basisassumptie 4: mentalliseren Flashcards

1
Q

basisprincipe 4: metalliseren en veranderingsproces

A

mentaliseren = nadenken over (on)bewuste gedachten in zichzelf en anderen

  • affectregulatie
    -zelfregulatie
  • impliciet/automatisch - expliciet/ gecontroleerd
  • > affect-cognitief
  • intern/ extern
  • zelf-ander
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

mentaliseren

A

=capaciteiten om na te denken over (on)bewuste gedachten in zichzelf

> metalliserend vermogen= mogelijk om te denken en voelen vanuit een andere perspectief om zo invloed uit te oefenen op andermans gedrag

  • defecten en conflicten van deze capaciteit > waaier aan psychologische stoornissen
  • dus mentaliseren als een werkzaam mechanisme voor psychotherapeuten
  • op 4 dimensies: goed wnr in evenwicht wnr niet en op extremiteiten > hoger kans psychopathologie
  • variabel tussen relaties heen
  • interpersoonlijk: variabel binnen relaties overeen tijd (ipv interpersoonlijk)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

affectregulatie

A

vat te krijgen op gevoel door deze te begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zelfregulatie

A

beter vat hebben op je gedrag door gedrag te begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

4 dimensionnelle gegeven van mantalisatie

A
  1. impliciet vs expliciet
  2. intern vs extern
  3. cognitief - affectief
  4. zelf-ander
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

implicite vs expliciet

A

impliciet/ automatisch -
(prefrontal: zonder inspanning)
vs

expliciet/ gecontroleerd (cordiaal: bewust, reflecteren, wnr arousal hoog)

= > switch tas deze ongeveer 10 a 100x/ dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

intern vs extern

A
  • intern: mentale binnenwereld
  • extern: focus op observeerbare
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cognitief-affectief

A

cognitief: gecontroleerd, redeneren

affectief: meet automatisch, voelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

zelf-ander

A

vat krijgen op eigen gevoelens en gedrag vs andermans gevoelens en gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

sense of self

A

impliceert ook seance of others

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sense op agency

A

kan gevoel van autonomie ervaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

metallisatie bij 0-1

A

self als physical and social
- lichaamsgrenzen ontkennen
- spelen met voorwerpen
- joint attention (aandachtscontrole)
- …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bij 1-3j

A
  • self as intentional agent
  • interne werkmodel
  • affectregulatie
  • pretend model
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

3-4j

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

4-5j

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

5-6j

A

meer complex
spelregels

17
Q

6-7j

A
18
Q

factoren die de ontwikkeling van metallisatie beïnvloeden

A
  • maturation (aangeboren)
  • primaire gehechtsheidrelaties
  • co-regulatie (affectregulatie, gehechtheid)
  • congruent en continent gemarkeerde spiegelen
    °continente (kort opvolgend)
    °congruentie (adequaat)
  • markeren (emoties erkennen)
19
Q

orde representaties

A

= benadrukken het belang van congruent en continent op te treden

wisselwerking tussen:
1ste orde representatie: inferentie= metallisatie van ouder over kind
2de orde: internalisatie= mentalisatie van kind over metallisatie

20
Q

geboorte van de alien self

A

in gedeorganiseerde gehechtheid
- wnr reactie inaccuraat of niet gemarkeerd is, internaliseren van verstoorde representatie
- kind zal alien zelf externaliseren (door deze te verplaatsen wordt zelf coherent)

21
Q

mirroring fails:

A

incongruentie/mismathc tussen de reactie van hechtingsfiguur en wat kind voelt (te laat of incongruent reageren)

22
Q

zelfdestructiviteit

A
  • projectie om pijnlijke emotionele staten te reduceren
  • externalisatie als VM > verslavende band met objecten
  • terror of loss: vrees om object te verliezen
  • violent state: na victimisatie gewelddadigheid om zich te beschermen op object
    > vicieuze cirkel
23
Q

rol therapeut

A

fungeert als container die alle projecties opneemt en aanvaard (zonder identificatie zoals bij gewone mensen) > representationele mismatch

24
Q

ouderlijk mentaliserend vermogen

A
  • voornamelijk mismatch
25
Q

conflict vs defect

A

26
Q

non mentaliserend modus

A
  • teologisch modus: fysieke actie
  • psychische equivalentiemodus: ik denk/voel dus het is echt zo
  • maladaptatieve alsof modus: interne realiteit = externe realiteit
27
Q
A