basisprincipe 3: relatie Flashcards

1
Q

relaties

A
  • vrije associaties spel
  • neutraliteit - >eerder duty of care: veiligheid
  • overdracht wegwerken (van stabiliteit naar flexibiliteit)
  • opbouwende cyclus
  • disconnecterende cyclus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

twee basis ingredients

A
  • vrije associaties/ spel: zonder censoren laten vertellen
  • welwillende neutraliteit: oordeel-loos, abstinent

!MAAR!: niet uitsluitend neutraal en zwijgend WEL: actieve reciprociteit = interesse en openheid tonen

> doel: ruimte laten om te concretiseren, contact faciliteren, therapeutische relatie, therapeutische kamer

!MAAR! safe but not too safe: niet vermijden, inspanning, beangstigende en spannende verkennen, uit comfortzone drijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

AMBIT: sanford 1966

A

ondersteunen en uitdagen
- porsecutor= achtervolger: te veel uitdagen
- absicator= opgever: niet uitdagen en ondersteunen
- fanclub: te veel ondersteunen en te weinig uitdagend

> balans zoeken tussen uitdaging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

therapeutische perspectieven

A
  • relatieve stabiliteit: eens schema gelegd moeilijk doorheen het leven
    > ovedracht
  • relatieve plasticiteit: bvb van onveilige naar veilige hechtingstijl,

-> functies: weerstand (VM) moet herkend worden door communicatie;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

persoonsdriehoek Malan

A
  • overdrachtsrelatie: (representatie van ander en zelf in relatie tot andere)
    ° others: actueel/ recent andere
    °transference : hier en nu therapeut
    °past: ver verleden persoon uit verleden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

overdracht

A
  • in therapeutische relatie is perspectieven aangetoond dmv overdracht (initieel als problematisch gezien en nu hulpmiddel om te achterhalen waarmee client in de knoop geraakt) (overdrachtschemas: vertrouwen, verlangen, angsten, waarderingen, ernst, loyaliteit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  • tegenoverdracht
A
  • kan positief en negatief zijn
    > positief: te zorgzaam
    > negatief: haat (op subtiele manier) wordt dan ondermijnend
  • belang supervisie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bij kinderen

A
  • innerlijke conflicten naar oorspronkelijke objecten
  • minder neutraliteit maar duty of care (= prioriteit geven aan de veiligheid van de cliënt en grenzen bewaken; zorgend zijn)
  • Nadruk: minder daar-en-toen, meer hier-en-nu; representationele mismatch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

salutogenèse

A

oplossing voor objectrelatie
= nieuwe objectrelaties vormen factoren die de gezondheid stimuleren i.p.v. de oude objectrelaties proberen op te lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

correctieve ervaringen

A
  • oude ervaringen zijn niet vergankelijk zullen er altijd zijn > nieuwe objectrelaties kunnen wel superieur worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

veilige gehegdheidsrelatie

A

met therapeut door positieve ervaringen buiten therapie + mate waarin de therapeut de zelfreflecties v/d cliënt uitdaagt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

agency

A

nieuwe paden worden aangeboden door therapeut die client mogelijks kan bewandelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly