Angststoornissen (HOC4) Flashcards

1
Q

Separatieangststoornis

A
  • Niet bij ontwikkeling passende, excessieve angst om gescheiden te worden van persoon aan wie betrokkene gehecht is
  • Kan beginnen op voorschoolse leeftijd en rest van kindertijd, zeldzaam in adolescentie
  • Ontwikkelt vaak na stressvolle levenservaring
  • Gedurende tenminste 4 weken (K&A), 6 maand (volw)
    1. Recidiverend excessief van streek zijn wanneer scheiding van thuis of van personen waaraan kind gehecht is, zich voordoet of verwacht wordt
    2. Aanhoudende en overdreven bezorgheid over verliezen hechtingspersonen of dat hun iets overkomt
    3. Aanhoudende en overdreven bezorgheid over meemaken ongelukkige gebeurtenis dat zou leiden tot scheiding van hechtingspersoon
    4. Aanhoudende tegenzin/weigering om huis te verlaten, ergens anders naartoe gaan
    5. Aanhoudende of overdreven angst/tegenzin om alleen thuis/in andere settings alleen of zonder hechtingspersoon te zijn
    6. Aanhoudende tegenzin/weigering om thuis te slapen of ergens anders zonder hechtingspersoon in de buurt
    7. Terugkerende nachtmerries over separatie
    8. Terugkerende lichamelijke klachten wanneer scheiding met hechtingspersoon verwacht wordt/voordoet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Sociale angststoornis

A

A. Angst of vrees voor één of meer sociale situaties waarin blootgesteld aan mogelijke kritische beoordeling door anderen
* Bij kinderen angst ook voordoen onder leeftijdsgenoten
B. Betrokkene vreest dat anderen zijn gedrag/angstsymptomen als negatief zullen beoordelen
C. Sociale situaties roepen bijna altijd angst/vrees op
D. Sociale situaties worden vermeden, of ondergaan met intense angst
E. Angst/vrees is buiten proportie tov werkelijke gevaar
F. Angst/vrees/vermijding is aanhoudend, duurt meestal minstens 6 maanden
G. Angst/vrees/vermijding veroorzaakt klinische lijdensdruk of beperkingen in psychosociaal functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kenmerken sociale angststoornis

A
  • Gedrag: vermijden sociale situaties
  • Gedachten: gefocust op hun aan hunzelf toegeschreven negatieve kenmerken, negatieve evaluatie van hun prestaties
  • Somatisch: buikpijn, zweten
  • Mag geen stoornis zijn in sociaal functioneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Selectief mutisme

A
  • Stoornis duurt minstens 1 maand
    A. Niet spreken in sociale situaties waarin verwacht wordt te spreken, ondanks wel spreken in andere situaties
    B. Belemmert sociale communicatie, het bereiken van resultaten in opleiding of beroep
    C. Niet door gebrek aan kennis van gesproken taal
    D. Niet eerder toe te schrijven aan communicatiestoornis, komt niet uitsluitend voor in beloop van ASS/schizo/andere psychotische stoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Klinisch profiel selectief mutisme

A
  • Eerste symtomen tussen 1 en 3 jaar
  • Treedt op rond kleuterleeftijd
  • Pas herkend als kind naar school gaat
  • Vaak onbegrip
  • Kind spreekt wel tegen leden familie of paar selecte mensen
  • Communiceren non-verbaal
  • Soms oppositioneel gedrag
  • Gevoelens van frustratie en boosheid bij volwassenen
  • Ouders vaak zelf timide en zwijgzaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gegeneraliseerde angststoornis

A
  1. Buitensporige angst en bezorgheid over minstens 2 activiteitsgebieden of gebeurtenissen
  2. Buitensporige angst en bezorgheid vaker wel dan niet aanwezig, gedurende minstens 3 maanden
  3. Angst en bezorgheid zijn geassocieerd met één of meer symptomen:
    * Rusteloos, opgewonden
    * Snel vermoeid
    * Moeilijk concentreren of niets herinneren
    * Prikkelbaarheid
    * Spierspanning
    * Slaapstoornissen
  4. Angst en bezorgheid gaan samen met één of meer gedragingen:
    * Vermijding van activiteiten met mogelijke negatieve gevolgen
    * Veel tijd en energie besteden aan voorbereiding van activiteiten met mogelijke negatieve gevolgen
    * Duidelijk uitstellen van gedrag of beslissingen veroorzaakt door bezorgheid betrokkene
    * Herhaaldelijke geruststelling zoeken
  5. Significante stress door stoornis en beperkingen in psychosociaal functioneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kenmerken gegeneraliseerde angststoornis

A
  • Eerder temperamentskenmerk
  • Vooral cognitief, kan gepaard met fysieke symptomen
  • Piekeren over meer onderwerpen
  • Piekeren is intenser en langer
  • Moeite met piekeren te stoppen
  • Bedenken van oplossingen ontbreekt
  • Overschatten negatieve kanten van gebeurtenis
  • Begaan met hun prestaties, perfectionistisch
  • Zoeken bevestiging en geruststelling
  • Houden zich aan regels, modelkinderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Paniekaanval

A
  • Plotselinge korte periode van intense angstsymptomen
    1. Hartkloppingen
    2. Zweten
    3. Benauwdheid
    4. Gevoel te zullen stikken
    5. Pijn
    6. Misselijkheid
    7. Duizeligheid
    8. Depersonalisatiegevoelens
    9. Angst voor controleverlies
    10. Angst om dood te gaan
    11. Paresthesieën
    12. Koude rillingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Drie categorieën paniekaanval

A
  • Onverwachte paniekaanval
  • Situationeel gebonden paniekaanval
  • Situationeel gepredisponeerde paniekaanval
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Paniekstoornis

A
  • Herhaaldelijke onverwachte paniekaanvallen
  • Minstens 1 aanval werd, over een periode van minstens 1 maand, gevolgd door:
    1. Voortdurende bezorgheid over aanval krijgen of de gevolgen ervan
    2. Verandering in gedrag tgv aanvallen
    3. Paniekaanvallen niet het gevolg van psychoactief middel of algemeen medische aandoening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Specifieke fobie

A
  • > 18 jaar, minstens 6 maand
    1. Aanhoudende angst die overmatig of niet realistisch is, opgeroepen door de aanwezigheid van een specifiek voorwerp/situatie
    2. Blootstelling aan stimulus roept altijd onmiddelijke angstreactie op, kan in de vorm van situatiegebonden paniekaanval
    3. Betrokkene erkent dat angst excessief of niet realistisch is
    4. Fobische situatie wordt vermeden, of doorstaan met extreme angst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Definitie schoolweigering

A
  • Weigeren om regelmatig naar school te gaan, waardoor langdurige afwezigheid
  • Kind blijft thuis tijdens schooluren
  • Internaliserende problematiek verbonden met naar school gaan
  • Afwezigheid gedragsproblemen
  • Pogingen van ouders om kind naar school te krijgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Klinische aspecten schoolweigering

A
  • Jonge kinderen = accuut begin, Oudere kinderen = geleidelijk terugtrekken uit sociale contacten met leeftijdsgenoten
  • Na vakantie of ziekte
  • Op weg naar school of thuis
  • Stressvolle gebeurtenis op school of thuis
  • Symptomen verdwijnen wanneer kind thuis mag blijven
  • Hoe langer weg van school, hoe moeilijker om terug te komen
  • Korte termijn gevolgen: slechte schoolresultaten, problemen thuis
  • Lange termijn gevolgen: lagere scholing, psychiatrische stoornissen
  • Gevolgen voor ouders/gezin: gespannen sfeer, spanningen bij ouders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Schoolweigering vs spijbelen

A
  • emotionele distress over naar school gaan vs geen excessieve angst om naar school te gaan
  • ouders weten van afwezigheid kind vs kinderen proberen afwezigheid te verbergen
  • Afwezigheid antisociaal gedrag zoals delinquent gedrag vs vaak antisociaal gedrag
  • Tijdens school uren kind gewoonlijk thuis vs niet thuis
  • Bereidheid om huiswerk te maken vs gebrek aan interesse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Comorbiditeit angststoornis

A
  • Andere angststoornissen (inclusief PTSD en OCD)
  • Stemmingsstoornissen
  • Externaliserende stoornissen
  • Schoolweigering vaak secundair aan angststoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Differentiaaldiagnose

A
  • ADHD - oppositioneel gedrag
  • Sociale angst vs ASS
  • Beginnende psychose
  • Depressie
  • Slaapstoornissen
17
Q

Etiologie en pathogenese

Biologische factoren

A
  • Genetische factoren: genetische invloed, familieonderzoek, tweelingen- en adoptieonderzoek
  • Neurobiologie en -fysiologie: verstoringen in angstcircuit HPA as en amygdala
18
Q

Etiologie en pathogenese

Psychologische factoren

A
  • Temperament: Rothbart en Tripartitiemodel
  • Cognitieve processen: interpretatiebias en aandachtsbias
  • Leerprocessen: conditionering, observationeel leren, verbale informatieoverdracht
19
Q

Etiologie en pathogenese

Omgevingsinvloeden

A
  • Pre-, peri-, postnataal
  • Psychosociale invloeden
  • School
  • Leeftijdsgenoten
  • Gezin
20
Q

Behandeling

A
  • Psycho-educatie
  • Cognitieve gedragstherapie: gedachten, gevoel, gedrag
  • COPING CAT
  • Vriendeprogramma
  • Durven + denken = doen
  • EMDR
  • Space programma
  • Exposure met Virtual Reality
  • Ouderbegeleiding
  • Farmacologie
21
Q

Obsessieve compulsieve stoornis

A
  1. Aanwezigheid van obsessies, compulsies of beide
  2. Dwanghandelingen- of gedachten zijn tijdrovend of veroorzaken lijdensdruk in psychosociaal functioneren
  3. Symptomen niet toegeschreven aan effecten van middel of andere somatische oorzaak
  4. Kan niet beter verklaard worden door symptomen van andere psychotische stoornis
22
Q

Obsessies en compulsies

A
  1. Obsessies:
    * Aanhoudende/terugkerende gedachten, impulsen of beelden
    * Zijn ongewenst en vreemd aan zichzelf
    * Moeilijk controleerbaar, bezorgt angst of leed
    * Kind probeert deze te negeren, onderdrukken of neutraliseren
  2. Compulsies:
    * Repetitieve/rituele gedragingen of mentale handelingen
    * Gedwongen uitvoeren of volgens strikte regels.
    * Niet realistisch, vreemd aan zichzelf
    * Doel is angst of lijden voorkomen/verminderen of vermijden van gevreesde situaties/gebeurtenissen.
    * Geen reëel verband met datgene wat daardoor geneutraliseerd of voorkomen moet worden.
    * Niet om plezier of voldoening te ervaren
23
Q

Etiologie

A
  • Biologische invalshoek: erfelijkheid en neurobiologisch
  • Cognitieve invalshoek: opgeblazen verantwoordelijkheidsgevoel, metacognitieve model, thought-action fusion (TAF)
  • Leertheoretische verklaring: KC en OC
  • Invloed van omgeving en opvoeding: verhoogd verantwoordelijkheidsgevoel, angstige ouders
24
Q

Symptoomdimensies

A
  1. Dimensie 1: verboden gedachten
  2. Dimensie 2: symmetrie
  3. Dimensie 3: schoonmaken
  4. Dimensie 4: hamsteren