Apprendre 4 Flashcards
1
Q
la matière
A
Het schoolvak
2
Q
redoubler
A
Blijven zitten
3
Q
pratiquer
A
Doen aan
4
Q
l’entrainement (m)
A
De training
5
Q
souvent
A
Vaak
6
Q
fort en
A
Goed in
7
Q
le changement
A
De verandering
8
Q
répéter
A
Herhalen
9
Q
je dois (devoir)
A
Ik moet (moeten)
10
Q
dessiner
A
Tekenen
11
Q
le jour
A
De dag
12
Q
sauf
A
Behalve
13
Q
sérieux, sérieuse
A
Serieus
14
Q
détester
A
Een hekel hebben aan
15
Q
la salle
A
Het lokaal