Actuele criminologie H4 + HC4 Flashcards

1
Q

Wat zijn de vier vormen van antisociaal gedrag?

A
  1. Riskant gedrag: gedrag dat niet crimineel hoeft te zijn, maar wel als risicovol wordt gezien zoals roken en alcoholmisbruik.
  2. Gedragen die als problematisch gedrag worden gezien bij minderjarigen zoals weglopen van huis of spijbelen. In de VS is zulk gedrag strafbaar gesteld: status offences
  3. Slachtofferloze delicten zoals drugsgebruik of prostitutie; feiten die in bepaalde landen strafbaar zijn gesteld om individuen tegen zichzelf te beschermen of op morele gronden
  4. Criminaliteit in al zijn facetten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Er zijn aanwijzingen voor antisociaal gedrag als een persoon minstens drie van de volgende vijftien gedragingen vertoont:

Er wordt dan gesproken van conduct disorders: gedragsproblemen

A
  • pesten, bedreigen of intimideren
  • neemt vaak het initiatief tot vechten
  • heeft een wapen gebruikt dat anderen ernstig letsel kan toebrengen
  • heeft mensen mishandeld
  • heeft dieren mishandeld
  • heeft in direct contact iets van iemand gestolen
  • heeft iemand tot seks gedwongen
  • was betrokken bij opzettelijke brandstichting
  • vernielde met opzet eigendommen van anderen
  • heeft ingebroken in iemands huis, gebouw of auto
  • liegt veel
  • heeft zonder direct contact met het slachtoffer iets gestolen
  • blijft vaak, ondanks verbod van ouders, ‘s nachts van huis weg
  • is minstens tweemaal van huis weggelopen en ‘s nachts weggebleven
  • spijbelt veel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Er bestaat internaliserende en externaliserende problematiek. Noem voorbeelden.

A

Internaliserende problematiek: teruggetrokken, lichamelijke klachten en angstig/depressief
Externaliserende problematiek: grensoverschrijdend gedrag en agressief gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Agressie wordt meest gedefinieerd als gedrag dat beoogt iemand schade te berokkenen. Wat is het verschil tussen reactieve en proactieve agressie?

A

Reactief: in reactie op een bedreiging of belediging; gemotiveerd door gevoelens van angst, woede of jaloezie; ookwel frustratieagressie
Proactief/spontane agressie: uit zijn op confrontaties, berekenend van aard en relatief koelbloedig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe worden kwantitatieve erfelijkheidsstudies vooral uitgevoerd?

A

Door eeneiige tweelingen te vergelijken met twee-eiige tweelingen. Eeneiige tweelingen hebben hetzelfde DNA, dus dezelfde genen, maar een andere omgeving en twee-eiige tweelingen hebben zowel ander DNA als een andere omgeving. Of door adoptiestudies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn nadelen aan de tweelingstudies?

A
  • Het is moeilijk om met zekerheid te bepalen in hoeverre omgevingsinvloeden een rol spelen
  • Eeneiige tweelingen zijn altijd van hetzelfde geslacht en twee-eiige tweelingen niet. Jongens zijn vaker antisociaal dan meisjes, hierdoor valt niet uit te sluiten dat verschillen tussen eeneiige en twee-eiige tweelingen mede verklaard kunnen worden door sekseverschillen in antisociaal gedrag.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe gaan adoptiestudies in zijn werk?

A

Het gaat om de bestudering van personen die op jonge leeftijd zijn geadopteerd. Er wordt dan onderzocht in welke mate gedrag, die het geadopteerde kind vertoont, voorkomt bij zowel de biologische ouders als de adoptieouders. Wanneer dit gedrag voorkomt bij de biologische ouders, maar niet bij adoptieouders, dan kan er gezegd worden dat het te maken heeft met de genen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een nadeel aan adoptiestudies?

A

Kinderen worden zoveel mogelijk geplaatst in een omgeving die lijkt op de omgeving waaruit het kind afkomstig is. Dat bemoeilijkt het onderscheiden van de erfelijke invloed van de omgevingsinvloed. Daarnaast kunnen kinderen niet altijd meteen geadopteerd worden en dus is er al sprake van een mogelijk effect op later gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Het combineren van adoptie- en tweelingonderzoek is optimaal. Wat wordt er dan gedaan?

A

Tweelingen worden onderzocht die kort na de geboorte geadopteerd zijn door verschillende adoptieouders. Deze kinderen groeien op in verschillende gezinnen en worden dus aan verschillende omgevingsinvloeden blootgesteld. Gelijkenissen in gedrag van tweelingen kunnen zo dus aan genetische invloeden worden toegeschreven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is er bekend over nature en nurture qua cijfers?

A

41% van de variantie tussen mensen in antisociaal gedrag wordt bepaald door erfelijkheid. Het effect van gemeenschappelijke factoren en omgeving is 16% en van de unieke omgevingsfactoren 43%. De helft van antisociaal gedrag kan verklaard worden door erfelijke factoren en de andere helft door omgevingsfactoren. De invloed van genetische aanleg op antisociaal gedrag hangt samen met leeftijd. Deze invloed is al tamelijk groot op jonge leeftijd en neemt toe naarmate mensen ouder worden. Naarmate mensen ouder worden raakt hun betrokkenheid bij antisociaal gedrag steeds meer in overeenstemming met hun genetisch profiel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Klassieke biologische theorieën gaan ervan uit dat criminaliteit voortkomt uit biologische oorzaken. Wat zijn voorbeelden van dergelijke theorieën?

A
  • De theorie van atavisme en fysieke kenmerken (Lombroso, Ferri, Garofalo)
  • De theorie van fysieke inferioriteit (Hooton)
  • Theorie van somatotypes (Sheldon)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het positivisme?

A

Een wetenschappelijke benadering gestoeld op: meten, objectiviteit (neutraliteit) en causaliteit).
De voorlopers zijn phrenology (schedelleer), physiognomy (gelaatskunde) en palmistry (handlijnkunde).
Er worden metingen van het lichaam gedaan om persoonlijkheid(seigenschappen) te achterhalen en dit toe te passen op criminaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het biologisch positivisme?

A

De Italiaanse biologisch-antropologische school, o.a. Lombroso, Ferri en Garofalo. Criminaliteit wordt bepaald door genetische en biologische factoren. Dit is beïnvloed door de evolutietheorie van Darwin (sociaal Darwinisme), atavisme; physical stigmata (fysieke kenmerken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is atavisme?

A

Criminelen zijn mensen die een stap terug in de evolutie hebben gezet. Deze stap terug kenmerkt zich door uiterlijke kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Lombroso was een invloedrijk figuur, waarom?

A

Hij heeft een wetenschappelijke methode toegepast: meten is weten. Hij kwam erachter dat:
- Hersenen een belangrijke rol spelen in het ontstaan van gedrag (voorloper op modern hersenonderzoek)
- Crimineel gedrag erfelijk is (voorloper op genetisch onderzoek)
- Menselijk gedrag onderworpen is aan natuurlijke selectie (voorloper evolutionaire criminologie)
- Onderscheid tussen geboren misdadigers en gelegenheidsmisdadigers (Moffitt’s dual taxonomy)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat houdt de theorie van inferioriteit in (Hooton)?

A

Criminelen zijn te herkennen aan hun fysieke inferioriteit.
Er werd gebruik gemaakt van eugenetische programma’s om criminaliteit tegen te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bij biologisch positivisme zijn de inhoudelijke punten achterhaald, maar het is zeer belangrijk in hoe men onderzoek doet, namelijk:

A
  • Observeren
  • Verbanden leggen
  • Theorie onderbouwen/verwerpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn somatotypes en welke zijn er?

A

Studies naar lichaamstype en persoonlijkheidseigenschappen.
- Endomorph: relaxed, rustig, easy-going
- Mesomorph: hard, gespierd, agressief, extrovert en spanningszoekers
- Ectomorph: dun, kwetsbaar, gevoelig, introvert en zorgen maken
Probleemjeugd vaak mesomorph (Sheldon). 57% delinquenten heeft mesomorphe bouw (Cortes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ook is er veel kritiek geweest op vroege biologische theorieën, zoals wat?

A
  • Criminaliteit is cultureel bepaald
  • Niet alle biologische invloeden zijn genetisch bepaald: prenataal, perinataal, dieet
  • Veel maatschappelijk misbruik van ideeën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Psychobiologische theorieën gaan ervan uit dat criminaliteit voortkomt uit biologische oorzaken. Voorbeelden van dergelijke theorieën zijn:

A

Wilson’s psychobiologische ideeën, waarbij crimineel gedrag verklaard wordt door factoren, zoals:
- IQ
- Loodvergiftiging
- Gebruik van anti-depressiva
- Diëten
- Hoge en lage bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Gedragsgenetische theorieën gaan ervan uit dat criminaliteit voortkomt uit biologische oorzaken. Voorbeelden van dergelijke theorieën zijn:

A
  • Algemene theorieën over erfelijkheid van gedrag, waarbij een invloed van genen op gedrag verondersteld wordt
  • Epigenetische theorieën, waarbij een invloed van actieve/non-actieve genen op gedrag verondersteld wordt (Walsh, Beaver) bv. MAOA-gen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar zorgt het MAOA-gen voor?

A

Het MAOA-gen is een belangrijk aspect voor hoe hersencellen met elkaar communiceren.
Disturbed regulation of impulsive aggression

23
Q

Hoe verhouden genen en omgevingsinteractie zich tot elkaar?

A

Omgeving en genetica kunnen elkaars effect versterken. De groep die zowel genetisch kwetsbaar is als een nadelige omgeving heeft, loopt het meeste risico

24
Q

Neurocriminologische theorieën gaan ervan uit dat criminaliteit voortkomt uit biologische oorzaken. Voorbeelden van dergelijke theorieën zijn:

A
  • Raine’s neurocriminologische theorie, waarbij crimineel gedrag verklaard wordt door ‘lage’ fysiologische arousal in de hersenen
  • Buikhuizen’s biologische theorie voor crimineel gedrag, waarbij crimineel gedrag verklaard wordt door minder volume en slechtere werking van de amygdala (emotiecentrum) en de prefrontale cortex (controlecentrum) in de hersenen
25
Q

Neurobiologische studies leggen verbanden, maar spreken niet van causaliteit, maar wat spreekt wel van causaliteit? Geef voorbeeld

A

Case-studies kunnen wel causaliteit impliceren, bv. casus van Phineas. Hij was heel vredelievend persoon, maar toen kreeg hij een staaf door zijn brein en ging hij van vriendelijk naar agressief. Ze wisten welke delen van het brein waren geraakt, dus zo konden ze causaliteit aantonen.

26
Q

Neurocriminologie is een snel groeiende criminologische tak van onderzoek. Interactie tussen welke factoren gaat het uit?

A
  • Genetisch
  • Omgeving
  • Neuro(ontwikkeling)
    Dit is een voet tussen de deur binnen strafrecht, want schulduitsluitende gronden etc.
27
Q

Welke theorieën vallen allemaal binnen de biologische theorieën?

A
  • Klassieke ideeën: atavisme en fysieke kenmerken/inferioriteit
  • Psychobiologie: Biologische kenmerken + psychologische/gezondheidskenmerken (IQ, dieet)
  • Gedragsgenetica: Genetische/erfelijke kenmerken (soms i.c.m. omgevingsfactoren)
  • Neurocriminologie: Hersenstructuren/afwijkingen
28
Q

Welke theorieën vallen allemaal binnen de psychologische theorieën?

A
  • Stoornissen: Bepaalde persoonlijkheidsstoornissen
  • Persoonlijkheid: Bepaalde persoonlijkheidskenmerken
  • Leren: Aangeleerd gedrag
  • Neutralisatie: Crimineel praat het voor zichzelf goed/neutraliseren
29
Q

Theorieën over psychische stoornissen gaan ervan uit dat crimineel gedrag voortkomt uit psychologische oorzaken. Voorbeelden van dergelijke theorieën zijn:

A
  • De theorie van de “Antisocial Personality Disorder”
  • De theorie van de “Attention Deficit and Hyperactivity Disorder (ADHD)”
30
Q

Een antisociale persoonlijkheidsstoornis (ookwel psychopathie, sociopathie) wijst op een persoon die inadequaat gesocialiseerd is. Aan welke 3 kenmerken moet iemand voldoen wil die ASPD/ASPS hebben?

A
  • Stoutmoedig/roekeloos: Lage angst, hoog zelfvertrouwen, egocentrisch
  • Disinhibitie: Slechte controle van impulsen en onmiddellijke bevrediging van behoeften willen. Destructief op zoek naar excitement.
  • Gemeenheid: Geen empathie en spijt ervaren. Wreedheid om macht te krijgen. Agressie.
31
Q

Wat is een verklaring voor de ontwikkeling van een antisociale persoonlijkheidsstoornis?

A

Dit zijn personen die vroeger zijn afgewezen, wreed of onverschillig zijn behandeld -> geen liefde ontvangen -> ontwikkelt geen empathie. Maar ook genetische (MAOA gen) en biochemische factoren (hoge levels van testosteron en lage levels van cortisol) lijken een rol te spelen

32
Q

Wat zijn de hoofdkenmerken van ADHD?
Waar leidt ADHD + ASPD toe?

A
  • Onoplettendheid
  • Hyperactiviteit
  • Impulsiviteit
    ADHD + ASPD is een groot risico op crimineel gedrag.
33
Q

Persoonlijkheidstheorieën gaan ervan uit dat crimineel gedrag voortkomt uit psychologische oorzaken. Voorbeelden van dergelijke theorieën zijn:

A
  • Het PEN-model (Eysenck)
  • The Big Five model (Digman)
  • De zelfcontroletheorie (Gottfredson & Hirschi)
34
Q

Het PEN-model schrijft drie dimensies van persoonlijkheid die relevant zijn voor crimineel gedrag:

A
  • Psychoticisme -> egocentrisch, gebrek aan empathie, agressief
  • Extraversie -> sensation seekers
  • Neuroticisme (vs. stabiel) -> overreactie op stress, angstig, humeurig
35
Q

Waaruit bestaat de Big Five?

A
  • Extraversion: actief, agressief, energiek, enthousiast
  • Agreeablesness: Aanhankelijk, vergevingsgezind, genereus, sympathiek, vertrouwensvol
  • Conscientiousness: efficiënt, georganiseerd, planmatig, betrouwbaar, verantwoordelijk, doortastend
  • Neuroticism: angstig, zelfmedelijden, gespannen, lichtgeraakt, instabiel, verontrust
  • Openness/Intellect: artistiek, nieuwsgierig, fantastierijk, origineel, geïnteresseerd
36
Q

De zelfcontroletheorie gaat ervan uit dat criminelen bepaalde eigenschappen hebben en daardoor een lage zelfcontrole. Welke eigenschappen zijn dit?

A
  • Impulsief
  • Ongevoelig
  • Fysiek (ipv mentaal)
  • Risicozoekend
  • Korte-termijndenkers
  • Nonverbaal
37
Q

Volgens de zelfcontroletheorie kan lage zelfcontrole het gevolg zijn tekortschietende opvoeding. Lage zelfcontrole kan leiden tot:

A
  • Delinquentie/criminaliteit
  • Slechte schoolresultaten/selectie delinquentie vriendenkring/werkloosheid/wisselende relaties
  • Risicovol gedrag (ongelukken)
38
Q

Wat zijn volgens Gottfredson & Hirschi de factoren die de eerste 8 jaar van het leven van een kind zorgt voor een goede zelfcontrole?

A
  • Liefdevolle ouders
  • Gedrag monitoren
  • Herkennen van antisociaal gedrag
  • Adequaat straffen
39
Q

Veel persoonlijkheidstheorieën en psychische stoornissen die gelinkt worden aan criminaliteit lijken terug te grijpen op noties van:

A
  • Impulsiviteit/lage zelfcontrole
  • Psychoticisme/lageg mate van empathie/ongevoeligheid
40
Q

Psychologische leertheorieën gaan ervan uit dat crimineel gedrag voortkomt uit psychologische oorzaken. Voorbeelden van dergelijke theorieën zijn:

A
  • Observationeel leren (Bandura)
  • De differentiële-associatietheorie (Sutherland)
  • Ontwikkelingspsychologische en opvoedingstheorieën (Tremblay)
41
Q

Wat zijn kenmerken van leerpsychologische theorieën?

A
  • Het is een reactie op biologische/psychologische theorieën
  • Mens is een zelfhandelende actor
  • Echte behavioristen: gedrag veroorzaakt gedrag
  • Minder bezig met de oorsprong van crimineel gedrag
42
Q

Wat is het verschil tussen klassieke en operante conditionering?

A

Klassiek: Een stimulus die een reactie oproept, wordt geassocieerd met een voorheen neutrale stimulus, die daardoor het vermogen krijgt om dezelfde reactie op te roepen (Pavlov) Gedrag wordt bepaald door stimuli die voorafgaan aan de respons.
Operant: Consequentie van het gedrag beïnvloeden (beloning of straf) en daarmee de kans op herhaling van het gedrag (instrumenteel leren) (Skinner) Gedrag wordt bepaald door consequenties die de respons volgen

43
Q

Wat is observationeel leren (Bandura)?

A
  • Niet alleen eigen ervaring van beloning of straf
  • Imitatiegedrag gebaseerd op observeren van anderen (zonder dat daar een directe beloning aan vast zit)
    vb. Vader die telkens zijn kind slaat, kind gaat later ook zijn eigen kind slaan
44
Q

Wat is de differentiële-associatietheorie? (Sutherland)

A
  • Crimineel gedrag wordt geleerd
  • Crimineel gedrag word geleerd in interactie- en communicatieprocessen met andere personen
  • Het leren van crimineel gedrag vindt hoofdzakelijk plaats in intieme, persoonlijke groepen
  • Wanneer crimineel gedrag wordt geleerd, dan omvat dat leren: technieken om crimineel gedrag uit te voeren, die kunnen variëren in mate van complexiteit; specifieke richtingen van motieven, rationalisaties en attitudes
    HET GAAT HIER ECHT OM HET INTERNALISEREN (EIGEN MAKEN)
  • Criminaliteit ontstaat wanneer het totaal van aangeleerde prowettelijke attitudes, waarden en gedragingen worden overtroffen door de antiwettelijke
45
Q

Wat zijn de opvoedingsvaardigheden en wat zijn de resultaten van als dit goed wordt uitgevoerd?

A
  • Het bieden van warmte en ondersteuning (affectieve band/hechting)
  • Adequate controle uitoefenen (toezicht houden/disciplinering)
  • Straf combineren met uitleg (adequaat labelen van ongewenst gedrag en het bestraffen ervan) Deze vooral belangrijk
    Gevolgen:
  • Minder kans op probleemgedrag
46
Q

Wat zijn neutralisatietechnieken (Matza)

A

“The delinquent drifts between criminal and conventional action”
Neutralisatie: rechtvaardigen/goedpraten van crimineel gedrag
Zie ook Sutherland’s differentiële-associatietheorie -> deze technieken vormen een component van antiwettelijke motieven en attitudes

47
Q

Wat zijn de 5 vormen van neutralisatie?

A
  • Ontkennen van verantwoordelijkheid -> niet jouw schuld
  • Ontkennen van schade
  • Ontkennen van slachtoffers -> ik doe toch niemand pijn met blowen
  • Veroordelen van veroordelaars -> overheid corrupt, dus ik hoef me ook niet aan de regels te houden
  • Beroepen op hogere autoriteit -> Osama Bin Laden
48
Q

Wat zijn de 4 subtypes van psychologie?

A
  • Leerpsychologie: permanente gedragsveranderingen naar aanleiding van opgedane ervaringen
  • Persoonlijkheidspsychologie: consistente gedachten en gedragingen die kenmerkend zijn voor een persoon
  • Sociale psychologie: invloed van situationele variabelen op gedachten en gedragingen
  • Ontwikkelingspsychologie: invloeden van jeugd en opvoeding
49
Q

Welke biologische factoren hebben ook invloed op antisociaal gedrag?

A
  • Fysiologische factoren: hartritme. Lage hartslag -> minder angst, meer antisociaal gedrag
  • Hormonen: meer testosteron -> meer competitief gedrag -> meer antisociaal gedrag
  • Psychische aandoeningen: bepaalde aandoening komen vaker voor bij criminelen (ADHD, depressies, verslavingen)
50
Q

Wat was Eysenck’s (PEN-model) theorie over crimineel gedrag?

A

Het is een wisselwerking tussen omgeving en persoon. Criminaliteit wordt nergens door afzonderlijk bepaald, maar verschillende combinaties van factoren kunnen er wel voor zorgen dat verschillende soorten crimineel gedrag tot uiting komen

51
Q

Er zijn 4 kenmerken van de sensation seeking scale. Welke zijn dat?

A
  • Risicobereidheid: de neiging om activiteiten te ondernemen die een fysiek gevaar met zich meebrengen
  • Ervaringsgerichtheid: de neiging tot een onconventionele manier van leven, waarbij men gericht is op het opdoen van ervaringen
  • Behoefte aan verandering: de behoefte aan voortdurende afwisseling zowel qua omgeving als in contacten met mensen
  • Ontremming: de behoefte om zich in sociale situaties uit te leven door onder meer in het drinken van alcohol.
    Delinquenten scoren hoger op de kenmerken risicobereidheid en ontremming
52
Q

Wat is de invloed van anonimiteit op het gedrag van mensen?

A

Er vormt een gevoel van verlies van identiteit wanneer mensen opgaan in een grotere groep -> verminderde zorg over de beoordeling van het eigen gedrag door anderen -> verlaagt remmingen t.o.v. antisociaal gedrag

53
Q

Skinner kwam met instrumenteel leren. Hierbij gaat het om het leren van de consequenties van het gedrag. Dit leidt meteen tot onprettige en of prettige gevolgen. Is de beloning of de bestraffing het meest effectief?

A

De beloning, beloning van het gedrag verhoogt de kans op herhaling van het gedrag (bv. buit bij inbreken, seksuele bevrediging bij zeden). Wanneer er geen beloning volgt, verdwijnt het gedrag. Ook het straffen dooft het vertoonde gedrag uit, maar niet als datzelfde gedrag eerder is beloond. Dit is waarom mensen recidiveren.