu er drie jaar verstreken is sinds dat de drugs zijn aangetroffen (r.o. 13).

A

ABRvS Woningsluiting Harderwijk

Relevantie: In deze uitspraak gaat de ABRvS uitgebreid in op de manier waarop aan het evenredigheidsbeginsel getoetst moet worden. Er wordt een toetsing aan geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid betoogt. Geval tot geval zal bezien moeten worden in welke mate aan deze drie pijlers getoetst zal moeten worden. Ook in geval een besluit is genomen op grond van beleidsregels moet worden getoetst aan evenredigheid. Eerst moet de beleidsregel worden getoetst op evenredigheid en vervolgens moet het wel of niet afwijken van de beleidsregel worden getoetst op evenredigheid (art. 4:84 Awb), conform het evenredigheidsbeginsel (art. 3:4 lid 2 Awb).

Relevante feiten: Een man woont met zes van zijn zeven kinderen in Harderwijk. Een buurtgenoot heeft een melding gedaan dat één van deze kinderen vanuit deze woning drugs zou dealen. De politie heeft deze tip onderzocht en veel drugs aangetroffen in de woning. De politie heeft de burgemeester verzocht om handhavend op te treden. De burgemeester heeft vervolgens besloten de woning voor zes maanden te sluiten (o.g.v. art. 13b Opiumwet), met verwijzing naar het Damoclesbeleid Harderwijk 2019. Op grond van deze beleidsregel sluit de burgemeester een woning voor zes maanden, wanneer het gaat om een ‘ernstig geval’. Er is sprake van een ernstig geval indien er sprake is van recidive, er een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, of er sprake is van overlast. Als het gaat om een eerste overtreding niet zijnde een ‘ernstig geval’, dan volgt een waarschuwing. De rechtbank heeft het bestreden besluit in volledigheid getoetst, naar alle omstandigheden van het geval. Dat terwijl de burgemeester hier beleidsruimte had om de bevoegdheid op grond van art. 13b Opiumwet aan te wenden. De burgemeester voert aan dat de rechtbank hier onjuist heeft gehandeld.

Rechtsvraag: Had de burgemeester in casu van de beleidsregel (het Damoclesbeleid) moeten afwijken op grond van onevenredige gevolgen voor de burger en hoe dient de bestuursrechter dit te beoordelen?

Beoordeling door de ABRvS: De ABRvS begint de uitspraak met algemene overwegingen over de nieuwe toetsing aan het evenredigheidsbeginsel (r.o. 7), om vervolgens deze toetsing toe te passen op de feiten in casu (r.o. 8).

Het gaat in casu om een besluit dat is genomen met een discretionaire bevoegdheid. Dit is een bevoegdheid die het bestuur kan aanwenden, maar waartoe het bestuursorgaan niet verplicht is (r.o. 7.2). De Afdeling zal in deze uitspraak een beoordelingskader van het evenredigheidsbeginsel (art. 3:4 lid 2 Awb) schetsen, ten behoeve van toekomstige toepassing.

De bestuursrechter toetst niet of het bestuursorgaan bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid wel of niet tot het besluit heeft kunnen komen (r.o. 7.6). De AG’s bevelen aan dat met drie stappen getoetst wordt aan art. 3:4 lid 2 Awb (r.o. 7.7).
* Is het besluit geschikt om het doel te bereiken? Dit houdt een effectiviteitstoets en een coherentietoets in.
* Is het besluit noodzakelijk om het doel te bereiken? Is een keuze mogelijk tussen meer geschikte maatregelen?
* Is de maatregel evenwichtig? Is de maatregel niet onredelijk bezwaren voor de belanghebbende?
De ABRvS onderschrijft dat deze drie factoren een rol kunnen spelen, maar stelt niet dat voor alle besluiten categorisch aan deze drie factoren getoetst moet worden. De bestuursrechter moet daarom geval tot geval bepalen in welke wijze aan geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid getoetst moet worden (r.o. 7.8).
De intensiteit van toetsing zal daarnaast afhangen van twee gezichtspunten (r.o. 7.9).
* De aard en het gewicht van de bij het besluit betrokken belangen;
* De ingrijpendheid van het besluit en de mate waarin het fundamentele rechten van de belanghebbenden aantast.

De uitkomst van een belangenafweging zal in de toekomst rechtstreeks getoetst worden aan art. 3:4 lid 2 Awb en niet meer aan het willekeurcriterium. De toetsing aan evenredigheid verschilt van geval tot geval. De intensiteit van de toetsing wordt bepaald door de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan, de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van betrokken belangen en de mate waarin deze worden geraakt (r.o. 7.10).

Art. 3:4 lid 2 Awb geldt ook voor beleidsregels in combinatie met een discretionaire bevoegdheid. Als een besluit op een beleidsregel berust, toetst de bestuursrechter ook de evenredigheid van de beleidsregel. Als de beleidsregel zelf niet onrechtmatig is, dan toetst de bestuursrechter het besluit aan de bijzondere norm van art. 4:84 Awb (“gevolgen die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn tot de met de beleidsregel te dienen doelen”). Hierbij gelden dezelfde maatstaven als bij rechtstreekse toetsing aan art. 3:4 lid 2 Awb (r.o. 7.11).

De rechtbank heeft niet onjuist geoordeeld door omstandigheden die al verdisconteerd (verwerkt) waren in de beleidsregel, alsnog mee te nemen in de beoordeling (r.o, 8.1). De ABRvS verwerpt dit betoog van de burgemeester (r.o. 8.2).

De burgemeester heeft zich, gelet op de omstandigheden, terecht op het punt gesteld dat hier sprake is van een “ernstig” geval. Er is dan ook een grote hoeveelheid drugs aangetroffen in een kwetsbare wijk. De burgemeester krijgt van de Afdeling gelijk dat er voldoende noodzaak was om de woning te sluiten en dat de burgemeester hier niet met een minder ingrijpend middel kon volstaan (r.o. 9.4).

De Afdeling overweegt voorts dat de vader des huizes een verwijt kan worden gemaakt voor de drugshandel van zijn zoon, ook al wist hij hier niks van af. Hij is als huurder en gezinshoofd verantwoordelijk voor wat zich in de woning afspeelt (r.o. 10.3).

Bij een besluit tot sluiting van een woning moeten ook de gevolgen daarvan worden betrokken. De gevolgen van een woningsluiting kunnen bijzonder zwaar zijn, als de bewoners niet kunnen terugkeren in de woning door ontbinding van het huurcontract. Hierbij moet ook worden meegewogen of een huurder op de zwarte lijst komt te staan, waardoor deze geen andere sociale huurwoning toegewezen zal krijgen (r.o. 11.1). Het risico op huurtonbinding was in casu reëel. Het besluit op bezwaar geeft geen blijk van dat de burgemeester zich heeft afgevraagd wat een sluiting betekent voor de woonbelangen. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen om het besluit op bezwaar te vernietigen (r.o. 11.3). De rechtbank had echter de burgemeester opnieuw een besluit moeten laten nemen. Een heroverweging met alle betrokken omstandigheden (waaronder de woonbelangen) betekent niet zonder meer dat van de Damoclesregel afgeweken moest worden op grond van art. 4:84 Awb (r.o. 11.4).
De burgemeester zal dus alle omstandigheden opnieuw moeten beoordelen. In het bijzonder moet gekeken worden naar de kans van plaatsing van huurder op de zwarte lijst, en ontbinding van de huurovereenkomst door de woningvereniging. Daarnaast moet worden gekeken naar of de noodzaak tot sluiting om ‘rust te laten wederkeren’ in de buurt nog geldt, nu er drie jaar verstreken is sinds dat de drugs zijn aangetroffen (r.o. 13).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

1 Welke normen?
- Wet:
Awb + bijzondere wetten + lagere wetgeving + organieke wetten & de bevoegdheid om een besluit te nemen staat in een wet.

  • Abbb:
    Deels gecodificeerd, deels ongeschreven (bijv. vertrouwensbeginsel of rechtszekerheid beginsel).
  • Grondwet:
    Met name grondrechten.
  • EU-recht:
    Vaak geïmplementeerd, soms direct.
  • Internationaal recht:
    Soms doorwerkend of direct (art. 93 en 94 Gw;) o.a. mensenrechten.
  1. Abbb
    - Rechtmatigheidseisen naast de wet
    - Door rechters ontwikkeld in de 20e eeuw
    - Bestuurlijke beslissingsvrijheid wordt erdoor ingeperkt / gematigd: absolute vrijheid bestaat niet meer.

Gelijkheidsbeginsel gaat over de inhoud van een besluit > materiële beginsel.

Vertrouwensbeginsel ook over de inhoud van een besluit >
materiële beginsel.

Je hebt ook formele eisen aan een besluit, bijv. wat moet in besluit worden vermeld bijv. tot wie het besluit gericht is of bijv. onder een besluit moet vermelden dat men bijv. binnen 6 weken in bezwaar kan gaan of dat besluiten op internet moet worden gepubliceerd.

Motiveringsbeginsel 2 kanten: inhoudelijke kant (welke inhoudelijke argumenten zijn er) en bestuursorganen niet alleen argumenten moet hebben maar het moet ook kenbaar zijn.

Ook zorgvuldigheid niet zo helder:
bijv. zorgvuldig een besluit nemen bijv. dat alle feiten kent en alle belangen er moet onderzoek gedaan worden > formele kant.
maar hoe die feiten worden gewaardeerd en hoe die belangen worden gewogen heeft met de inhoud te maken > materiële kant.

|Materiële abbb
- Gelijkheidsbeginsel

  • Vertrouwensbeginsel
  • Rechtszekerheidsbeginsel (A men moet weten wat zijn recht is en als men een recht heeft bijv. vergunning gekregen kan dan de overheid zeggen dat vergunning wordt ingetrokken of is dat in strijd met rechtszekerheid?) (als je iets hebt, kan je het ook over 2 jaar kwijtraken door bijv. veranderde regels)
  • Materiële zorgvuldigheid / evenredigheid
  • Verbod van détournement de pouvoir. (bevoegdheid niet gebruiken voor een ander doel dan waarvoor het er is)

|Vertrouwensbeginsel
Sinds ABRvS 2019 Amsterdams dakterras
In drie stappen:

  1. Is er een handelen of nalaten aan te wijzen waaraan gerechtvaardigd vertrouwen kon worden ontleend? (kwalificatie)
  2. Kan dat aan het bevoegde bestuursorgaan worden toegerekend? (toerekening)
  3. Belangenafweging (belangenafweging)

Uitgangspunten:
de overheid is gebonden aan de wettelijke regels.
Allerlei afspraken / toezeggingen kunnen niet zomaar de wettelijke regels opzij zetten.
Als er iets bijzonder aan de hand is, dan moet er contra-legem tegen de wet in dat vertrouwensbeginsel ertoe leiden dat het gewekte vertrouwen wordt gehonoreerd.
Veel besluiten die niet gebonden zijn door de wet, maar veel keuzeruimte is en als er dan een toezegging is gedaan dan is dus ruimte om de toezegging na te komen. Dan willen we ook dat dat gebeurt.

|Stap 1 – kwalificatie
- Toezeggingen of andere uitlatingen of gedragingen.
- Waaruit je in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden.
- Of en hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.

|Stap 2 – toerekening
Aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend:
- in de gegeven omstandigheden
- redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen
- dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.

|Stap 3 – belangenafweging
- Zijn er zwaardere wegende algemene belangen die zich ertegen verzetten?
- En/of zwaarder wegende belangen van derden?
- Als de gewekte verwachtingen niet worden waargemaakt: is er grond voor compensatie/schadevergoeding?

|Formele abbb
- Formele zorgvuldigheid (Deels neergelegd in art. 3:2 Awb)
Materieel: dan gaat het om de inhoud van de belangenafweging. Maar nu formele kant, dat houdt in dat besluit goed moet worden voorbereid, zie art. 3:2 Awb.

  • Motiveringsbeginsel (deels neergelegd in art. 3:46-50 Awb)
    inhoud van argumenten en formele kant de kenbaarheid daarvan.
  • Fair play (open en eerlijk, zonder vooringenomenheid, deels neergelegd in art. 2:4 Awb).

|Verbod van détournement de pouvoir
- Art. 3:3 Awb:

“Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.”

De wet kent bestuursbevoegdheden toe met een bepaald doel.

Daarvoor mag de bevoegdheid worden gebruikt.

Noemen we ook wel Specialiteitsbeginsel > je hebt speciaal een bevoegdheid gegeven voor een speciaal doel en daarvoor moet je het speciaal voor gebruiken. Andere manier om te zeggen dat je het niet voor een andere doel mag gebruiken.

Bevoegdheid wordt altijd met een bepaald doel gegeven.

|ABRvS 2002 Jetski’s
- Specialiteitsbeginsel
- De Scheepvaartverkeerswet beoogt de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer te bevorderen.
- Dat is iets anders dan geluidhinder voor omwonenden.
- Niet meewegen.

|3. Belangenafweging
Art. 3:4 lid 1 Awb
Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

Lid 2: nadelige gevolgen van het besluit mag niet groter zijn dan voordelige effecten die men verwacht. niemand gaat een besluit nemen waarvan de nadelen groter zijn dan de voordelen.

|Ruimte voor belangenafweging
- Het hangt in de eerste plaats van de wet af hoeveel ‘ruimte’ een bestuursorgaan heeft voor belangenafweging. (in bijzondere wetten, als het bijv. gaat om vergunning in ruimtelijke ordening kijken in wabo bijv.)

  • Er zijn wettelijke bevoegdheidsbepalingen die geen enkele ruimte laten voor een belangenafweging.
  • Als de wet wel ruimte laat voor belangenafweging, biedt die geen absolute vrijheid: dit komt door abbb,
    specialiteitsbeginsel, beleid, grondrechten. *
  • Daarom kiest de ABRvS voor de term ‘ruimte’ i.p.v. ‘vrijheid’.

Discretionaire ruimte = ruimte om een keuze te maken, volgt uit de wet. Is nooit absoluut, want abbb geldt vooralsnog. Die beperken de ruimte in, ook de specialiteitsbeginsel, beleid en grondrechten.

Kort samengevat:
Wet bepaalt of bestuursorgaan vrijheid heeft om keuzes te maken bij het nemen van het besluit, maar die vrijheid is nooit absoluut.

|Iets anders is: Ruimte voor beoordeling
- De wet (of een ander a.v.v.) bepaalt aan welke voorwaarde moet zijn voldaan om te kunnen vaststellen dat het bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om een besluit te nemen.

  • Het bestuursorgaan moet beoordelen of aan die voorwaarden is voldaan.
  • Hoeveel ‘ruimte’ een bestuursorgaan daarvoor heeft, hangt in de eerste plaats van de wet af: laat die ruimte aan het bestuursorgaan om bij die beoordeling zelf keuzes te maken?
  • Als de wet ruimte laat, kan dat interpretatieruimte zijn of beoordelingsruimte die vrijheid impliceert.
  • En de wet biedt die geen absolute vrijheid (abbb, beleid, grondrechten)

Extra:
Ruimte voor beoordeling > kan wet of kan een algemeen verbindende voorschrift zijn, bijv. gemeentelijke verordening. Die wet bepaalt aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om vast te stellen dat een bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om een besluit te nemen. Bijv. burgemeester kan een demonstratie verbieden als de openbare orde wordt verstoord. Wordt de openbare orde verstoord? Bestuursorgaan moet oordelen of aan die voorwaarden zijn voldaan. hoeveel ruimte hangt af van de wet. Als er ruimte is, dan heeft die van die wet beoordelingsruimte gekregen. Kan ook dat er iets moet worden beoordeeld door het bestuursorgaan, maar geen eigen vrijheid heeft gekregen, maar volgens het recht moet doen.

|4 Het verschil tussen beleidsvrijheid en beoordelingsvrijheid

Beoordelingsvrijheid
- ‘vrijheid’ bij het boordelen of aan de wettelijke bevoegdheidsvoorwaarden is voldaan. bijv. om een vergunning te verlenen of om iets te verbieden of om iets in te trekken. Bijv. wet van natuurbescherming kan bestuursorgaan die moeten natuurvergunning bijv. van een boer intrekken als dat nodig is om te voldoen aan het EU recht.

Beleidsvrijheid
- ‘vrijheid’ om, indien aan de wettelijke bevoegdheidsvoorwaarden is voldaan, te bepalen of het zijn bevoegdheid zal gebruiken en zo ja hoe.

|Voorbeeld
Uit een verordening in gemeente A.

‘De burgemeester sluit een coffeeshop indien daar harddrugs worden verkocht.’*
> bevelsachtig > je moet die wet altijd uitleggen. Wat harddrugs zijn en coffeeshop etc.

|Voorbeeld
uit een verordening in gemeente B
”De burgemeester kan een coffeeshop sluiten indien daar harddrugs worden verkocht.”
> beleidsvrijheid door woord kan. Hij hoeft het niet te doen maar mag.

|Voorbeeld
Uit een verordening in gemeente C.
‘De burgemeester sluit een horeca-inrichting indien naar zijn oordeel de openbare orde wordt verstoord.’
> er staat naar zijn oordeel de openbare wordt verstoord. Dus eerst moet daar naar worden gekeken wordt dat verstoord? Want als het niet wordt verstoord dan mag hij überhaupt niks doen. Dus een bevoegdheidsvoorwaarde, dus je hebt met beoordelingsvrijheid te maken als je je afvraagt wordt de openbare orde verstoord, er staat zijn oordeel dat is die van de burgemeester. Er staat niet dat hij het mag of kan doen, maar indien de openbare orde wordt verstoord.

|Voorbeeld
uit een verordening in gemeente D
”De burgemeester kan een horeca-inrichting sluiten indien naar zijn oordeel de openbare orde wordt verstoord.”
> allebei, kan en naar zijn oordeel de openbare orde wordt verstoord. Beoordelingsvrijheid en beleidsvrijheid.

|Beoordelingsvrijheid = kijken is aan de bevoegdheidsvoorwaarde voldaan. is naar het oordeel van de burgemeester de openbare orde verstoord.

Beleidsvrijheid = zo ja, als aan die bevoegdheidsvoorwaarde is voldaan, wil ik dan of vind ik het verantwoordelijk om de coffeeshop te sluiten. Bijv. of coffeeshop is daar al 40 jaar en ik zie het deze keer door de vingers ofs.

|ABRvS 2017 Bordeaux Dog
In de APV van deze gemeente staat:
“1. Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.”
Zowel beoordelingsvrijheid > indien het bestuursorgaan de hond gevaarlijk of hinderlijk acht > dat moet beoordeelt worden > is antwoord nee, dan houdt het op.
als beleidsvrijheid > KAN dat bestuursorgaan dat gebod opleggen.

|Rechterlijke toetsing bij beoordelingsvrijheid
ABRvS 2017 Aanlijngebod Bordeaux Dog
Beoordelingsruimte >
Terughoudende toetsing of het bestuur in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat aan de bevoegdheidsvoorwaarden is voldaan?

Terughoudendheid houdt in dat de rechter toetst of de burgemeester in redelijkheid die hond gevaarlijk kon vinden en of in ander geval dat de burgemeester in redelijkheid kon oordelen dat de openbare orde was verstoord, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid die de wet aan het bestuursorgaan heeft gegeven.

> met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid die de wet aan het bestuursorgaan heeft gegeven

Motiveringsbeginsel is groot van belang hier omdat burgemeester kan zeggen dat de hond gevaarlijk is, maar waarom? Reden maakt het verschil. Motiveringsbeginsel en beoordelingsvrijheid hebben veel met elkaar te maken.

Bestuursrechters niet meer marginaal omdat mensen op verkeerde spoor wordt gezet.

|Rechterlijke toetsing bij beleidsvrijheid
ABRvS 2017 Aanlijngebod Bordeaux Dog

Als openbare orde wordt verstoord / als de hond gevaarlijk wordt gevonden, wil het bestuursorgaan dan dat bijbehorende besluit nemen of anders doen of niets doen: daarover dit:

Sinds heel lang en tot aan ABRvS 2-2-2022 Woningsluiting Harderwijk:

Beleidsruimte >
Terughoudende toetsing van de belangenafweging: kon het bestuursorgaan alle belangen afwegende, in redelijkheid tot dit besluit komen? (= het willekeurcriterium)

tot aan ABRvS 2-2-2022 Woningsluiting Harderwijk

Voor die uitspraak werd deze formule gebruikt ^
Terughoudende toetsing van de belangenafweging: kon het bestuursorgaan alle belangen afwegende, in redelijkheid tot dit besluit komen? (= het willekeurcriterium), maar na die uitspraak > nauw aansluiten bij de wet art. 3:4 lid 2 Awb.

|Evenredigheid: art. 3:4 lid 2 Awb
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Belangen moet je gewicht toekennen en dan kijken welk belang zwaarder weegt, bijv. het belang van de veiligheid dat men niet door een hond wordt gebeten of het belang van de eigenaar van de hond.
Wat weegt zwaarder?

|Hoe toetst de bestuursrechter de evenredigheid?
ABRvS 2-2-2022 Woningsluiting Harderwijk:
- Deze uitspraak gaat over belangenafweging > beleidsvrijheid.

  • Voortaan niet meer het willekeurscriterium ‘in redelijkheid hebben kunnen komen tot’.
    Is ingrijpend als een trauma om de kinderen uit de huis te gooien en een jaar later in te laten bijv.
  • Maar rechtstreeks aansluiten bij de woorden van art. 3:4 lid 2 Awb.

|Evenredigheidstoetsing
ABRvS 2-2-2022 Woningsluiting Harderwijk:
Houvast bij de invulling van de norm van art. 3:4 lid 2 Awb:
1. Is het besluit geschikt om het doel te bereiken?
2. Noodzaak: kan het doel op een minder belastende manier worden bereikt?
3. Evenwichtigheid: is er een redelijke verhouding tussen doel en nadelige effecten? Is het niet onredelijk bezwarend?

Als het puur om preventie gaat is het niet nodig om de familie op straat te zetten daar is het strafrecht voor bedoeld, dan kan je men aanspreken via strafrecht. Maar bevoegdheid van de burgemeester is niet alleen bedoeld voor preventie maar ook om dat pand uit het criminele cirque te halen zodat mensen niet meer drugs te verkopen bijv. bij een pand. Dus soort herstellen van de orde als doel.

1 het is het geval het sluiten van een woning is een geschikt middel om op te treden tegen drugshandel en criminaliteit vanuit een woning.
2 het kan ook op een andere manier, bijv. door alleen de dader aan te pakken volgens het strafrecht en de rest in het huis te laten zitten.
3 wist de rest van de familie wat daar gebeurde, zo ja dan kan je hen eerder confronteren van wat er gebeurde, dan dat zij niks wisten.

|Hoe indringend is die evenredigheidstoetsing?
ABRvS 2-2-2022 Woningsluiting Harderwijk:
- Twee oriëntatiepunten:
(i) aard en gewicht van de betrokken belangen
(ii) ingrijpendheid van het besluit en de mate waarin het fundamentele rechten aantast
 hangt van veel factoren af
 glijdende schaal van alle intensiteiten tussen vol en terughoudend
Het sluiten van de woning is wel een ding, doordat er ook andere mensen wonen. Aard en gewicht van belangen is groot, er komen kinderen bij kijken. En het maakt ook inbreuk op fundamentele rechten, want het recht op wonen staat ook in het EVRM.

|6 Beleid en rechtmatigheid
Beleid
> met name:
- beleidsregels (geregeld in art. 1:3 lid 4 en 4:81-84 Awb)
- Vaste gedragslijnen (via abbb: vertrouwen, motivering, zorgvuldigheid – consistentie van beleid).
Beleid zijn voornemens van bestuursorganen om bevoegdheden die ze hebben om op een bepaalde manier te gebruiken. Beleid zijn regels die spontaan door bestuursorganen te worden opgesteld om aan de bevolking te vertellen hoe zij met een bevoegdheid bijv. vergunning subsidies om gaan

|ABRvS 2016 Beleidsregel Breda
Inherente afwijkinsbevoegdheid art. 4:84 Awb
het is geen wettelijke regel > je mag er van afwijken > inherent aan het beleidsregel dat je de bevoegdheid hebt om er van af te wijken omdat het geen wettelijke regel is.
- Alle omstandigheden van het geval betrekken in de afweging
- Niet alleen de omstandigheden die niet in de beleidsregel zijn verdisconteerd.
- Zijn het bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen?

A

1 Welke normen?
- Wet:
Awb + bijzondere wetten + lagere wetgeving + organieke wetten & de bevoegdheid om een besluit te nemen staat in een wet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De burgemeester kan naast de voorschriften in het eerste lid ook voorschriften verbinden aan de exploitatievergunning van een horecabedrijf dat een terras heeft op een openbare plaats. Deze voorschriften zien op het gebruik, onderhoud, uiterlijk aanzien en de veiligheid van de openbare ruimte.

a. Leg of in artikel 5, derde lid van de verordening sprake is van beoordelingsruimte, beoordelingsvrijheid en/of beleidsvrijheid.

Eerst beschouwen of de burgemeester beleidsvrijheid heeft. Deze vraag is verbonden aan het type bevoegdheid dat het bestuursorgaan toekomt. .De burgemeester is in casu niet verplicht de bevoegdheid aan te wenden, maar mag dit naar eigen inschatting doen. Dit is te zien aan het woordje ‘kan’. Indien de bevoegdheid aangewend moet worden bij het vervullen van de voorwaarde, is er sprake van een gebonden bevoegdheid. Bij een gebonden bevoegdheid is er geen sprake van beleidsruimte (of vrijheid). Indien de bevoegdheid aangewend kan worden is er ruimte voor een belangenafweging. We spreken dan van een discretionaire bevoegdheid. Het bestuursorgaan kan dan meerdere belangen wegen om te bepalen of een bevoegdheid wel of niet wordt aangewend. In dat geval is er wel beleidsruimte.

In de casus staat dat de burgemeester aanvullende voorschriften kan verbinden. Er staat niet dat dit moet. Het gaat hier dus om discretionaire bevoegdheid. Er is hier sprake van beleidsruimte (of vrijheid).

Ten tweede beschouwen we of er in dit artikel sprake is van beoordelingsruimte. We beoordelen dit afhankelijk van het gebruik van ‘vage’ en ‘open’ termen die worden gebruikt om de voorwaarde van het gebruik van de bevoegdheid te beschrijven.

Er is in casu sprake van beoordelingsruimte. De voorwaarde die ingevuld moet worden is: een horecagelegenheid op een openbare plaats. Wat wel of niet te gelden heeft als een openbare plaats is niet meetbaar. In casu is er sprake van beoordelingsruimte.

A

De burgemeester kan naast de voorschriften in het eerste lid ook voorschriften verbinden aan de exploitatievergunning van een horecabedrijf dat een terras heeft op een openbare plaats. Deze voorschriften zien op het gebruik, onderhoud, uiterlijk aanzien en de veiligheid van de openbare ruimte.

a. Leg of in artikel 5, derde lid van de verordening sprake is van beoordelingsruimte, beoordelingsvrijheid en/of beleidsvrijheid.

Eerst beschouwen of de burgemeester beleidsvrijheid heeft. Deze vraag is verbonden aan het type bevoegdheid dat het bestuursorgaan toekomt. .De burgemeester is in casu niet verplicht de bevoegdheid aan te wenden, maar mag dit naar eigen inschatting doen. Dit is te zien aan het woordje ‘kan’. Indien de bevoegdheid aangewend moet worden bij het vervullen van de voorwaarde, is er sprake van een gebonden bevoegdheid. Bij een gebonden bevoegdheid is er geen sprake van beleidsruimte (of vrijheid). Indien de bevoegdheid aangewend kan worden is er ruimte voor een belangenafweging. We spreken dan van een discretionaire bevoegdheid. Het bestuursorgaan kan dan meerdere belangen wegen om te bepalen of een bevoegdheid wel of niet wordt aangewend. In dat geval is er wel beleidsruimte.

In de casus staat dat de burgemeester aanvullende voorschriften kan verbinden. Er staat niet dat dit moet. Het gaat hier dus om discretionaire bevoegdheid. Er is hier sprake van beleidsruimte (of vrijheid).

Ten tweede beschouwen we of er in dit artikel sprake is van beoordelingsruimte. We beoordelen dit afhankelijk van het gebruik van ‘vage’ en ‘open’ termen die worden gebruikt om de voorwaarde van het gebruik van de bevoegdheid te beschrijven.

Er is in casu sprake van beoordelingsruimte. De voorwaarde die ingevuld moet worden is: een horecagelegenheid op een openbare plaats. Wat wel of niet te gelden heeft als een openbare plaats is niet meetbaar. In casu is er sprake van beoordelingsruimte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

b. Hoe zorgt de burgemeester ervoor dat u met uw collega’s van de afdeling Vergunningen consistent beslist op dit punt?

Voorschriften en beleidsregels opstellen. Beleidsregels richtlijnen bijv. over terras bij een grootte van meer dan 100 vierkante meter moet er gekeken worden naar extra veiligheidsmaatregelen. Een terras van .. wordt vergunning verleend maar meer dan dat extra veiligheidsmaatregelen.

Regels over een bevoegdheid die aangeven hoe een bestuursorgaan om zou gaan met die bevoegdheid > beleidsregels.

Bevoegdheid om beleidsregels te maken > 4:81 Awb.
4:84 Awb > bestuursorgaan moeten zich houden aan beleidsregels. Interne binding, alleen bindend voor bestuursorgaan niet de burgers. Gaat erover dat beleidsregels gevolgd moet worden tenzij reden is om dat niet te doen.

A

b. Hoe zorgt de burgemeester ervoor dat u met uw collega’s van de afdeling Vergunningen consistent beslist op dit punt?

Voorschriften en beleidsregels opstellen. Beleidsregels richtlijnen bijv. over terras bij een grootte van meer dan 100 vierkante meter moet er gekeken worden naar extra veiligheidsmaatregelen. Een terras van .. wordt vergunning verleend maar meer dan dat extra veiligheidsmaatregelen.

Regels over een bevoegdheid die aangeven hoe een bestuursorgaan om zou gaan met die bevoegdheid > beleidsregels.

Bevoegdheid om beleidsregels te maken > 4:81 Awb.
4:84 Awb > bestuursorgaan moeten zich houden aan beleidsregels. Interne binding, alleen bindend voor bestuursorgaan niet de burgers. Gaat erover dat beleidsregels gevolgd moet worden tenzij reden is om dat niet te doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly