Begrippen 1.6 Flashcards

1
Q

Effectieve botsing

A

Hard genoege botsing tussen 2 moleculen waardoor er een reactie tussen de moleculen optreedt (2AB —> A2 + B2). Hoe meer effectieve botsingen, hoe groter de reactiesnelheid. Een niet-effectieve botsing is niet hard genoeg; dan gebeurt er dus niks.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Botsende-deeltjesmodel

A

Model dat is ingesteld om de invloed van de factoren: concentratie, temperatuur en verdelingsgraad op de reactiesnelheid te verklaren; hoe meer de concentratie, hoe meer botsingen. Dus ook hoe minder, hoe minder botsingen (reden waarom reacties stoppen!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Homogene mengsels

A

Mengsels waarbij de deeltjes een volledige bewegingsvrijheid hebben (bijv. oplossingen, gasmengsels, etc.). De stoffen zijn tot aan de kleinste deeltjes gemengd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Invloed van de concentratie

A

Meer deeltjes in een bepaald volume, meer kans op botsingen, meer kans op effectieve botsingen (dit geldt alleen voor homogene mengsels, want vaste stoffen hebben geen volledig vrijbewegende deeltjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Invloed van de temperatuur

A

Hogere temperatuur zorgt voor sneller bewegende deeltjes, meer kans op botsingen, meer kans op effectieve botsingen (bij de temperatuur is het AANTAL botsingen groter, maar de HEFTIGHEID van de botsingen ook!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Invloed van de verdelingsgraad

A

Vaste stof is fijner verdeeld, groter contactoppervlak, meer kans op botsingen, meer kans op effectieve botsingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Heterogene mengsels

A

Er bestaat een grensvlak. Meestal is het een mengsel van een vaste stof en een stof in een andere fase. Een vaste stof kan aan het oppervlak reageren met de andere stof, dus het contactoppervlak stijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Invloed van de soort stof

A

(Verklaard met de activeringsenergie en niet het deeltjesmodel) elke stof heeft een eigen geactiveerde toestand. Hoe eerder deze wordt bereikt (dus hoe kleiner de activeringsenergie), hoe groter de reactiesnelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Invloed van de katalysator

A

(Verklaard met de activeringsenergie en niet het deeltjesmodel) een katalysator zorgt ervoor dat de geactiveerde toestand eerder wordt bereikt. Er is een kleine activeringsenergie en dus een grotere reactiesnelheid (de reactie-energie blijft hier wel altijd hetzelfde!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly