Bestuursrecht w7 Flashcards
Onderwerp 1: vergoeding bij schade door overheidshandelen
In de voorgaande weken van deze cursus hebben we nadrukkelijk gekeken naar rechtsbescherming. Vorige week hebben we ook gekeken naar de normering van overheidshandelen. Deze week kijken we naar de mogelijkheden voor burgers om veroorzaakte schade terug te vorderen. Er zijn meerdere mogelijkheden om schade te vorderen van de overheid. Daarnaast moet de burger ook opletten wat hij vordert bij welke rechter. Soms is de bestuursrechter ontvankelijk en soms de burgerlijke rechter.
Ten eerste bespreken we de situatie waarin de burger schade lijdt door een onrechtmatig genomen besluit (vergelijk met week 4 over normering van overheidshandelen). De burger kan privaatrechtelijk gezien veroorzaakte schade verhalen op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). Bijzonderheden bij onrechtmatige daad tegen een overheidslichaam zullen aan bod komen.
Ten tweede bespreken we de situaties waarin de burger schade heeft geleden door een besluit, maar dit besluit niet onrechtmatig is genomen. De burger kan een verzoek doen tot nadeelcompensatie bij de bestuursrechter. We zullen een onderscheid maken tussen zelfstandige nadeelcompensatie en onzelfstandige nadeelcompensatie.
Ten slotte bespreken we de restgevallen, waarin het besluit rechtmatig is, maar er geen ruimte is voor nadeelcompensatie.
Onderwerp 1: vergoeding bij schade door overheidshandelen
In de voorgaande weken van deze cursus hebben we nadrukkelijk gekeken naar rechtsbescherming. Vorige week hebben we ook gekeken naar de normering van overheidshandelen. Deze week kijken we naar de mogelijkheden voor burgers om veroorzaakte schade terug te vorderen. Er zijn meerdere mogelijkheden om schade te vorderen van de overheid. Daarnaast moet de burger ook opletten wat hij vordert bij welke rechter. Soms is de bestuursrechter ontvankelijk en soms de burgerlijke rechter.
Onderwerp 2: onrechtmatige daad
Onze bespreking van de verschillende mogelijkheden om schade vergoed te krijgen van de overheid begint bij de schadevergoeding ingeval van onrechtmatig overheidshandelen. Een burger kan voor geleden schade een vordering instelling op grond van onrechtmatige daad art. 6 :162 BW bij de burgerlijke rechter. Hiervoor is het belangrijk dat het overheidshandelen kwalificeert als onrechtmatig. We zullen hierna bespreken wanneer dit het geval is. Voor nadeelcompensatie bij rechtmatig overheidshandelen biedt art. 6:162 BW geen uitweg. Er is bij rechtmatig overheidshandelen immers ook geen onrechtmatigheid. Wat de burger in zo’n geval kan vorderen zal aan bod komen in onderwerp 3.
De onrechtmatige daad in het bestuursrecht heeft een ontwikkeling doorgemaakt. Het duurde even voordat de mogelijkheid om een onrechtmatige daad te vorderen tegen de overheid werd geaccepteerd. In 1919 werd de onrechtmatige daad door de Hoge Raad uitgebreid, met het onrechtmatigheidscriterium: ‘handelen in strijd met hetgeen het maatschappelijk verkeer betaamt’. Pas in 1940 werd aangenomen dat dit criterium op al het overheidshandelen toegepast kon worden.
Voor de uitwerking hiervan moeten de elementen van onrechtmatige daad worden uitgewerkt:
1 onrechtmatigheid
2 toerekenbaarheid
3 relativiteitsvereiste
4 causaliteit
5 schade.
Het uitwerken van deze elementen verschilt in het bestuursrecht van een ‘zuiver’ privaatrechtelijke casus. De bijzondere stappen die we moeten nemen voor het bestuursrecht zijn terug te vinden in het overzichtsarrest HR st. Oedenrode/Driessen. We bespreken de voorwaarden voor een onrechtmatige daad een voor een, mede aan de hand van dit arrest.
Let op: Het is ook mogelijk om een schadevergoeding te vorderen bij de bestuursrechter op grond van art. 8:88 Awb. Dit kan alleen voor onrechtmatig genomen besluiten. De burger is dus voor schadevergoeding niet aangewezen op de burgerlijke rechter, maar wel als de burger zijn vordering wil baseren op de onrechtmatige daad.
2.1 Onrechtmatigheid
Voor de onrechtmatigheid van bestuurshandelen gelden de bekende categorieën van de onrechtmatige daad:
1 een inbreuk op een recht,
2 handelen in strijd met een wettelijke plicht
3 handelen in strijd met hetgeen het maatschappelijk verkeer betaamt.
Een schending van een norm, ook wanneer deze norm publiekrechtelijk van aard is, leidt tot onrechtmatigheid. Het bestuursorgaan heeft echter ook een bepaalde mate van vrijheid bij het maken van een belangenafweging wanneer een besluit wordt genomen.
De onrechtmatigheid van een bestuursorgaan wordt voornamelijk beheerst door het beginsel van formele rechtskracht. Het beginsel van formele rechtskracht is met name toegespitst op ‘het nemen van besluiten’, de meest gebruikelijke overheidshandeling. Voordat we dit beginsel behandelen, bespreken we voor de volledigheid enkele andere gronden voor onrechtmatigheid van de overheid.
De eerste grond voor onrechtmatigheid is het maken van een inbreuk op een recht van een ander. Bij het uitvoeren van publiekrechtelijke bevoegdheden komt het dikwijls voor dat het bestuur een inbreuk maakt op subjectieve rechten van burgers. Dit is ook noodzakelijk om publiekrechtelijke bevoegdheden te kunnen uitvoeren. We gaan ervanuit dat het bestuursorganen rechtmatig inbreuken kunnen maken op subjectieve rechten, mits zij hiervoor een wettelijke grondslag hebben (gelet op het legaliteitsbeginsel). Indien deze grondslag ontbreekt of de bevoegdheid onrechtmatig wordt gebruikt, is er sprake van onrechtmatig overheidshandelen.
De tweede grond is het handelen in strijd met een geschreven norm of plicht. Dit geldt ook voor bestuursorganen. Een bijzondere situatie doet zich voor wanneer door de overheid regels worden gesteld. Zo kunnen formele wetten in Nederland niet worden getoetst aan de Grondwet, zie art. 120 Grondwet. Wel kan worden getoetst aan Europees geschreven recht en internationale verdragen. Voor de schending van Europees geschreven recht bestaat een hogere drempel. Het moet namelijk gaan om een gekwalificeerde schending van EU recht.
2.1.1 Beginsel van formele rechtskracht.
Voor het oordelen over de (on)rechtmatigheid van appellabele besluiten hanteren we het beginsel van formele rechtskracht. Dit beginsel houdt in dat de privaatrechtelijke rechtmatigheid van een besluit op twee manieren vast kan komen te staan. Ofwel doordat het besluit niet is aangevochten binnen de gestelde termijnen, waardoor het besluit onaantastbaar is geworden. Ofwel doordat de bestuursrechter in een bestuursrechtelijke procedure over dit besluit heeft geoordeeld dat het geen gebreken kent. Hieruit vloeien de volgende twee regels voor het toepassen van dit beginsel op een casus.
- Ten eerste wordt een appellabel besluit geacht rechtmatig te zijn, totdat het door de bestuursrecht wordt vernietigd. Als deze mogelijkheid komt te vervallen, omdat de openstaande rechtsmiddelen niet worden ingezet om te procederen bij de bestuursrechter, is op het genomen besluit het beginsel van formele rechtskracht van toepassing. Dit betekent dat vanaf dat moment het genomen besluit te gelden heeft als rechtmatig overheidshandelen.
- Ten tweede is de burgerlijke rechter in zijn oordeel over de onrechtmatigheid van een besluit gehouden aan het oordeel over de rechtmatigheid van de bestuursrechter. Dit betekent dat een besluit onrechtmatig is, wanneer de bestuursrechter oordeelt dat het onrechtmatig is. Omgekeerd geredeneerd staat het vast dat een besluit niet onrechtmatig is, als de bestuursrechter concludeert dat het niet onrechtmatig is.
Het beginsel van formele rechtskracht is echter een hoofdregel en niet absoluut van aard. Op deze hoofdregel bestaan een viertal uitzonderingen. Bij deze uitzonderingen is het genomen besluit alsnog onrechtmatig, ondanks dat het besluit ofwel niet meer appellabel is, ofwel wanneer de bestuursrechter heeft geoordeeld dat het besluit geen gebreken kent.
- We treffen de eerste uitzondering aan in HR Heesch/Van de Akker r.o. 3.3.2. Bezwaren tegen het aannemen van de rechtmatigheid van een besluit kunnen door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden, dat op het beginsel van formele rechtskracht een uitzondering moet worden aangenomen. Dit is een algemene uitzonderingsclausule, waar op grond van bijkomende omstandigheden het beginsel van formele rechtskracht opzij kan worden gezet.
- De tweede uitzondering is de situatie waarin het bestuursorgaan zelf tot de realisatie komt dat het genomen besluit onrechtmatig is geweest. In zo’n geval zal, ondanks het oordeel van de bestuursrecht of het feit dat de bestuursrecht zich hier nooit over heeft gebogen, alsnog de onrechtmatigheid van een besluit kunnen worden aangenomen bij de burgerlijke rechter.
- de derde situatie is ingewikkelder en vergt kennis van het bestuursprocesrecht. Indien een burger erin slaagt om bij de bestuursrechter een besluit te laten vernietigen, kan dit ertoe leiden dat het aangevochten besluit wordt herroepen of vernietigd. Er wordt dan door het bestuursorgaan een nieuw besluit genomen. Er is dan voor de burgerlijke rechter geen besluit meer waarvan de onrechtmatigheid vaststaat. In dat geval is de burgerlijke rechter zelf bevoegd om een oordeel te vellen over de rechtmatigheid van het eerder genomen besluit. Hierbij moet de burgerlijke rechter rekening houden met de omstandigheden waaronder het eerste besluit tot stand is gekomen en de redenen van herroeping. Indien het besluit is vernietigd omdat het onrechtmatig was, zal de burgerlijke rechter onrechtmatigheid kunnen aannemen. Het kan ook zijn dat de herroeping of vernietiging gevolg was van nieuwe feiten of gewijzigde beleidsinzichten. In dat geval staat, ondanks dat er succesvol is geprocedeerd tegen het primaire besluit, niet vast dat het besluit onrechtmatig is.
- De vierde uitzondering ziet wederom op primaire besluiten. Hierbij is wederom kennis vereist van het bestuursprocesrecht. Om een primair genomen besluit aan te vechten moet de burger eerst in bezwaar met een bezwaarschrift. Het bestuursorgaan besluit als reactie op dat bezwaarschrift. Dit noemen we het besluit in bezwaar. Tegen het besluit op bezwaar kan de burger in beroep. Indien de rechter het besluit op bezwaar vernietigt, is er nog eigenlijk nog niet geoordeeld over het primaire besluit. Als het besluit op bezwaar met hetzelfde gebrek als het primaire besluit is vernietigd wordt aangenomen dat deze allebei onrechtmatig zijn, maar het kan ook zijn dat dit niet zo is.
- Feitelijke handelingen ter voorbereiding van een appellabel besluit kunnen ook afzonderlijk worden getoetst op onrechtmatigheid, ook indien tegen het uiteindelijke besluit niet is geprocedeerd of deze rechtmatig is verklaard door de bestuursrechter. Feitelijke handelingen kunnen ook rechtmatig worden geacht, in lijn met het beginsel van formele rechtskracht, als het gaat om voorbereidingshandelingen op een genomen besluit. Deze handelingen worden dan toegerekend aan het genomen besluit.
2.2 Toerekenbaarheid
De onrechtmatige daad moet ook kunnen worden toegerekend aan het overheidslichaam. Voor de beantwoording van deze vraag wordt aangesloten bij HR van Gog/Nederweert (niet voorgeschreven arrest). In deze uitspraak is bepaald dat vernietiging van een appellabel besluit met zich meebrengt dat kan worden toegerekend aan het bestuursorgaan dat het besluit genomen heeft. Enkel bij zeer bijzondere omstandigheden is dit niet het geval.
2.3 Relativiteitseis
De norm die door het bestuursorgaan is geschonden moet zijn geschreven om degene die zich hierop beroept, te beschermen art. 6:163 BW. Aan relativiteit wordt ook getoetst bij de bestuursrechter. Indien de burgerpartij zich beroept op een norm die niet opgesteld is om zijn belangen in casu te beschermen, wordt het besluit in strijd met deze norm niet vernietigd art. 8:69a Awb. Het oordeel van de bestuursrechter over relativiteit heeft een grote betekenis voor de vraag of is voldaan aan art. 6:163 BW, maar de burgerlijke rechter laat zijn oordeel niet altijd naadloos aansluiten bij het oordeel van de toepassing art. 8:69a Awb.
Dit wordt beoordeeld aan de hand van de wettelijke norm die geschonden is. Het uitgangspunt hierbij is dat een norm in beginsel strekt ter bescherming van allen die als gevolg van schending schade ervaren. Het is aan het overheidslichaam om het tegendeel te bewijzen.
2.4 Causaliteit.
Er moet een oorzakelijk verband bestaan tussen het overheidshandelen (het nemen van het besluit) en de geleden schade. In het bestuursrecht bestaat hiervoor een specifieke regel. Causaal verband ontbreekt indien de schade ook was geleden door een rechtmatig genomen besluit. Deze regel vloeit voort uit de niet voorgeschreven uitspraak ABRvS Ameland I.
De bewijslast dat dit het geval is, ligt bij het overheidslichaam. Het overheidslichaam zal moeten aantonen dat dezelfde schade was geleden bij een rechtmatig genomen besluit.
2.5 Schade
Er moet ook schade zijn geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. Het BW onderscheidt twee soorten schade art. 6:95 BW:
- Vermogensschade, waaronder zowel geleden verlies als gederfde winst kan worden verstaan art. 6:96 BW; en
- immateriële schade art. 6:106 BW.
2.6 Eigen schuld
nadat de aansprakelijkheid is gevestigd, op grond van art. 6:162 BW, kan de omvang van de schade worden beperkt door de regeling van eigen schuld art. 6:101 BW.
In het bestuursrecht kan eigen schuld worden aangenomen indien het bestuursorgaan een besluit heeft genomen op grond van foutieve gegevens, verstrekt door de burger. De tweede situatie waarin er sprake kan zijn van eigen schuld is wanneer een bouwvergunning wordt verleend. De bouwvergunning kan een beperkte termijn worden aangevochten. Als de burger dan begint met bouwen en de bouwvergunning alsnog wordt herroepen door een succesvol beroep of bezwaar van een derde belanghebbende, is er sprake van eigen schuld.
2.7 Stappenplan
Indien een burger ervoor kiest om geleden schade te verhalen bij de burgerlijke rechter, dan is hiervoor nodig dat er sprake is van een onrechtmatig genomen besluit.
Stap 1: Is er sprake van een onrechtmatig genomen besluit, gelet op het beginsel van formele rechtskracht? zo ja, ga naar stap 3; zo nee, ga naar stap 2.
Stap 2: kijk of een van de vier uitzonderingen zich voordoet. Zo ja, ga naar stap 3. Zo nee, dan is een vordering op grond van onrechtmatige daad niet mogelijk.
Stap 3: Kan de onrechtmatige daad worden toegerekend aan het bestuursorgaan? Noem HR van Gog/Nederweert. Zo ja, ga naar stap 4; zo nee, dan is een vordering op grond van onrechtmatige daad niet mogelijk.
Stap 4: beoogt de geschonden norm de burger te beschermen? Zo ja, ga naar stap 5. Zo nee, dan is een vordering op grond van onrechtmatige daad niet mogelijk.
Stap 5: zou de schade ook zijn geleden bij een rechtmatig genomen besluit? zo ja, ga naar stap 6. Zo nee, dan is een vordering op grond van onrechtmatige daad niet mogelijk.
Stap 6: Wordt door de burger schade gevorderd die voor vergoeding in aanmerking komt (art. 6:95 BW)? Dat wil zeggen is er sprake van vermogensschade (art. 6:96 BW) of immateriële schade (art. 6:106 BW). Alle schade die binnen de reikwijdte van deze artikelen valt komt voor vergoeding in aanmerking; alle schade die hierbuiten valt niet. Zo ja, dan is een vordering op grond van onrechtmatige daad mogelijk voor deze schade (ga eventueel door naar stap 7). Zo nee, dan is een schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad niet mogelijk.
(Stap 7): Bespreek eventueel of na het vaststellen van de aansprakelijkheid er nog rechtvaardiging is om op grond van het leerstuk van eigen schuld de schade anders te verdelen over de burger- en overheidspartij (art. 6:101 BW).
Tip van LawBOEQs
Noem op een tentamen ook altijd het relevante wettelijk kader: de onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) en HR St. Oedenrode/Driessen.
Onderwerp 2: onrechtmatige daad
Onze bespreking van de verschillende mogelijkheden om schade vergoed te krijgen van de overheid begint bij de schadevergoeding ingeval van onrechtmatig overheidshandelen. Een burger kan voor geleden schade een vordering instelling op grond van onrechtmatige daad art. 6 :162 BW bij de burgerlijke rechter. Hiervoor is het belangrijk dat het overheidshandelen kwalificeert als onrechtmatig. We zullen hierna bespreken wanneer dit het geval is. Voor nadeelcompensatie bij rechtmatig overheidshandelen biedt art. 6:162 BW geen uitweg. Er is bij rechtmatig overheidshandelen immers ook geen onrechtmatigheid. Wat de burger in zo’n geval kan vorderen zal aan bod komen in onderwerp 3.
2.1.1 Beginsel van formele rechtskracht.
Voor het oordelen over de (on)rechtmatigheid van appellabele besluiten hanteren we het beginsel van formele rechtskracht. Dit beginsel houdt in dat de privaatrechtelijke rechtmatigheid van een besluit op twee manieren vast kan komen te staan. Ofwel doordat het besluit niet is aangevochten binnen de gestelde termijnen, waardoor het besluit onaantastbaar is geworden. Ofwel doordat de bestuursrechter in een bestuursrechtelijke procedure over dit besluit heeft geoordeeld dat het geen gebreken kent. Hieruit vloeien de volgende twee regels voor het toepassen van dit beginsel op een casus.
- Ten eerste wordt een appellabel besluit geacht rechtmatig te zijn, totdat het door de bestuursrecht wordt vernietigd. Als deze mogelijkheid komt te vervallen, omdat de openstaande rechtsmiddelen niet worden ingezet om te procederen bij de bestuursrechter, is op het genomen besluit het beginsel van formele rechtskracht van toepassing. Dit betekent dat vanaf dat moment het genomen besluit te gelden heeft als rechtmatig overheidshandelen.
- Ten tweede is de burgerlijke rechter in zijn oordeel over de onrechtmatigheid van een besluit gehouden aan het oordeel over de rechtmatigheid van de bestuursrechter. Dit betekent dat een besluit onrechtmatig is, wanneer de bestuursrechter oordeelt dat het onrechtmatig is. Omgekeerd geredeneerd staat het vast dat een besluit niet onrechtmatig is, als de bestuursrechter concludeert dat het niet onrechtmatig is.
Het beginsel van formele rechtskracht is echter een hoofdregel en niet absoluut van aard. Op deze hoofdregel bestaan een viertal uitzonderingen. Bij deze uitzonderingen is het genomen besluit alsnog onrechtmatig, ondanks dat het besluit ofwel niet meer appellabel is, ofwel wanneer de bestuursrechter heeft geoordeeld dat het besluit geen gebreken kent.
- We treffen de eerste uitzondering aan in HR Heesch/Van de Akker r.o. 3.3.2. Bezwaren tegen het aannemen van de rechtmatigheid van een besluit kunnen door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden, dat op het beginsel van formele rechtskracht een uitzondering moet worden aangenomen. Dit is een algemene uitzonderingsclausule, waar op grond van bijkomende omstandigheden het beginsel van formele rechtskracht opzij kan worden gezet.
- De tweede uitzondering is de situatie waarin het bestuursorgaan zelf tot de realisatie komt dat het genomen besluit onrechtmatig is geweest. In zo’n geval zal, ondanks het oordeel van de bestuursrecht of het feit dat de bestuursrecht zich hier nooit over heeft gebogen, alsnog de onrechtmatigheid van een besluit kunnen worden aangenomen bij de burgerlijke rechter.
- de derde situatie is ingewikkelder en vergt kennis van het bestuursprocesrecht. Indien een burger erin slaagt om bij de bestuursrechter een besluit te laten vernietigen, kan dit ertoe leiden dat het aangevochten besluit wordt herroepen of vernietigd. Er wordt dan door het bestuursorgaan een nieuw besluit genomen. Er is dan voor de burgerlijke rechter geen besluit meer waarvan de onrechtmatigheid vaststaat. In dat geval is de burgerlijke rechter zelf bevoegd om een oordeel te vellen over de rechtmatigheid van het eerder genomen besluit. Hierbij moet de burgerlijke rechter rekening houden met de omstandigheden waaronder het eerste besluit tot stand is gekomen en de redenen van herroeping. Indien het besluit is vernietigd omdat het onrechtmatig was, zal de burgerlijke rechter onrechtmatigheid kunnen aannemen. Het kan ook zijn dat de herroeping of vernietiging gevolg was van nieuwe feiten of gewijzigde beleidsinzichten. In dat geval staat, ondanks dat er succesvol is geprocedeerd tegen het primaire besluit, niet vast dat het besluit onrechtmatig is.
- De vierde uitzondering ziet wederom op primaire besluiten. Hierbij is wederom kennis vereist van het bestuursprocesrecht. Om een primair genomen besluit aan te vechten moet de burger eerst in bezwaar met een bezwaarschrift. Het bestuursorgaan besluit als reactie op dat bezwaarschrift. Dit noemen we het besluit in bezwaar. Tegen het besluit op bezwaar kan de burger in beroep. Indien de rechter het besluit op bezwaar vernietigt, is er nog eigenlijk nog niet geoordeeld over het primaire besluit. Als het besluit op bezwaar met hetzelfde gebrek als het primaire besluit is vernietigd wordt aangenomen dat deze allebei onrechtmatig zijn, maar het kan ook zijn dat dit niet zo is.
- Feitelijke handelingen ter voorbereiding van een appellabel besluit kunnen ook afzonderlijk worden getoetst op onrechtmatigheid, ook indien tegen het uiteindelijke besluit niet is geprocedeerd of deze rechtmatig is verklaard door de bestuursrechter. Feitelijke handelingen kunnen ook rechtmatig worden geacht, in lijn met het beginsel van formele rechtskracht, als het gaat om voorbereidingshandelingen op een genomen besluit. Deze handelingen worden dan toegerekend aan het genomen besluit.
2.1.1 Beginsel van formele rechtskracht.
Voor het oordelen over de (on)rechtmatigheid van appellabele besluiten hanteren we het beginsel van formele rechtskracht. Dit beginsel houdt in dat de privaatrechtelijke rechtmatigheid van een besluit op twee manieren vast kan komen te staan. Ofwel doordat het besluit niet is aangevochten binnen de gestelde termijnen, waardoor het besluit onaantastbaar is geworden. Ofwel doordat de bestuursrechter in een bestuursrechtelijke procedure over dit besluit heeft geoordeeld dat het geen gebreken kent. Hieruit vloeien de volgende twee regels voor het toepassen van dit beginsel op een casus.
- Ten eerste wordt een appellabel besluit geacht rechtmatig te zijn, totdat het door de bestuursrecht wordt vernietigd. Als deze mogelijkheid komt te vervallen, omdat de openstaande rechtsmiddelen niet worden ingezet om te procederen bij de bestuursrechter, is op het genomen besluit het beginsel van formele rechtskracht van toepassing. Dit betekent dat vanaf dat moment het genomen besluit te gelden heeft als rechtmatig overheidshandelen.
- Ten tweede is de burgerlijke rechter in zijn oordeel over de onrechtmatigheid van een besluit gehouden aan het oordeel over de rechtmatigheid van de bestuursrechter. Dit betekent dat een besluit onrechtmatig is, wanneer de bestuursrechter oordeelt dat het onrechtmatig is. Omgekeerd geredeneerd staat het vast dat een besluit niet onrechtmatig is, als de bestuursrechter concludeert dat het niet onrechtmatig is.
Het beginsel van formele rechtskracht is echter een hoofdregel en niet absoluut van aard. Op deze hoofdregel bestaan een viertal uitzonderingen. Bij deze uitzonderingen is het genomen besluit alsnog onrechtmatig, ondanks dat het besluit ofwel niet meer appellabel is, ofwel wanneer de bestuursrechter heeft geoordeeld dat het besluit geen gebreken kent.
- We treffen de eerste uitzondering aan in HR Heesch/Van de Akker r.o. 3.3.2. Bezwaren tegen het aannemen van de rechtmatigheid van een besluit kunnen door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden, dat op het beginsel van formele rechtskracht een uitzondering moet worden aangenomen. Dit is een algemene uitzonderingsclausule, waar op grond van bijkomende omstandigheden het beginsel van formele rechtskracht opzij kan worden gezet.
- De tweede uitzondering is de situatie waarin het bestuursorgaan zelf tot de realisatie komt dat het genomen besluit onrechtmatig is geweest. In zo’n geval zal, ondanks het oordeel van de bestuursrecht of het feit dat de bestuursrecht zich hier nooit over heeft gebogen, alsnog de onrechtmatigheid van een besluit kunnen worden aangenomen bij de burgerlijke rechter.
- de derde situatie is ingewikkelder en vergt kennis van het bestuursprocesrecht. Indien een burger erin slaagt om bij de bestuursrechter een besluit te laten vernietigen, kan dit ertoe leiden dat het aangevochten besluit wordt herroepen of vernietigd. Er wordt dan door het bestuursorgaan een nieuw besluit genomen. Er is dan voor de burgerlijke rechter geen besluit meer waarvan de onrechtmatigheid vaststaat. In dat geval is de burgerlijke rechter zelf bevoegd om een oordeel te vellen over de rechtmatigheid van het eerder genomen besluit. Hierbij moet de burgerlijke rechter rekening houden met de omstandigheden waaronder het eerste besluit tot stand is gekomen en de redenen van herroeping. Indien het besluit is vernietigd omdat het onrechtmatig was, zal de burgerlijke rechter onrechtmatigheid kunnen aannemen. Het kan ook zijn dat de herroeping of vernietiging gevolg was van nieuwe feiten of gewijzigde beleidsinzichten. In dat geval staat, ondanks dat er succesvol is geprocedeerd tegen het primaire besluit, niet vast dat het besluit onrechtmatig is.
- De vierde uitzondering ziet wederom op primaire besluiten. Hierbij is wederom kennis vereist van het bestuursprocesrecht. Om een primair genomen besluit aan te vechten moet de burger eerst in bezwaar met een bezwaarschrift. Het bestuursorgaan besluit als reactie op dat bezwaarschrift. Dit noemen we het besluit in bezwaar. Tegen het besluit op bezwaar kan de burger in beroep. Indien de rechter het besluit op bezwaar vernietigt, is er nog eigenlijk nog niet geoordeeld over het primaire besluit. Als het besluit op bezwaar met hetzelfde gebrek als het primaire besluit is vernietigd wordt aangenomen dat deze allebei onrechtmatig zijn, maar het kan ook zijn dat dit niet zo is.
- Feitelijke handelingen ter voorbereiding van een appellabel besluit kunnen ook afzonderlijk worden getoetst op onrechtmatigheid, ook indien tegen het uiteindelijke besluit niet is geprocedeerd of deze rechtmatig is verklaard door de bestuursrechter. Feitelijke handelingen kunnen ook rechtmatig worden geacht, in lijn met het beginsel van formele rechtskracht, als het gaat om voorbereidingshandelingen op een genomen besluit. Deze handelingen worden dan toegerekend aan het genomen besluit.
Onderwerp 3: nadeelcompensatie
Er zijn situaties denkbaar waarin een besluit niet onrechtmatig is besloten. Een besluit kan los van een schaderegeling rechtmatig zijn. Dit is een lastige zin, want het klinkt alsof het besluit dan onrechtmatig is. Dat is het ook deels, maar bij nadeelcompensatie is dit nog niet vast komen te staan. Dit betekent dat het bestuursorgaan het besluit wellicht nog kan aanvullen om het te herstellen (onzelfstandige nadeelcompensatie). We gebruiken hiervoor deze zin om aan te geven dat het startpunt bij nadeelcompensatie niet hetzelfde is als bij onrechtmatige daad.
Een besluit kan ook door het beginsel van formele rechtskracht als rechtmatig worden beschouwd. Dit betekent niet dat burgers in deze situaties geen schade kunnen lijden door besluiten. De burger staat bestuursrechtelijk gezien niet altijd met lege handen. Er zijn een aantal situaties te onderscheiden waarin het voor de burger toch mogelijk is om compensatie te vorderen van de overheid. We spreken dan van een nadeelcompensatie. Nadeelcompensatie kent meerdere verschijningsvormen. Deze hebben allemaal gemeen dat voor nadeelcompensatie onrechtmatigheid geen vereiste is en dat om nadeelcompensatie moet worden verzocht bij de bestuursrecht (of het bestuursorgaan). Op deze laatste twee punten onderscheidt nadeelcompensatie zich van een onrechtmatige daad.
Let op: bij nadeelcompensatie spreken we van een ‘rechtmatig besluit’. hiermee bedoelen wen dan een besluit dat wat betreft alle aspecten ‘in orde’ is , behalve de manier waarop de schade geregeld is.
3.1 Onzelfstandige nadeelcompensatie
Het kan zijn dat een besluit is genomen, maar dat bij het nemen van het besluit geen rekening is gehouden met schade voor een bepaalde groep individuen. Het besluit kan daarom gebrekkig zijn, gelet op de wijze waarop de schade is geregeld. We spreken dan nog niet meteen van een onrechtmatig besluit, maar het besluit zal mogelijk wel opnieuw moeten worden genomen. De bestuursrechter kan zich hierover buigen. Omdat het primaire besluit wordt aangevuld met een regeling voor geleden schade, vormt dit een onzelfstandige nadeelcompensatie. Het maakt namelijk onderdeel uit van het besluit.
Let op: onzelfstandige nadeelcompensatie is dus alleen mogelijk indien nog rechtsmiddelen openstaan tegen het besluit. Als het besluit al formele rechtskracht heeft gekregen, kijken we naar zelfstandige nadeelcompensatie of de uitzonderingen genoemd bij onrechtmatige daad.
3.1.1. ABRvS Paul Krugerbrug
ABRvS Paul Krugerbrug illustreert de werking van het besluit van onzelfstandige nadeelcompensatie.
In deze casus was een vergunning verleend voor het bouwen van een brug, waardoor een bepaald scheepswerf genaamd ‘de Liesbosch’ schade leed. Voor de bouw van de brug moest namelijk een kanaal worden afgesloten, waardoor de Liesbosch niet verder kon werken. Het oorspronkelijke besluit bevatte geen schadevoorziening. De afdeling oordeelt hierover het volgende:
“Aan de Liesbosch had vooraf behoren te worden medegedeeld op welke wijze en naar welke normen de omvang van die schade zou worden bepaald en hoe zij daarop van haar eventuele bezwaren tegen die bepaling zou kunnen doen blijken. Eerst daarna zou verweerder gemotiveerd hebben kunnen beslissen of de bij de vergunningverlening betrokken belangen voldoende waren omlijnd voor de vereiste belangenafweging.”
Uit dit citaat blijkt dat het besluit eigenlijk niet had mogen worden genomen zonder dat voor de Liesbosch duidelijk was op wat voor een manier in de geleden schade zou worden voorzien. Het besluit moet daarom worden aangevuld met een schadevoorziening (onzelfstandige nadeelcompensatie).
3.1.2. Egalitébeginsel
Een belangrijk begrip in het kader van de nadeelcompensatie is het egalitébeginsel. Dit beginsel kan vergen dat een burger die onevenredig wordt geraakt door een rechtmatig besluit hiervoor wordt gecompenseerd. Dit kan in de vorm van een zelfstandige of een onzelfstandige nadeelcompensatie.
In dat laatste geval zal geprocedeerd worden tegen het primaire besluit en zal het bestuursorgaan bij een geslaagd beroep dit besluit aanvullen met een regeling voor compensatie van de geleden schade. De codificatie van dit beginsel in het Awb staat al gedurende tijd klaar, in de vorm van art. 4:126 Awb. De codificatie zou betekenen dat burgers een rechtstreekse grondslag hebben om een beroep te doen op nadeelcompensatie, zonder dat hiervoor geprocedeerd hoeft te worden tegen een besluit.
Deze codificatie heeft echter nog niet plaatsgevonden. Overheid.nl vermeldt over de inwerkingtreding van art. 4:126 Awb: ‘treedt in op een nader te bepalen tijdstip’.. Voor nu is dit dus nog een ongeschreven beginsel. Dit beperkt de manier waarop het beginsel werkt bij het zelfstandige besluit tot nadeelcompensatie. Hierna bespreken we wat er nodig is voor een geslaagd beroep op het égalitébeginsel en hoe hieraan wordt getoetst.
3.1.2.1 Speciale last
Eerst wordt onderzocht of de burgerpartij een speciale last kent bij het genomen besluit. Wordt de burgerpartij wat betreft schade in het bijzonder geraakt? Hiervoor wordt gekeken of de burger bijzondere schade lijdt of in het bijzonder verhinderd wordt ten opzichte van andere burgers. In ABRvS Paul Krurgerbrug zat deze bijzondere schade in het feit dat de Liesbosch een scheepswerf was die afhankelijk was van toegang via het water. Het rechtmatig genomen besluit verhinderde deze toegang.
3.1.2.2 Normaal maatschappelijk risico
ten tweede moet deze last bij de burgerpartij worden getoetst aan het normaal maatschappelijk risico. Nadeelcompensatie is namelijk alleen mogelijk voor het deel van de bijzondere last van de burger dat het normaal maatschappelijk risico te boven gaat. Het is ook om deze reden dat een deel van de geleden schade in ABRvS Paul Krugerbrug niet werd vergoed. De schade die wel vergoed moet worden, is dus de schade die dit ‘standaardrisico’ als het ware te boven gaat.
- Er zijn situaties denkbaar waarin de bijzondere last van de burger het normaal maatschappelijk risico niet te boven gaat. De schade hoeft dan niet te worden vergoed, met als gevolg dat geen besluit tot nadeel compensatie genomen hoeft te worden.
3.1.2.3 Causaal verband
Ten derde moet worden vastgesteld dat de overheidshandeling en de geleden schade in causaal verband staan met elkaar. Deze toetst kan worden opgedeeld in twee verschillende stappen:
- Men kan condicio sine qua non gebruiken voor het vaststellen van causaal verband. Hierbij wordt gekeken of bij het geheel ontbreken van het overheidshandelen ook schade was ingetreden. Op deze manier wordt schade die wordt veroorzaakt door andere factoren uitgeschakeld.
- In de tweede stap gaat het om de omvang van de aansprakelijkheid waarvoor de schade vergoed moet worden. Hierbij gaat het, in navolging van art. 6:98 BW, om de schade die redelijkerwijs kan worden toegerekend aan de veroorzaker.
Voor het aantonen van een causaal verband rust de bewijslast op de burgerpartij (de verzoeker van de nadeelcompensatie).
3.1.2.4. Eigen schuld
Ten slotte is het belangrijk dat de burger niet zelf heeft bijgedragen aan het lijden van de schade. Eigen schuld van de burgerpartij moet ontbreken. Met het element van eigen schuld wordt aansluiting gevonden in de bepalingen uit het privaatrecht, namelijk art. 6:101 BW. Er kan in twee situaties worden gesproken van eigen schuld van de burgerpartij.
Actieve risicoaanvaarding
Het kan voorkomen dat de burgerpartij actief handelt, waardoor schade wordt geleden. Wanneer de burgerpartij ziet aankomen dat een besluit genomen zal worden en dan alsnog handelingen doorzet waardoor de partij later schade lijdt, kan er sprake zijn van actieve risicoaanvaarding.
Een voorbeeld: stel dat een burger ervan op de hoogte is gesteld dat de bestemming voor een perceel wordt veranderd in een ‘tuin-bestemming’, met als regel dat hier geen gebouwen op mogen staan. Dit besluit is nog niet genomen. Als de burger dan alsnog op dit perceel gaat bouwen en later door bestuursdwang schade lijdt omdat de bouwwerken weggehaald moeten worden, heeft deze burger het risico op schade actief geaccepteerd. Dit zal in de weg staan aan een succesvol beroep op nadeelcompensatie.
Passieve risicoaanvaarding
Het kan ook zijn dat de burgerpartij schade heeft geleden door stilzitten. Stel dat een burger de mogelijkheid heeft om een tuin uit te breiden, maar dit nalaat. Dan wordt het bestemmingsplan aangepast, waarbij de mogelijkheid om dit te doen vervalt. De burger kan dan geen nadeelcompensatie verzoeken, omdat de burger door niet te handelen het risico op schade passief heeft geaccepteerd.
Tip:
Het leerstuk waarbij een voorgeschreven uitspraak hoort is deze week te herkennen aan de vindplaats. Uitspraken van de Afdeling (bestuursrechtspraak) horen bij het onderwerp nadeelcompensatie en de uitspraken bij de Hoge Raad (burgerlijk recht) horen bij het onderwerp onrechtmatige daad of overige gevallen.
3.1.2 Stappenplan
Stap 1: Kijk of er in de casus sprake is van een rechtmatig besluit. Als er sprake is van een onrechtmatig genomen besluit, overweeg dan een beroep op onrechtmatige daad aan de hand van het stappenplan genoemd in 2.7.
Stap 2: Noem ABRvS Paul Krugerbrug en het égalitébeginsel. Beschrijf daarnaast dat een onzelfstandig besluit tot nadeelcompensatie inhoudt dat het primaire besluit wordt aangevuld met een schaderegeling.
Stap 3: Toets of nadeelcompensatie mogelijk is aan de hand van het égalitébeginsel.
Stap 3a: Is er sprake van een bijzondere last bij de burgerpartij?
Stap 3b: Gaat deze bijzondere last het normaal maatschappelijk risico te boven?
Stap 3c: Is er een causaal verband tussen het genomen besluit en de geleden schade? Noem eerst het condicio sine qua non-verband en dan voor de omvang van de aansprakelijkheid de redelijke toerekening.
Stap 3d: Ontbreekt in de casus eigen schuld van de burger? Behandel dan waarom er geen sprake is van actieve of passieve risico-aanvaarding. Indien eigen schuld ontbreekt kan de burger een beroep doen op het égalitébeginsel, waardoor het besluit opnieuw moet worden genomen mét aangevuld een onzelfstandig compensatiebesluit.
3.2 Zelfstandige nadeelcompensatie
Soms is het niet mogelijk om te procederen tegen het primaire besluit. Bijv. omdat de schadeveroorzakende overheidshandelen feitelijke handelingen zijn, of omdat het genomen besluit onaantastbaar is geworden. Dit laatste geval doet zich voor wanneer de bestuursrechter heeft geoordeeld dat het besluit rechtmatig is of indien de termijnen voor beroep en bezwaar zijn verlopen. Om dan alsnog een besluit tot nadeelcompensatie te krijgen, moet worden verzocht om nadeelcompensatie los van het primair genomen besluit. Hiermee wordt het primair genomen besluit niet aangetast of opnieuw genomen.
Om deze reden spreken we van een zelfstandige besluit tot nadeelcompensatie. Een zelfstandige besluit tot nadeelcompensatie kan worden gedaan op drie gronden. Eerst bespreken we de situaties waarin er een geschreven grondslag is voor een verzoek op nadeelcompensatie. Bij de geschreven grondslag kan het gaan om (1) beleidsregels of (2) een wettelijke grondslag. Vervolgens bespreken we de situatie waarin de burger op grond van het (3) égalitébeginsel een verzoek doet op een zelfstandige besluit tot nadeelcompensatie.
3.2.1 Nadeelcompensatie op grond van een specifieke wet
Voor sommige besluiten, of besluiten genomen op een bepaald beleidsterrein, wordt in de wet al een mogelijkheid gegeven om een verzoek te doen op een nadeelcompensatie. Deze categorie kan apart worden gezien van de onzelfstandige nadeelcompensatie en de zelfstandige nadeelcompensatie. Dit komt omdat ook hier het besluit om nadeel te compenseren niet dient als reparatie van een bestaand besluit, maar losstaand genomen kan worden (namelijk op verzoek). Aan dergelijke verzoeken kunnen wettelijke voorwaarden worden gesteld zoals termijnen, maximale bedragen etc.
3.2.2. Nadeelcompensatie op grond van beleidsregels
Deze categorie lijkt erg op de nadeelcompensatie op grond van een wet, met als enige verschil dat beleidsregels de grondslag vormen voor het verzoek. In dit geval wordt de mogelijkheid om een verzoek tot nadeelcompensatie te doen beschreven in de beleidsregels die het bestuursorgaan zichzelf heeft opgelegd voor de uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid.
Het bestuursorgaan kan dus op voorhand al een schaderegeling opnemen in een beleidsregel, waarin duidelijk geregeld staat op welke manier welke schade wordt gecompenseerd. Bijzonder hieraan is dat de beleidsregels een publiekrechtelijke grondslag kan vormen voor het nemen van een besluit. Dit is uitzonderlijk, omdat beleidsregels in de regel geen bevoegdheden kunnen scheppen. Het nadeelcompensatierecht vormt hier een uitzondering op.
Volgens jurisprudentie moeten beslissingen op grond van dit soort beleidsregels worden gezien als bij de bestuursrechter appellabele beschikkingen. Dit is ook het geval als de schade waar de beleidsregels op zien voortvloeien uit feitelijke handelingen.
3.2.3. Egalitébeginsel
Er zijn ook situaties denkbaar waarin er geen wettelijke grondslag en geen beleidsregels bestaan op grond waarvan een verzoek tot nadeelcompensatie kan worden gedaan. In dat geval kan de burger zich alsnog rechtstreeks beroepen op het égalitébeginsel, op dezelfde wijze als bij het onzelfstandige besluit tot nadeelcompensatie. De grondslag hiervoor is ABRvS Van Vlodrop (niet voorgeschreven). Om (de afwijzing van) een dergelijk verzoek te laten toetsen bij de bestuursrechter moet worden voldaan aan twee voorwaarden. Dit zijn de voorwaarden van materiële en processuele connexiteit. Pas als aan beide voorwaarden is voldaan kan een eventuele afwijzing van het verzoek op zelfstandige nadeelcompensatie aan de rechter worden voorgelegd.
De voorwaarde van materiële connexiteit vereist dat de schade is veroorzaakt bij de rechtmatige uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Belangrijker in deze cursus is de voorwaarde van processuele connexiteit. Deze voorwaarde vereist dat de schadeveroorzakende overheidshandeling appellabel is. Als de relevante overheidshandeling zelf niet appellabel is, dan zou niet verzocht kunnen worden om een onzelfstandig besluit tot nadeelcompensatie. Tegen de handeling staat immers geen bezwaar en beroep open. Er zijn dan dus geen kanalen om een dergelijk verzoek in te dienen. Met deze logica staat processuele connexiteit in de weg aan het laten toetsen van een verzoek tot nadeelcompensatie.
Niet appellabele overheidshandelingen zijn bijv. feitelijke handelingen of algemeen verbindende voorschriften (zie week 3). Deze bestuurshandelingen zijn niet appellabel, waardoor de afwijzing van een verzoek om nadeelcompensatie (naar aanleiding van deze handelingen) dat ook niet zijn. Dit hoeft niet te betekenen dat de burger met lege handen komt te staan. De burgerlijke rechter kan zich in deze situatie alsnog buigen over de overheidshandelingen. Hierover meer bij onderwerp 4.
Bij nadeelcompensatie op grond van de wet of op grond van beleidsregels levert processuele connexiteit geen probleem op. Er is in deze gevallen namelijk een grondslag om een verzoek te doen voor (een beschikking op) nadeelcompensatie. De afwijzing van een dergelijk verzoek is wel appellabel. Indien er buiten de beroep- en bezwaartermijnen* van een appellabel besluit een verzoek wordt gedaan om nadeelcompensatie naar aanleiding van dat besluit, is er aan het vereiste van processuele connexiteit wel voldaan. Dit betekent dat de afwijzing van een verzoek tot zelfstandige nadeelcompensatie dan wel aan de bestuursrechter kan worden voorgelegd. De restcategorie zijn dus alle andere beslissingen op verzoeken om nadeelcompensatie.
*Indien de bezwaar- en beroeptermijnen nog niet zijn verstreken zal het voor een burger voor de hand liggen om te verzoeken om een onzelfstandig besluit tot nadeelcompensatie door deze besluiten aan te vechten. Pas wanneer deze termijnen zijn verstreken komen we aan bij het zelfstandige besluit tot nadeelcompensatie.
Er ligt wetgeving klaar om voorgoed afscheid te nemen van het vereiste van processuele connexiteit. De mogelijkheid om te verzoeken om een zelfstandig besluit waarin wordt voorzien in nadeelcompensatie is echter nog niet ingevoerd (art. 4:126 Awb). De voorwaarden voor een beroep op een zelfstandige besluit tot nadeelcompensatie komen overeen met het stappenplan van het égalitébeginsel zoals beschreven bij het onzelfstandige schadebesluit. Invoering van art. 4:126 Awb zou betekenen dat er in algemene zin een wettelijke grondslag is om te vragen om een beschikking tot nadeelcompensatie. De afwijzing van een dergelijke beschikking zou dan appellabel zijn, zoals we hebben gezien in week 3 (art. 1:3 lid 2 Awb). De burgerpartij kan zich in dat geval wenden tot de bestuursrechter, indien zijn verzoek op nadeelcompensatie wordt afgewezen.
Onderwerp 3: nadeelcompensatie
Er zijn situaties denkbaar waarin een besluit niet onrechtmatig is besloten. Een besluit kan los van een schaderegeling rechtmatig zijn. Dit is een lastige zin, want het klinkt alsof het besluit dan onrechtmatig is. Dat is het ook deels, maar bij nadeelcompensatie is dit nog niet vast komen te staan. Dit betekent dat het bestuursorgaan het besluit wellicht nog kan aanvullen om het te herstellen (onzelfstandige nadeelcompensatie). We gebruiken hiervoor deze zin om aan te geven dat het startpunt bij nadeelcompensatie niet hetzelfde is als bij onrechtmatige daad.
3.2 Zelfstandige nadeelcompensatie
Soms is het niet mogelijk om te procederen tegen het primaire besluit. Bijv. omdat de schadeveroorzakende overheidshandelen feitelijke handelingen zijn, of omdat het genomen besluit onaantastbaar is geworden. Dit laatste geval doet zich voor wanneer de bestuursrechter heeft geoordeeld dat het besluit rechtmatig is of indien de termijnen voor beroep en bezwaar zijn verlopen. Om dan alsnog een besluit tot nadeelcompensatie te krijgen, moet worden verzocht om nadeelcompensatie los van het primair genomen besluit. Hiermee wordt het primair genomen besluit niet aangetast of opnieuw genomen.
Om deze reden spreken we van een zelfstandige besluit tot nadeelcompensatie. Een zelfstandige besluit tot nadeelcompensatie kan worden gedaan op drie gronden. Eerst bespreken we de situaties waarin er een geschreven grondslag is voor een verzoek op nadeelcompensatie. Bij de geschreven grondslag kan het gaan om (1) beleidsregels of (2) een wettelijke grondslag. Vervolgens bespreken we de situatie waarin de burger op grond van het (3) égalitébeginsel een verzoek doet op een zelfstandige besluit tot nadeelcompensatie.
3.2.1 Nadeelcompensatie op grond van een specifieke wet
Voor sommige besluiten, of besluiten genomen op een bepaald beleidsterrein, wordt in de wet al een mogelijkheid gegeven om een verzoek te doen op een nadeelcompensatie. Deze categorie kan apart worden gezien van de onzelfstandige nadeelcompensatie en de zelfstandige nadeelcompensatie. Dit komt omdat ook hier het besluit om nadeel te compenseren niet dient als reparatie van een bestaand besluit, maar losstaand genomen kan worden (namelijk op verzoek). Aan dergelijke verzoeken kunnen wettelijke voorwaarden worden gesteld zoals termijnen, maximale bedragen etc.
3.2.2. Nadeelcompensatie op grond van beleidsregels
Deze categorie lijkt erg op de nadeelcompensatie op grond van een wet, met als enige verschil dat beleidsregels de grondslag vormen voor het verzoek. In dit geval wordt de mogelijkheid om een verzoek tot nadeelcompensatie te doen beschreven in de beleidsregels die het bestuursorgaan zichzelf heeft opgelegd voor de uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid.
Het bestuursorgaan kan dus op voorhand al een schaderegeling opnemen in een beleidsregel, waarin duidelijk geregeld staat op welke manier welke schade wordt gecompenseerd. Bijzonder hieraan is dat de beleidsregels een publiekrechtelijke grondslag kan vormen voor het nemen van een besluit. Dit is uitzonderlijk, omdat beleidsregels in de regel geen bevoegdheden kunnen scheppen. Het nadeelcompensatierecht vormt hier een uitzondering op.
Volgens jurisprudentie moeten beslissingen op grond van dit soort beleidsregels worden gezien als bij de bestuursrechter appellabele beschikkingen. Dit is ook het geval als de schade waar de beleidsregels op zien voortvloeien uit feitelijke handelingen.
3.2.3. Egalitébeginsel
Er zijn ook situaties denkbaar waarin er geen wettelijke grondslag en geen beleidsregels bestaan op grond waarvan een verzoek tot nadeelcompensatie kan worden gedaan. In dat geval kan de burger zich alsnog rechtstreeks beroepen op het égalitébeginsel, op dezelfde wijze als bij het onzelfstandige besluit tot nadeelcompensatie. De grondslag hiervoor is ABRvS Van Vlodrop (niet voorgeschreven). Om (de afwijzing van) een dergelijk verzoek te laten toetsen bij de bestuursrechter moet worden voldaan aan twee voorwaarden. Dit zijn de voorwaarden van materiële en processuele connexiteit. Pas als aan beide voorwaarden is voldaan kan een eventuele afwijzing van het verzoek op zelfstandige nadeelcompensatie aan de rechter worden voorgelegd.
De voorwaarde van materiële connexiteit vereist dat de schade is veroorzaakt bij de rechtmatige uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Belangrijker in deze cursus is de voorwaarde van processuele connexiteit. Deze voorwaarde vereist dat de schadeveroorzakende overheidshandeling appellabel is. Als de relevante overheidshandeling zelf niet appellabel is, dan zou niet verzocht kunnen worden om een onzelfstandig besluit tot nadeelcompensatie. Tegen de handeling staat immers geen bezwaar en beroep open. Er zijn dan dus geen kanalen om een dergelijk verzoek in te dienen. Met deze logica staat processuele connexiteit in de weg aan het laten toetsen van een verzoek tot nadeelcompensatie.
Niet appellabele overheidshandelingen zijn bijv. feitelijke handelingen of algemeen verbindende voorschriften (zie week 3). Deze bestuurshandelingen zijn niet appellabel, waardoor de afwijzing van een verzoek om nadeelcompensatie (naar aanleiding van deze handelingen) dat ook niet zijn. Dit hoeft niet te betekenen dat de burger met lege handen komt te staan. De burgerlijke rechter kan zich in deze situatie alsnog buigen over de overheidshandelingen. Hierover meer bij onderwerp 4.
Bij nadeelcompensatie op grond van de wet of op grond van beleidsregels levert processuele connexiteit geen probleem op. Er is in deze gevallen namelijk een grondslag om een verzoek te doen voor (een beschikking op) nadeelcompensatie. De afwijzing van een dergelijk verzoek is wel appellabel. Indien er buiten de beroep- en bezwaartermijnen* van een appellabel besluit een verzoek wordt gedaan om nadeelcompensatie naar aanleiding van dat besluit, is er aan het vereiste van processuele connexiteit wel voldaan. Dit betekent dat de afwijzing van een verzoek tot zelfstandige nadeelcompensatie dan wel aan de bestuursrechter kan worden voorgelegd. De restcategorie zijn dus alle andere beslissingen op verzoeken om nadeelcompensatie.
*Indien de bezwaar- en beroeptermijnen nog niet zijn verstreken zal het voor een burger voor de hand liggen om te verzoeken om een onzelfstandig besluit tot nadeelcompensatie door deze besluiten aan te vechten. Pas wanneer deze termijnen zijn verstreken komen we aan bij het zelfstandige besluit tot nadeelcompensatie.
Er ligt wetgeving klaar om voorgoed afscheid te nemen van het vereiste van processuele connexiteit. De mogelijkheid om te verzoeken om een zelfstandig besluit waarin wordt voorzien in nadeelcompensatie is echter nog niet ingevoerd (art. 4:126 Awb). De voorwaarden voor een beroep op een zelfstandige besluit tot nadeelcompensatie komen overeen met het stappenplan van het égalitébeginsel zoals beschreven bij het onzelfstandige schadebesluit. Invoering van art. 4:126 Awb zou betekenen dat er in algemene zin een wettelijke grondslag is om te vragen om een beschikking tot nadeelcompensatie. De afwijzing van een dergelijke beschikking zou dan appellabel zijn, zoals we hebben gezien in week 3 (art. 1:3 lid 2 Awb). De burgerpartij kan zich in dat geval wenden tot de bestuursrechter, indien zijn verzoek op nadeelcompensatie wordt afgewezen.
3.2 Zelfstandige nadeelcompensatie
Soms is het niet mogelijk om te procederen tegen het primaire besluit. Bijv. omdat de schadeveroorzakende overheidshandelen feitelijke handelingen zijn, of omdat het genomen besluit onaantastbaar is geworden. Dit laatste geval doet zich voor wanneer de bestuursrechter heeft geoordeeld dat het besluit rechtmatig is of indien de termijnen voor beroep en bezwaar zijn verlopen. Om dan alsnog een besluit tot nadeelcompensatie te krijgen, moet worden verzocht om nadeelcompensatie los van het primair genomen besluit. Hiermee wordt het primair genomen besluit niet aangetast of opnieuw genomen.
Om deze reden spreken we van een zelfstandige besluit tot nadeelcompensatie. Een zelfstandige besluit tot nadeelcompensatie kan worden gedaan op drie gronden. Eerst bespreken we de situaties waarin er een geschreven grondslag is voor een verzoek op nadeelcompensatie. Bij de geschreven grondslag kan het gaan om (1) beleidsregels of (2) een wettelijke grondslag. Vervolgens bespreken we de situatie waarin de burger op grond van het (3) égalitébeginsel een verzoek doet op een zelfstandige besluit tot nadeelcompensatie.
3.2.1 Nadeelcompensatie op grond van een specifieke wet
Voor sommige besluiten, of besluiten genomen op een bepaald beleidsterrein, wordt in de wet al een mogelijkheid gegeven om een verzoek te doen op een nadeelcompensatie. Deze categorie kan apart worden gezien van de onzelfstandige nadeelcompensatie en de zelfstandige nadeelcompensatie. Dit komt omdat ook hier het besluit om nadeel te compenseren niet dient als reparatie van een bestaand besluit, maar losstaand genomen kan worden (namelijk op verzoek). Aan dergelijke verzoeken kunnen wettelijke voorwaarden worden gesteld zoals termijnen, maximale bedragen etc.
3.2.2. Nadeelcompensatie op grond van beleidsregels
Deze categorie lijkt erg op de nadeelcompensatie op grond van een wet, met als enige verschil dat beleidsregels de grondslag vormen voor het verzoek. In dit geval wordt de mogelijkheid om een verzoek tot nadeelcompensatie te doen beschreven in de beleidsregels die het bestuursorgaan zichzelf heeft opgelegd voor de uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid.
Het bestuursorgaan kan dus op voorhand al een schaderegeling opnemen in een beleidsregel, waarin duidelijk geregeld staat op welke manier welke schade wordt gecompenseerd. Bijzonder hieraan is dat de beleidsregels een publiekrechtelijke grondslag kan vormen voor het nemen van een besluit. Dit is uitzonderlijk, omdat beleidsregels in de regel geen bevoegdheden kunnen scheppen. Het nadeelcompensatierecht vormt hier een uitzondering op.
Volgens jurisprudentie moeten beslissingen op grond van dit soort beleidsregels worden gezien als bij de bestuursrechter appellabele beschikkingen. Dit is ook het geval als de schade waar de beleidsregels op zien voortvloeien uit feitelijke handelingen.
3.2.3. Egalitébeginsel
Er zijn ook situaties denkbaar waarin er geen wettelijke grondslag en geen beleidsregels bestaan op grond waarvan een verzoek tot nadeelcompensatie kan worden gedaan. In dat geval kan de burger zich alsnog rechtstreeks beroepen op het égalitébeginsel, op dezelfde wijze als bij het onzelfstandige besluit tot nadeelcompensatie. De grondslag hiervoor is ABRvS Van Vlodrop (niet voorgeschreven). Om (de afwijzing van) een dergelijk verzoek te laten toetsen bij de bestuursrechter moet worden voldaan aan twee voorwaarden. Dit zijn de voorwaarden van materiële en processuele connexiteit. Pas als aan beide voorwaarden is voldaan kan een eventuele afwijzing van het verzoek op zelfstandige nadeelcompensatie aan de rechter worden voorgelegd.
De voorwaarde van materiële connexiteit vereist dat de schade is veroorzaakt bij de rechtmatige uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Belangrijker in deze cursus is de voorwaarde van processuele connexiteit. Deze voorwaarde vereist dat de schadeveroorzakende overheidshandeling appellabel is. Als de relevante overheidshandeling zelf niet appellabel is, dan zou niet verzocht kunnen worden om een onzelfstandig besluit tot nadeelcompensatie. Tegen de handeling staat immers geen bezwaar en beroep open. Er zijn dan dus geen kanalen om een dergelijk verzoek in te dienen. Met deze logica staat processuele connexiteit in de weg aan het laten toetsen van een verzoek tot nadeelcompensatie.
Niet appellabele overheidshandelingen zijn bijv. feitelijke handelingen of algemeen verbindende voorschriften (zie week 3). Deze bestuurshandelingen zijn niet appellabel, waardoor de afwijzing van een verzoek om nadeelcompensatie (naar aanleiding van deze handelingen) dat ook niet zijn. Dit hoeft niet te betekenen dat de burger met lege handen komt te staan. De burgerlijke rechter kan zich in deze situatie alsnog buigen over de overheidshandelingen. Hierover meer bij onderwerp 4.
Bij nadeelcompensatie op grond van de wet of op grond van beleidsregels levert processuele connexiteit geen probleem op. Er is in deze gevallen namelijk een grondslag om een verzoek te doen voor (een beschikking op) nadeelcompensatie. De afwijzing van een dergelijk verzoek is wel appellabel. Indien er buiten de beroep- en bezwaartermijnen* van een appellabel besluit een verzoek wordt gedaan om nadeelcompensatie naar aanleiding van dat besluit, is er aan het vereiste van processuele connexiteit wel voldaan. Dit betekent dat de afwijzing van een verzoek tot zelfstandige nadeelcompensatie dan wel aan de bestuursrechter kan worden voorgelegd. De restcategorie zijn dus alle andere beslissingen op verzoeken om nadeelcompensatie.
*Indien de bezwaar- en beroeptermijnen nog niet zijn verstreken zal het voor een burger voor de hand liggen om te verzoeken om een onzelfstandig besluit tot nadeelcompensatie door deze besluiten aan te vechten. Pas wanneer deze termijnen zijn verstreken komen we aan bij het zelfstandige besluit tot nadeelcompensatie.
Er ligt wetgeving klaar om voorgoed afscheid te nemen van het vereiste van processuele connexiteit. De mogelijkheid om te verzoeken om een zelfstandig besluit waarin wordt voorzien in nadeelcompensatie is echter nog niet ingevoerd (art. 4:126 Awb). De voorwaarden voor een beroep op een zelfstandige besluit tot nadeelcompensatie komen overeen met het stappenplan van het égalitébeginsel zoals beschreven bij het onzelfstandige schadebesluit. Invoering van art. 4:126 Awb zou betekenen dat er in algemene zin een wettelijke grondslag is om te vragen om een beschikking tot nadeelcompensatie. De afwijzing van een dergelijke beschikking zou dan appellabel zijn, zoals we hebben gezien in week 3 (art. 1:3 lid 2 Awb). De burgerpartij kan zich in dat geval wenden tot de bestuursrechter, indien zijn verzoek op nadeelcompensatie wordt afgewezen.
Onderwerp 4: overige gevallen
In de bovenstaande stukken zijn in hoofdlijnen twee soorten rechtsbescherming aan bod gekomen.
Ten eerste is rechtsbescherming bij de burgerlijke rechter mogelijk, tegen schade geleden door onrechtmatig genomen besluiten. Hiervoor wordt een vordering ingesteld op grond van onrechtmatige daad art. 6:162 BW.
Ten tweede is het bij de bestuursrechter mogelijk om nadeelcompensatie te vorderen voor schade geleden door rechtmatig genomen besluiten. Dit kan onzelfstandige nadeelcompensatie zijn, indien nog geprocedeerd kan worden tegen het primair genomen besluit. Er wordt dan getoetst aan het égalitébeginsel.
Een verzoek tot nadeelcompensatie kan ook los worden gedaan, op grond van een specifieke wet of beginselen. We hebben echter gezien dat er gevallen zijn, waar gelet op het processuele connexiteitsvereiste, een afwijzing van een verzoek op nadeelcompensatie niet aan de rechter kan worden voorgelegd. Er is dan dus sprake van een rechtmatig besluit, waarbij een burger in het bijzonder wordt geraakt, maar deze burger de afwijzing van nadeelcompensatie niet kan laten toetsen door de bestuursrechter.
4.1 HR Leffers/Staat
Deze situatie doet zich voor in HR Leffers/Staat. Het gaat hierbij dan om situaties waarin men met een rechtmatig genomen besluit niet in aanmerking komt voor een verzoek op nadeelcompensatie. Men kan dan alsnog uitkomen bij de burgerlijke rechter, ook als het besluit rechtmatig is genomen. We spreken van ‘alsnog’, omdat in principe alleen vorderingen op grond van onrechtmatig overheidshandelen uitkomen bij de burgerlijke rechter.
De Hoge Raad paste in Leffers/Staat een ‘truc’ toe om toch schade te kunnen vergoeden in een situatie waarin principe een rechtmatig besluit was genomen. Bij een rechtmatig besluit is de route van onrechtmatige daad in beginsel uitgesloten, waardoor men zich enkel kan beroepen op een verzoek tot (on)zelfstandig besluit op nadeelcompensatie. De grondslagen om een beroep te doen op nadeelcompensatie zijn limitatief beschreven. Er bestaat nog geen algemene grondslag, zoals art. 6:126 Awb (nog niet in getreden). In dit arrest bood geen van de besproken grondslagen voor nadeelcompensatie een uitweg, omdat tegen een besluit tot het vaststellen van een regeling niet geprocedeerd kon worden. Omdat er niet geprocedeerd kan worden tegen het onderliggende besluit, is het ook niet mogelijk om een afwijzing van een verzoek tot nadeelcompensatie aan de rechter voor te leggen. Leffers was dus ‘uitgespeeld’ bij de bestuursrechter.
In dit arrest ging het om een rechtmatig genomen besluit, waardoor een boer die gebruik maakte van een bepaalde voedermethode voor zijn vee enorm hard getroffen werd, terwijl hij hier eigenlijk zelf niks aan kon doen. Het volgende werd in dit arrest gezegd:
“(…) dat de minister inderdaad jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door de voormelde regeling uit te vaardigen zonder dat hij daarbij tevens voor de hiervoor bedoelde varkensmesters die hun bedrijf, zoals Leffers, geheel op vervoerdering van swill hadden ingericht, een regeling heeft getroffen die het hun financieel mogelijk maakte hun bedrijf aan te passen of, hun te dier zake op andere wijze in hun economische belangen tegemoet kwam. De staat is gehouden de daardoor door Leffers geleden schade te vergoeden” (r.o. 3.7).
De minister heeft dus geen onrechtmatig besluit genomen, maar wel onrechtmatig gehandeld door in deze situatie geen regeling te treffen om schade bij Leffers op te vangen. Er was hier daarom alsnog een vordering op grond van onrechtmatige daad mogelijk, ondanks dat het besluit rechtmatig was genomen.
4.2 Invoering art. 4:126 Awb
Indien de algemene grondslag voor een beroep op nadeelcompensatie op grond van het égalitébeginsel wordt ingevoerd, zal de rol van de burgerlijke rechter als vangnet overbodig worden. De burgerlijke rechter vervult, zoals hierboven beschreven, nu nog een rol omdat er rechtmatige besluiten die niet appellabel zijn tot schade kunnen leiden. In dat geval is er geen appellabel besluit, waardoor er niet geprocedeerd kan worden bij de bestuursrechter. Er kan niet worden geprocedeerd op grond van een onzelfstandige besluit tot nadeelcompensatie. Er kan immers überhaupt niet geprocedeerd worden tegen het rechtmatig genomen besluit bij de bestuursrechter. Door het connexiteitsvereiste kan er in deze gevallen ook niet geprocedeerd worden op grond van een zelfstandig besluit tot nadeelcompensatie.
Onderwerp 4: overige gevallen
In de bovenstaande stukken zijn in hoofdlijnen twee soorten rechtsbescherming aan bod gekomen.
Ten eerste is rechtsbescherming bij de burgerlijke rechter mogelijk, tegen schade geleden door onrechtmatig genomen besluiten. Hiervoor wordt een vordering ingesteld op grond van onrechtmatige daad art. 6:162 BW.
HR Sint Oedenrode-Driessen
Relevantie: In dit arrest wordt vastgelegd dat een vernietigd besluit in de regel als onrechtmatig kan worden beschouwd. Daarnaast bevat dit arrest een overzicht voor het uitwerken van een onrechtmatige daad van een bestuursorgaan jegens een burgerpartij.
Relevante feiten: Autobedrijf Driessen B.V. had een nieuwe garage gebouwd en het gebouw verhuurd. Dit gebruik kwam niet overeen met de bestemming die op het perceel rustte volgens het geldende bestemmingsplan. Op 18 juli gaf het college van B&W een waarschuwing van bestuursdwang. Dit werd opgevolgd door besluiten die daadwerkelijk bestuursdwang bevatten. Deze besluiten werden uiteindelijk vernietigd. Als gevolg van deze besluiten heeft Driessen schade geleden (nr. 6.1).
Rechtsvraag: Is de gemeente gehouden tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad?
Beoordeling door de Hoge Raad: Het schenden van publiekrechtelijke normen kan ook dienen als grondslag voor een onrechtmatige daad. Het arrest Van Gog/Nederweert stelde in 1991 buiten twijfel dat een besluit dat door de bestuursrechter is vernietigd wegens strijd met een beginsel van behoorlijk bestuur, door de burgerlijke rechter wordt aangemerkt als onrechtmatig. Als de onrechtmatigheid is vastgesteld, is het in het kader van aansprakelijkheid nog wel nodig te bepalen jegens wie onrechtmatig is gehandeld. Daarbij wordt formele rechtskracht tegengeworpen aan eisers die zelf niet in beroep zijn gegaan en wordt het relativiteitsvereiste tegengeworpen aan eisers die vergoeding vragen van schade ter bescherming waartegen de geschonden norm niet strekt (nr. 6.2).
Dat de geschonden norm publiekrechtelijk van aard is, staat niet in de weg aan het aannemen van een onrechtmatige handeling in de zin van de onrechtmatige daad (nr. 6.3).
Een besluit wordt alleen onrechtmatig geacht jegens de burger die daartegen in bezwaar of beroep is gegaan (nr. 6.4).
Als in een geschil over schadevergoeding een beroep wordt gedaan op het relativiteitsvereiste, zal moeten worden nagegaan of de norm strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde heeft geleden.
Het relativiteitsvereiste hoeft niet in de weg te staan aan bescherming van individuele vermogensbelangen. Dat de schade is ontstaan bij het schenden van voorschriften die strekken tot bescherming van algemene belangen doet daar niet aan af. Of na de aanvaarding van relativiteit in de bezwaar-/beroepsfase ook meteen de relativiteit aangenomen kan worden in het aansprakelijkheidsrecht staat nog niet vast, maar dit wordt wel denkbaar geacht door Schlössels (nr. 6.5).
De onrechtmatigheid van het primaire besluit kan bij het besluit op bezwaar vast komen te staan. Dit zal het geval zijn indien het bezwaar gegrond is. Het bestuursorgaan zal dan het eerdere besluit herroepen en een nieuw besluit nemen. Als de herroeping (ten gevolge van het besluit op bezwaar) is gebaseerd op strijd met recht, is daarmee gegeven dat het bestuursorgaan onrechtmatig heeft gehandeld. Als de onrechtmatigheid van het primaire besluit niet kan worden afgeleid uit de vernietigingsuitspraak staat de onrechtmatigheid niet vast (nr. 6.6).
Als het besluit is vernietigd kan men daar nog niet zonder meer uit afleiden dat daaraan voorafgaande handelingen ook onrechtmatig waren (nr. 6.7).
De onrechtmatige daad wordt in beginsel aan het overheidslichaam toegerekend op grond van verkeersopvattingen. Pogingen om een uitzondering op dit beginsel uit te lokken hebben geen succes (nr. 6.8).
De eigen schuld of risico van de benadeelde kan de omvang van de aansprakelijkheid beperken of tenietdoen. De grondslag hiervoor is art. 6:101 BW. De schade die een vergunninghouder in casu lijdt doordat hij de vergunning alvast gebruikt, blijft voor zijn eigen risico (nr. 6.9).
Het causale verband ontbreekt volgens de Afdeling, indien ten tijde van het nemen van het onrechtmatige besluit een rechtmatig besluit had kunnen worden genomen dat naar aard en omvang een zelfde schade tot gevolg zou hebben gehad. Bewijslast ligt hiervoor bij het bestuursorgaan (nr. 6.10).
Geschillen over schade-aansprakelijkheid komen zowel bij de burgerlijke rechter als bij de bestuursrechter terecht. Art. 8:88 Awb maakt de bestuursrechter bevoegd tot oordelen over schade die een gevolg is van een onrechtmatig besluit, maar ook over schade die een gevolg is van onrechtmatig handelen ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit. De bevoegdheid van de bestuursrechter wordt echter beperkt. Schade ten gevolge van niet-appellabele besluiten valt erbuiten en ook schade ten gevolge van onrechtmatige handelingen ter voorbereiding van niet-appellabele besluiten (nr. 6.11).
Belangrijke rechtsoverwegingen:
Omdat het hier gaat om een overzichtsarrest beperken we ons bij de belangrijke rechtsoverwegingen tot het noemen van waar de verschillende onderwerpen te vinden zijn in het arrest.
HR Sint Oedenrode-Driessen
Relevantie: In dit arrest wordt vastgelegd dat een vernietigd besluit in de regel als onrechtmatig kan worden beschouwd. Daarnaast bevat dit arrest een overzicht voor het uitwerken van een onrechtmatige daad van een bestuursorgaan jegens een burgerpartij.
Relevante feiten: Autobedrijf Driessen B.V. had een nieuwe garage gebouwd en het gebouw verhuurd. Dit gebruik kwam niet overeen met de bestemming die op het perceel rustte volgens het geldende bestemmingsplan. Op 18 juli gaf het college van B&W een waarschuwing van bestuursdwang. Dit werd opgevolgd door besluiten die daadwerkelijk bestuursdwang bevatten. Deze besluiten werden uiteindelijk vernietigd. Als gevolg van deze besluiten heeft Driessen schade geleden (nr. 6.1).
Rechtsvraag: Is de gemeente gehouden tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad?
Beoordeling door de Hoge Raad: Het schenden van publiekrechtelijke normen kan ook dienen als grondslag voor een onrechtmatige daad. Het arrest Van Gog/Nederweert stelde in 1991 buiten twijfel dat een besluit dat door de bestuursrechter is vernietigd wegens strijd met een beginsel van behoorlijk bestuur, door de burgerlijke rechter wordt aangemerkt als onrechtmatig. Als de onrechtmatigheid is vastgesteld, is het in het kader van aansprakelijkheid nog wel nodig te bepalen jegens wie onrechtmatig is gehandeld. Daarbij wordt formele rechtskracht tegengeworpen aan eisers die zelf niet in beroep zijn gegaan en wordt het relativiteitsvereiste tegengeworpen aan eisers die vergoeding vragen van schade ter bescherming waartegen de geschonden norm niet strekt (nr. 6.2).
Dat de geschonden norm publiekrechtelijk van aard is, staat niet in de weg aan het aannemen van een onrechtmatige handeling in de zin van de onrechtmatige daad (nr. 6.3).
Een besluit wordt alleen onrechtmatig geacht jegens de burger die daartegen in bezwaar of beroep is gegaan (nr. 6.4).
Als in een geschil over schadevergoeding een beroep wordt gedaan op het relativiteitsvereiste, zal moeten worden nagegaan of de norm strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde heeft geleden.
Het relativiteitsvereiste hoeft niet in de weg te staan aan bescherming van individuele vermogensbelangen. Dat de schade is ontstaan bij het schenden van voorschriften die strekken tot bescherming van algemene belangen doet daar niet aan af. Of na de aanvaarding van relativiteit in de bezwaar-/beroepsfase ook meteen de relativiteit aangenomen kan worden in het aansprakelijkheidsrecht staat nog niet vast, maar dit wordt wel denkbaar geacht door Schlössels (nr. 6.5).
De onrechtmatigheid van het primaire besluit kan bij het besluit op bezwaar vast komen te staan. Dit zal het geval zijn indien het bezwaar gegrond is. Het bestuursorgaan zal dan het eerdere besluit herroepen en een nieuw besluit nemen. Als de herroeping (ten gevolge van het besluit op bezwaar) is gebaseerd op strijd met recht, is daarmee gegeven dat het bestuursorgaan onrechtmatig heeft gehandeld. Als de onrechtmatigheid van het primaire besluit niet kan worden afgeleid uit de vernietigingsuitspraak staat de onrechtmatigheid niet vast (nr. 6.6).
Als het besluit is vernietigd kan men daar nog niet zonder meer uit afleiden dat daaraan voorafgaande handelingen ook onrechtmatig waren (nr. 6.7).
De onrechtmatige daad wordt in beginsel aan het overheidslichaam toegerekend op grond van verkeersopvattingen. Pogingen om een uitzondering op dit beginsel uit te lokken hebben geen succes (nr. 6.8).
De eigen schuld of risico van de benadeelde kan de omvang van de aansprakelijkheid beperken of tenietdoen. De grondslag hiervoor is art. 6:101 BW. De schade die een vergunninghouder in casu lijdt doordat hij de vergunning alvast gebruikt, blijft voor zijn eigen risico (nr. 6.9).
Het causale verband ontbreekt volgens de Afdeling, indien ten tijde van het nemen van het onrechtmatige besluit een rechtmatig besluit had kunnen worden genomen dat naar aard en omvang een zelfde schade tot gevolg zou hebben gehad. Bewijslast ligt hiervoor bij het bestuursorgaan (nr. 6.10).
Geschillen over schade-aansprakelijkheid komen zowel bij de burgerlijke rechter als bij de bestuursrechter terecht. Art. 8:88 Awb maakt de bestuursrechter bevoegd tot oordelen over schade die een gevolg is van een onrechtmatig besluit, maar ook over schade die een gevolg is van onrechtmatig handelen ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit. De bevoegdheid van de bestuursrechter wordt echter beperkt. Schade ten gevolge van niet-appellabele besluiten valt erbuiten en ook schade ten gevolge van onrechtmatige handelingen ter voorbereiding van niet-appellabele besluiten (nr. 6.11).
Belangrijke rechtsoverwegingen:
Omdat het hier gaat om een overzichtsarrest beperken we ons bij de belangrijke rechtsoverwegingen tot het noemen van waar de verschillende onderwerpen te vinden zijn in het arrest.
HR Heesch-Van de Akker
Relevantie: Dit arrest bevat het beginsel van formele rechtskracht van besluiten. Als bij een genomen besluit met waarborgen omkleedde rechtsgang openstond maar hier geen gebruik van is gemaakt, staat de rechtsgeldigheid van dit besluit vast. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien vanuit de omstandigheden de bezwaren hiertegen zeer klemmend zijn.
Relevante feiten: Van de Akker heeft van de gemeente Heesch een vergunning voor de bouw van een rundveestal verkregen. Voor de verkrijging van deze vergunning was hij nog een geldsom van 3216 gulden verschuldigd. Deze som is betaald, waarna de vergunning is verleend. Op grond van geldende jurisprudentie bij de bestuursrechter werd de gesloten overeenkomst voor het verkrijgen van de vergunning in strijd met art. 14 Wegenwet geacht. Van de Akker diende vervolgens een verzoek in tot terugbetaling van het betaalde bedrag.
Rechtsvraag: (1) Is de gesloten overeenkomst in lijn met het uitwegvergunningenstelsel nietig, gelet op jurisprudentie? (2) Berust de betaling op een beschikking met formele rechtskracht?
Beoordeling door de Hoge Raad: De vraag of dergelijke uitwegvergunningstelsels rechtens aanvaardbaar zijn, is een vraag die normaliter beantwoord zou worden door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dat pleit ervoor vaste jurisprudentie van de Afdeling te volgen. Op grond hiervan is de gesloten overeenkomstig nietig (r.o. 3.2.2).
In beginsel moet de rechter als uitgangspunt nemen dat een besluit waar rechtsgang tegen open stond, geen gebreken heeft. Voorop moet worden gesteld dat wanneer tegen een beschikking een met voldoende waarborgen omklede administratiefrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan, de burgerlijke rechter, in geval de geldigheid van de beschikking in het voor hem gevoerde geding in geschil is, ervan dient uit te gaan dat die beschikking in overeenstemming is met wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen (r.o. 3.3.2).
Dit geldt zelfs wanneer het besluit was vernietigd, indien gebruik was gemaakt van deze rechtsgang. Indien achteraf duidelijk is dat een besluit zou zijn vernietigd, als gebruik was gemaakt van de rechtsgang, blijft het rechtmatig genomen. Het beginsel gaat dus zelfs zo ver dat besluiten die overduidelijk gebrekkig zijn, niet als zodanig worden aangemerkt als hiertegen geen beroep is gedaan op rechtsbescherming (r.o. 3.3.2).
Uitzondering op de hoofdregel
De daaraan verbonden bezwaren kunnen evenwel door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat op dat beginsel een uitzondering moet worden aanvaard. Of voor zo’n uitzondering plaats is, hangt af van de bijzonderheden van het gegeven geval. In situaties als de onderhavige wordt in de jurisprudentie de rechtsbescherming uitgebreid, omdat burgers vaak niet doorhebben dat rechtsgang bij de bestuursrechter openstaat (r.o. 3.3.2).
Toepassing
In dit geval wordt de rechtshandeling op grond waarvan Van de Akker een betaling aan de gemeente heeft gedaan, gekwalificeerd als een beschikking. Van de Akker heeft weliswaar nagelaten om voor deze beschikking tijdig gebruik te maken van beroepsmogelijkheden. Dit hoeft de rechter echter niet te weerhouden om de beschikking niet als rechtsgeldige titel voor de betaling te houden. Dit laatste bevat een toepassing van de uitzonderingsregel. Doordat geen rechtsgang is doorlopen moet de burgerlijke rechter in beginsel het besluit als rechtsgeldig aannemen. Hier doen zich echter omstandigheden voor die leiden tot bezwaren die ‘zo klemmend worden dat een uitzondering moet worden aanvaard’.
HR Heesch-Van de Akker
Relevantie: Dit arrest bevat het beginsel van formele rechtskracht van besluiten. Als bij een genomen besluit met waarborgen omkleedde rechtsgang openstond maar hier geen gebruik van is gemaakt, staat de rechtsgeldigheid van dit besluit vast. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien vanuit de omstandigheden de bezwaren hiertegen zeer klemmend zijn.
Relevante feiten: Van de Akker heeft van de gemeente Heesch een vergunning voor de bouw van een rundveestal verkregen. Voor de verkrijging van deze vergunning was hij nog een geldsom van 3216 gulden verschuldigd. Deze som is betaald, waarna de vergunning is verleend. Op grond van geldende jurisprudentie bij de bestuursrechter werd de gesloten overeenkomst voor het verkrijgen van de vergunning in strijd met art. 14 Wegenwet geacht. Van de Akker diende vervolgens een verzoek in tot terugbetaling van het betaalde bedrag.
Rechtsvraag: (1) Is de gesloten overeenkomst in lijn met het uitwegvergunningenstelsel nietig, gelet op jurisprudentie? (2) Berust de betaling op een beschikking met formele rechtskracht?
Beoordeling door de Hoge Raad: De vraag of dergelijke uitwegvergunningstelsels rechtens aanvaardbaar zijn, is een vraag die normaliter beantwoord zou worden door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dat pleit ervoor vaste jurisprudentie van de Afdeling te volgen. Op grond hiervan is de gesloten overeenkomstig nietig (r.o. 3.2.2).
In beginsel moet de rechter als uitgangspunt nemen dat een besluit waar rechtsgang tegen open stond, geen gebreken heeft. Voorop moet worden gesteld dat wanneer tegen een beschikking een met voldoende waarborgen omklede administratiefrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan, de burgerlijke rechter, in geval de geldigheid van de beschikking in het voor hem gevoerde geding in geschil is, ervan dient uit te gaan dat die beschikking in overeenstemming is met wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen (r.o. 3.3.2).
Dit geldt zelfs wanneer het besluit was vernietigd, indien gebruik was gemaakt van deze rechtsgang. Indien achteraf duidelijk is dat een besluit zou zijn vernietigd, als gebruik was gemaakt van de rechtsgang, blijft het rechtmatig genomen. Het beginsel gaat dus zelfs zo ver dat besluiten die overduidelijk gebrekkig zijn, niet als zodanig worden aangemerkt als hiertegen geen beroep is gedaan op rechtsbescherming (r.o. 3.3.2).
Uitzondering op de hoofdregel
De daaraan verbonden bezwaren kunnen evenwel door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat op dat beginsel een uitzondering moet worden aanvaard. Of voor zo’n uitzondering plaats is, hangt af van de bijzonderheden van het gegeven geval. In situaties als de onderhavige wordt in de jurisprudentie de rechtsbescherming uitgebreid, omdat burgers vaak niet doorhebben dat rechtsgang bij de bestuursrechter openstaat (r.o. 3.3.2).
Toepassing
In dit geval wordt de rechtshandeling op grond waarvan Van de Akker een betaling aan de gemeente heeft gedaan, gekwalificeerd als een beschikking. Van de Akker heeft weliswaar nagelaten om voor deze beschikking tijdig gebruik te maken van beroepsmogelijkheden. Dit hoeft de rechter echter niet te weerhouden om de beschikking niet als rechtsgeldige titel voor de betaling te houden. Dit laatste bevat een toepassing van de uitzonderingsregel. Doordat geen rechtsgang is doorlopen moet de burgerlijke rechter in beginsel het besluit als rechtsgeldig aannemen. Hier doen zich echter omstandigheden voor die leiden tot bezwaren die ‘zo klemmend worden dat een uitzondering moet worden aanvaard’.
ABRvS Paul Krugerbrug I
Relevantie: Deze uitspraak is relevant voor de aansprakelijkheid bij een rechtmatige overheidsdaad in het kader van gebrekkige belangenafweging. De Minister had bij het verlenen van de vergunning een schaderegeling moeten opnemen. Het besluit moet worden gerepareerd, waardoor we dan spreken van een onzelfstandige nadeelcompensatie.
Deze uitspraak bevat helaas geen aanduidingen van rechtsoverwegingen.
Relevante feiten: Hoofdingenieur-directeur van de Rijkswaterstaat in de directie Utrecht heeft aan de gemeente Utrecht een vergunning verleend voor het gebruikmaken van het Merwedekanaal voor het maken en behouden van een vaste brug tegenover de Graadt van Roggenweg te Utrecht. Ten gevolge van de bouw van deze brug stellen bedrijven aan het Merwedekanaal veel schade te lijden. In het bijzonder ging het hier om een scheepswerf (‘de Liesbosch’). Voor de omzet was dit scheepswerf voor een groot deel afhankelijk van vaart door het kanaal. Er is een schadesom van twee miljoen toegekend aan de Liesbosch. Deze werd als te laag beschouwd.
Rechtsvraag: Is het besluit om een vergunning te verlenen met hierin een (lage) schadevergoeding onrechtmatig genomen?
Beoordeling door de ABRvS: De verweerder (in casu: het bestuursorgaan) erkent dat er reden is om geleden schade die geleden is door de Liesbosch ten gevolge van het bestreden vergunningenbesluit te vergoeden, voor zover deze schade het door de Liesbosch te dragen normaal maatschappelijk bedrijfsrisico overstijgt. Er wordt hier dus een onderscheid gemaakt tussen schade die toegerekend kan worden aan ‘maatschappelijk bedrijfsrisico’ en schade die hier nog bovenop komt (p. 136, rechterhelft).
Verweerder heeft de bestreden vergunning verleend hoewel hij van oordeel was dat de Liesbosch schade zou lijden die niet door de Liesbosch gedragen hoefde te worden.
Het is niet zo de verlening überhaupt niet verleend had mogen worden, zoals Liesbosch stelt. Het besluit had echter niet zonder schaderegeling genomen kunnen worden. Op het moment dat het besluit genomen werd, was de omvang van de te nemen schade nog niet bekend. Daarom had de Liesbosch met het besluit vooraf medegedeeld moeten worden op welke wijze en naar welke normen de omvang van die schade zou worden bepaald en hoe zij daarop eventuele bezwaren zou kunnen doen blijken. Dit is niet gedaan, waardoor het besluit is genomen in strijd met het belang van de Liesbosch om voorafgaand te weten welk bedrag haar als schadevergoeding zal worden aangeboden (p. 137, linkerhelft).
Het genomen besluit moet nu opnieuw worden genomen, maar dan met hierin een schaderegeling voor de Liesbosch. Het gaat hier om een onzelfstandig besluit tot nadeelcompensatie. In deze situatie was bezwaar en beroep tegen het genomen besluit nog mogelijk, vandaar de bestuursrechter tot onzelfstandige nadeelcompensatie kan besluiten. Er kan nog via het besluit worden geprocedeerd over geleden schade. De schade die moet worden vergoed is de schade die het normaal maatschappelijk bedrijfsrisico overstijgt.
ABRvS Paul Krugerbrug I
Relevantie: Deze uitspraak is relevant voor de aansprakelijkheid bij een rechtmatige overheidsdaad in het kader van gebrekkige belangenafweging. De Minister had bij het verlenen van de vergunning een schaderegeling moeten opnemen. Het besluit moet worden gerepareerd, waardoor we dan spreken van een onzelfstandige nadeelcompensatie.
Deze uitspraak bevat helaas geen aanduidingen van rechtsoverwegingen.
HR Leffers/Staat
Relevantie: De overheid handelt onrechtmatig jegens de burger door het achterwege laten van een voorziening in nadeelcompensatie bij het uitvaardigen van een algemeen verbindend voorschrift. Dit arrest vormt overigens ook de restcategorie voor mogelijkheden van schadevergoeding in het overzicht van deze week.
Relevante feiten: Varkensmester Leffers heeft zijn bedrijfsvoering geheel ingericht op het vervoederen van de varkens met behulp van swill. Het gebruiken van swill verhoogt de risico’s op het verspreiden van besmettelijke ziektes onder de dieren. Als er in een boerderij Afrikaanse varkenspest uitbreekt, grijpt de minister in. De (ministeriële) Regeling verbod voedsel- en slachtafvallen (avv) wordt uitgevaardigd, die het gebruik van swill verbiedt. Hierdoor loopt Leffers veel schade.
Hij vordert schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad en de onverbindend verklaring van de regeling.
Rechtsvraag: (1) Kan Leffers vorderen dat de regeling onverbindend moet worden verklaard? (2) Is de Staat gehouden tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen?
Beoordeling door de Hoge Raad: Als uitgangspunt dient te worden genomen dat indien het uitvaardigen en uitvoeren van de Regeling wegens de wijze waarop zij de belangen van de groep varkensmesters, waartoe Leffers behoort, aantast, jegens mesters als Leffers een onrechtmatige daad oplevert, daarvan in elk geval niet het gevolg is dat buiten werking stellen van die Regeling kan worden gevorderd (r.o. 3.6).
Varkensmesters die gebruikmaakten van Swill konden niet van de een op de andere dag overgaan op een ander voedersysteem. Dit zou ten koste gaan van de winstgevendheid. Zij worden in onevenredige mate in hun belangen getroffen. In de onderhavige zaak was dit zelfs dusdanig dat het bedrijf van Leffers moest worden geliquideerd met aanzienlijke vermogensschade. Niet kan worden gezegd dat een drastisch verbod als in de onderhavige Regeling vervat, behoort tot de normale bedrijfsrisico’s die voor rekening van de ondernemer behoren te blijven (r.o. 3.7).
Daarbij is mede van belang dat vaststaat dat Leffers de maatregelen, die tevoren waren voorgeschreven om besmetting te voorkomen, stipt heeft nageleefd. In deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de minister inderdaad onrechtmatig heeft gehandeld door de voormelde Regeling uit te vaardigen en uit te voeren zonder dat hij daarbij tevens voor de hiervoor bedoelde mesters die hun bedrijf geheel op vervoedering van swill hadden ingericht een regeling heeft getroffen, of hen op andere wijze in hun belangen tegemoet kwam.
De Staat is gehouden de daardoor door Leffers geleden schade te vergoeden. Het arrest van het hof kan niet in stand blijven.
HR Leffers/Staat
Relevantie: De overheid handelt onrechtmatig jegens de burger door het achterwege laten van een voorziening in nadeelcompensatie bij het uitvaardigen van een algemeen verbindend voorschrift. Dit arrest vormt overigens ook de restcategorie voor mogelijkheden van schadevergoeding in het overzicht van deze week.
Relevante feiten: Varkensmester Leffers heeft zijn bedrijfsvoering geheel ingericht op het vervoederen van de varkens met behulp van swill. Het gebruiken van swill verhoogt de risico’s op het verspreiden van besmettelijke ziektes onder de dieren. Als er in een boerderij Afrikaanse varkenspest uitbreekt, grijpt de minister in. De (ministeriële) Regeling verbod voedsel- en slachtafvallen (avv) wordt uitgevaardigd, die het gebruik van swill verbiedt. Hierdoor loopt Leffers veel schade.
Hij vordert schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad en de onverbindend verklaring van de regeling.
Rechtsvraag: (1) Kan Leffers vorderen dat de regeling onverbindend moet worden verklaard? (2) Is de Staat gehouden tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen?
Beoordeling door de Hoge Raad: Als uitgangspunt dient te worden genomen dat indien het uitvaardigen en uitvoeren van de Regeling wegens de wijze waarop zij de belangen van de groep varkensmesters, waartoe Leffers behoort, aantast, jegens mesters als Leffers een onrechtmatige daad oplevert, daarvan in elk geval niet het gevolg is dat buiten werking stellen van die Regeling kan worden gevorderd (r.o. 3.6).
Varkensmesters die gebruikmaakten van Swill konden niet van de een op de andere dag overgaan op een ander voedersysteem. Dit zou ten koste gaan van de winstgevendheid. Zij worden in onevenredige mate in hun belangen getroffen. In de onderhavige zaak was dit zelfs dusdanig dat het bedrijf van Leffers moest worden geliquideerd met aanzienlijke vermogensschade. Niet kan worden gezegd dat een drastisch verbod als in de onderhavige Regeling vervat, behoort tot de normale bedrijfsrisico’s die voor rekening van de ondernemer behoren te blijven (r.o. 3.7).
Daarbij is mede van belang dat vaststaat dat Leffers de maatregelen, die tevoren waren voorgeschreven om besmetting te voorkomen, stipt heeft nageleefd. In deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de minister inderdaad onrechtmatig heeft gehandeld door de voormelde Regeling uit te vaardigen en uit te voeren zonder dat hij daarbij tevens voor de hiervoor bedoelde mesters die hun bedrijf geheel op vervoedering van swill hadden ingericht een regeling heeft getroffen, of hen op andere wijze in hun belangen tegemoet kwam.
De Staat is gehouden de daardoor door Leffers geleden schade te vergoeden. Het arrest van het hof kan niet in stand blijven.
ABRvS Venlo; égalitébeginsel
Relevantie: Een onevenredige belangenafweging ligt niet ten grondslag aan een vordering tot nadeelcompensatie, het égalitébeginsel wel. Het égalitébeginsel dient als grondslag voor nadeel ondervonden door burgers bij besluiten die door de overheid worden genomen gelet op het algemeen belang. Een deugdzame belangenafweging kan niet ten grondslag liggen aan de afwijzing van een verzoek tot nadeelcompensatie.
Relevante feiten: De burgemeester heeft een vergunning verleend voor de exploitatie van twee coffeeshops in Venlo [besluiten van 16 juli 2004]. Een eigenaar van een nabijgelegen woning verzocht nadeelcompensatie op grond van waardevermindering ten gevolge van het uitvaardigen van de vergunningen. De burgemeester heeft dit verzoek afgewezen omdat in de eerdere besluiten al aandacht is besteed aan onevenredig nadeel bij direct omwonenden.
Rechtsvraag: Kon de burgemeester rechtmatig tot het afwijzen van het verzoek tot schadevergoeding komen?
Beoordeling door de ABRvS: Uit de besluiten van 16 juli 2004 blijkt niet dat de burgemeester heeft beoogd met de verlening van de exploitatievergunningen een beslissing te nemen omtrent toekenning van nadeelcompensatie aan verzoeker. Niet is gebleken dat de burgemeester daarbij heeft beoordeeld of de burgerpartij aanspraak kan maken op nadeelcompensatie op grond van het égalitébeginsel. De vraag of sprake is van schade die buiten het normale maatschappelijke risico valt, is onbeantwoord gebleven. Anders dan de burgemeester betoogt, betekent de omstandigheid dat er geen sprake is van onevenredige schade in de zin van art. 3:4 lid 2 Awb in de regel dat de schade niet leidt tot de conclusie dat er evenmin aanleiding is voor schadevergoeding op grond van het égalitébeginsel. De burgemeester heeft het verzoek ten onrechte op grond van art. 4:6 lid 2 Awb afgewezen (r.o. 2.6).
ABRvS Venlo; égalitébeginsel
Relevantie: Een onevenredige belangenafweging ligt niet ten grondslag aan een vordering tot nadeelcompensatie, het égalitébeginsel wel. Het égalitébeginsel dient als grondslag voor nadeel ondervonden door burgers bij besluiten die door de overheid worden genomen gelet op het algemeen belang. Een deugdzame belangenafweging kan niet ten grondslag liggen aan de afwijzing van een verzoek tot nadeelcompensatie.
Relevante feiten: De burgemeester heeft een vergunning verleend voor de exploitatie van twee coffeeshops in Venlo [besluiten van 16 juli 2004]. Een eigenaar van een nabijgelegen woning verzocht nadeelcompensatie op grond van waardevermindering ten gevolge van het uitvaardigen van de vergunningen. De burgemeester heeft dit verzoek afgewezen omdat in de eerdere besluiten al aandacht is besteed aan onevenredig nadeel bij direct omwonenden.
Rechtsvraag: Kon de burgemeester rechtmatig tot het afwijzen van het verzoek tot schadevergoeding komen?
Beoordeling door de ABRvS: Uit de besluiten van 16 juli 2004 blijkt niet dat de burgemeester heeft beoogd met de verlening van de exploitatievergunningen een beslissing te nemen omtrent toekenning van nadeelcompensatie aan verzoeker. Niet is gebleken dat de burgemeester daarbij heeft beoordeeld of de burgerpartij aanspraak kan maken op nadeelcompensatie op grond van het égalitébeginsel. De vraag of sprake is van schade die buiten het normale maatschappelijke risico valt, is onbeantwoord gebleven. Anders dan de burgemeester betoogt, betekent de omstandigheid dat er geen sprake is van onevenredige schade in de zin van art. 3:4 lid 2 Awb in de regel dat de schade niet leidt tot de conclusie dat er evenmin aanleiding is voor schadevergoeding op grond van het égalitébeginsel. De burgemeester heeft het verzoek ten onrechte op grond van art. 4:6 lid 2 Awb afgewezen (r.o. 2.6).
Want de overheid moet..
- Belangen afwegen die door een besluit worden geschaad – zie art. 3:4 Awb
- Het gelijkheidsbeginsel in acht nemen – het égalité-beginsel
|We volgen de rechtsontwikkeling
- We zullen eerst zien dat nadeelcompensatie voor bepaalde gevallen is geregeld in de wet..
- en soms in beleidsregels.
- We gaan ook zien hoe de verplichting tot nadeelcompensatie (of planschadevergoeding in ruimtelijke ordening) uit de verplichting tot belangenafweging werd afgeleid
- Daarna bekijken we hoe deze verplichting is afgeleid uit het égalitébeginsel.
|ABRvS 1982 – Paul Krugerbrug I
- het zou, afgezien van de schade-effecten, niet onrechtmatig zijn om de vergunning te verlenen.
- Maar het achterwege laten van een beslissing over de schade was wel onrechtmatig (daardoor was de belangenafweging gebrekkig, want scheepswerf was je vergeten bij te rekenen)
- Anders gezegd: ‘het is alleen rechtmatig als je de schade compenseert’.
|Onzelfstandig nadeelcompensatiebesluit
- Zo heeft de constructie als in Paul Krugerbrug I.
- De beslissing over de nadeelcompensatie maakt deel uit van het besluit waardoor het nadeel wordt veroorzaakt (i.c. de vergunning).
- Door in beroep te gaan tegen het nadeel veroorzakende besluit (i.c. de vergunning) kun je ook procederen over de door dat besluit veroorzaakte schade.
- De verplichting tot nadeelcompensatie werd hier gebaseerd op de belangenafweging.
- Deze constructie werkt dus alleen als het bestuursorgaan een belangenafweging moet maken.
Je kan alleen tegen een besluit in beroep gaan. Weigering van nadeelbesluitcompensatie was geen besluit tegen de scheepswerf.
Het heet onzelfstandig omdat het op zichzelf dat nadeelcompensatiebesluit niet voor beroep vatbaar is maar wel onzelfstandig als onderdeel van de vergunning.
|… een tussenstand…
- In Paul Krugerbrug I (ABRvS 1982) werd de verplichting tot nadeelcompensatie afgeleid uit de verplichting tot belangenafweging.
- In de daarop volgende jaren werd de verplichting tot nadeelcompensatie steeds vaker gezocht in iets anders: het égalité-beginsel.
|égalité-beginsel
“égalité devant les charges publiques” (gelijkheid voor de openbare lasten)
Op grond van dit beginsel zijn bestuursorganen gehouden tot compensatie van onevenredige – buiten het normale maatschappelijk risico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende – schade.
|Criteria bij toepassing van égalité-beginsel
1. Speciale last (individu-referentiegroep)
Je vergelijkt de individu die nadeelcompensatie vraagt met de grote groep.
2. Abnormale last (niet vallend onder het normaal maatschappelijk risico)
niet abnormaal = stel je woont in Utrecht bij Uithof. Is een brede weg en er kan bijv. huizen bij. Dat gebeurt ook en als je daar woont en je hebt een park en dat verdwijnt met woningen ervaar je dat ook als een achteruitgang. Maar betekent dit dat je direct schade moet krijgen? Vaak nee is gewoon een maatschappelijk risico. Bevolking neemt toe en woningnood ook.
3. Causaal verband
Tussen oorzaak die je aanwijst en de schade die je lijdt.
4 Buiten schuld en risico van de burger, met name geen: (heb je zelf iets gedaan?)
- actieve risico-aanvaarding
- passieve risico-aanvaarding.
|Verschil tussen art. 3 lid 4 Awb en het égalité-beginsel
- art. 3:4 lid 2 Awb gaat over een evenredige verhouding tussen doel en nadelige gevolgen.
- Bij het égalitébeginsel gaat het om iets anders: (over relatie tussen burgers onderling)
gelijkheid in de relatie tussen burgers (en bedrijven). Waarom moet een burger de lasten dragen als het besluit wordt genomen in het belang van de gehele gemeenschap? Dan moeten de lasten over de gemeenschap worden verdeeld.
- Zie ABRvS Venlo 2006.
|Zelfstandig nadeelcompensatiebesluit ABRvS Van Vlodrop 1997
- Er bestaat een algemene bevoegdheid om besluiten te nemen over schade,
- ook al staat die algemene bevoegdheid (nog) niet in de wet.
- Die bevoegdheid wordt afgeleid uit een ongeschreven rechtsbeginsel: het égalité-beginsel
|Wanneer kun je in beroep tegen een zelfstandig nadeelcompensatiebesluit?
Eerst een simpele ezelsbrug:
- als je tegen de oorzaak van de schade in beroep kon bij de bestuursrechter,
- kun je ook tegen het besluit over de schade in beroep bij die bestuursrechter.
Want de overheid moet..
- Belangen afwegen die door een besluit worden geschaad – zie art. 3:4 Awb
- Het gelijkheidsbeginsel in acht nemen – het égalité-beginsel
|We volgen de rechtsontwikkeling
- We zullen eerst zien dat nadeelcompensatie voor bepaalde gevallen is geregeld in de wet..
- en soms in beleidsregels.
- We gaan ook zien hoe de verplichting tot nadeelcompensatie (of planschadevergoeding in ruimtelijke ordening) uit de verplichting tot belangenafweging werd afgeleid
- Daarna bekijken we hoe deze verplichting is afgeleid uit het égalitébeginsel.
|Wanneer kun je in beroep tegen een zelfstandig nadeelcompensatiebesluit?
Eerst een simpele ezelsbrug:
- als je tegen de oorzaak van de schade in beroep kon bij de bestuursrechter,
- kun je ook tegen het besluit over de schade in beroep bij die bestuursrechter.
|En dan nu officieel:
a. Schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan
b. Schade veroorzaakt in het kader van de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid
(dan heb je te maken met een zelfstandige schadebesluit ^, als aan die twee eisen zijn voldaan)
c. terwijl tegen die bevoegdheidsuitoefening beroep bij de bestuursrechter openstaat.
a+b = zelfstandig nadeelcompensatiebesluit (alleen materiële connexiteit)
a+b+c = appellabel zelfstandig nadeelcompensatiebesluit (ook procedurele connexiteit)
allemaal? Een zelfstandig schadebesluit waartegen je in beroep kan gaan bij bestuursrechter.
|Overzicht: (leren uit je hoofd)
beroep bij de bestuursrechter over nadeelcompensatie naar geldend recht
Indien:
I. er een publiekrechtelijke wettelijke grondslag is voor besluiten over nadeelcompensatie,
II. of het bestuursorgaan een beleidsregel heeft over nadeelcompensatie in daarbij aangewezen gevallen,
III. of een zelfstandig nadeelcompensatiebesluit wordt genomen waarbij aan de connexiteitsvereisten is voldaan,
IV. of beroep kan worden ingesteld tegen een onzelfstandig nadeelcompensatiebesluit.
Wat hier buiten valt dan > burgerlijke rechter.
wat valt er buiten > stel je lijdt schade door een ministeriele regeling bij milieurecht.
|Wanneer kun je in beroep tegen een zelfstandig nadeelcompensatiebesluit?
Eerst een simpele ezelsbrug:
- als je tegen de oorzaak van de schade in beroep kon bij de bestuursrechter,
- kun je ook tegen het besluit over de schade in beroep bij die bestuursrechter.
|En dan nu officieel:
a. Schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan
b. Schade veroorzaakt in het kader van de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid
(dan heb je te maken met een zelfstandige schadebesluit ^, als aan die twee eisen zijn voldaan)
c. terwijl tegen die bevoegdheidsuitoefening beroep bij de bestuursrechter openstaat.
a+b = zelfstandig nadeelcompensatiebesluit (alleen materiële connexiteit)
a+b+c = appellabel zelfstandig nadeelcompensatiebesluit (ook procedurele connexiteit)
allemaal? Een zelfstandig schadebesluit waartegen je in beroep kan gaan bij bestuursrechter.
|Overzicht: (leren uit je hoofd)
beroep bij de bestuursrechter over nadeelcompensatie naar geldend recht
Indien:
I. er een publiekrechtelijke wettelijke grondslag is voor besluiten over nadeelcompensatie,
II. of het bestuursorgaan een beleidsregel heeft over nadeelcompensatie in daarbij aangewezen gevallen,
III. of een zelfstandig nadeelcompensatiebesluit wordt genomen waarbij aan de connexiteitsvereisten is voldaan,
IV. of beroep kan worden ingesteld tegen een onzelfstandig nadeelcompensatiebesluit.
Wat hier buiten valt dan > burgerlijke rechter.
wat valt er buiten > stel je lijdt schade door een ministeriele regeling bij milieurecht.
|Wanneer kun je in beroep tegen een zelfstandig nadeelcompensatiebesluit?
Eerst een simpele ezelsbrug:
- als je tegen de oorzaak van de schade in beroep kon bij de bestuursrechter,
- kun je ook tegen het besluit over de schade in beroep bij die bestuursrechter.
|En dan nu officieel:
a. Schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan
b. Schade veroorzaakt in het kader van de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid
(dan heb je te maken met een zelfstandige schadebesluit ^, als aan die twee eisen zijn voldaan)
c. terwijl tegen die bevoegdheidsuitoefening beroep bij de bestuursrechter openstaat.
a+b = zelfstandig nadeelcompensatiebesluit (alleen materiële connexiteit)
a+b+c = appellabel zelfstandig nadeelcompensatiebesluit (ook procedurele connexiteit)
allemaal? Een zelfstandig schadebesluit waartegen je in beroep kan gaan bij bestuursrechter.
|Overzicht: (leren uit je hoofd)
beroep bij de bestuursrechter over nadeelcompensatie naar geldend recht
Indien:
I. er een publiekrechtelijke wettelijke grondslag is voor besluiten over nadeelcompensatie,
II. of het bestuursorgaan een beleidsregel heeft over nadeelcompensatie in daarbij aangewezen gevallen,
III. of een zelfstandig nadeelcompensatiebesluit wordt genomen waarbij aan de connexiteitsvereisten is voldaan,
IV. of beroep kan worden ingesteld tegen een onzelfstandig nadeelcompensatiebesluit.
Wat hier buiten valt dan > burgerlijke rechter.
wat valt er buiten > stel je lijdt schade door een ministeriele regeling bij milieurecht
|Wanneer kun je in beroep tegen een zelfstandig nadeelcompensatiebesluit?
Eerst een simpele ezelsbrug:
- als je tegen de oorzaak van de schade in beroep kon bij de bestuursrechter,
- kun je ook tegen het besluit over de schade in beroep bij die bestuursrechter.
|En dan nu officieel:
a. Schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan
b. Schade veroorzaakt in het kader van de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid
(dan heb je te maken met een zelfstandige schadebesluit ^, als aan die twee eisen zijn voldaan)
c. terwijl tegen die bevoegdheidsuitoefening beroep bij de bestuursrechter openstaat.
a+b = zelfstandig nadeelcompensatiebesluit (alleen materiële connexiteit)
a+b+c = appellabel zelfstandig nadeelcompensatiebesluit (ook procedurele connexiteit)
allemaal? Een zelfstandig schadebesluit waartegen je in beroep kan gaan bij bestuursrechter.
|Overzicht: (leren uit je hoofd)
beroep bij de bestuursrechter over nadeelcompensatie naar geldend recht
Indien:
I. er een publiekrechtelijke wettelijke grondslag is voor besluiten over nadeelcompensatie,
II. of het bestuursorgaan een beleidsregel heeft over nadeelcompensatie in daarbij aangewezen gevallen,
III. of een zelfstandig nadeelcompensatiebesluit wordt genomen waarbij aan de connexiteitsvereisten is voldaan,
IV. of beroep kan worden ingesteld tegen een onzelfstandig nadeelcompensatiebesluit.
Wat hier buiten valt dan > burgerlijke rechter.
wat valt er buiten > stel je lijdt schade door een ministeriele regeling bij milieurecht