A1-8 Vocabulary Flashcards
1
Q
Boven
A
Upstairs
2
Q
Onder
A
Downstairs
3
Q
Groot
A
Big
4
Q
Klein
A
Small
5
Q
Warme chocolademelk
A
Hot chocolate
6
Q
De slaapkamer
A
Bedroom
7
Q
De woonkamer
A
Living room, lounge
8
Q
De badkamer
A
Bathroom
9
Q
De deur
A
Door
10
Q
Kloppen
A
To knock
11
Q
De sleutel
A
Key
12
Q
De stoel
A
Chair
13
Q
Het bed
A
Bed
14
Q
Slapen
A
To sleep
15
Q
De tv
A
Television
16
Q
Kijken
A
To look
17
Q
Weten
A
To know
18
Q
De satelliet televisie
A
Satellite television
19
Q
Het kanaal
A
Channel
20
Q
De radio
A
Radio
21
Q
Tegenover
A
Opposite
22
Q
Naast
A
Next to
23
Q
Extra
A
Extra
24
Q
Zelfs
A
Even
25
Hebben
To have
26
Het eigendom
Property
27
De eigenaar
Owner
28
De klas
Class
29
Betalen
To pay
30
Laten
To leave
31
Vriendelijk
Lovable
32
Natuurlijk
Of course, naturally
33
Prachtig
Wonderful
34
Geen probleem
No problem
35
Waar
True, real
36
Verkeerd
Wrong
37
Al
Already
38
Reeds
Already
39
Zo
So
40
Openen, openmaken
To open
41
Suiten, dichtmaken
To close
42
Bewaren
To keep
43
Snijden
To cut
44
Het ijs likken
To lick an ice cream
