A1-5 Vocabulary Flashcards
1
Q
Slecht
A
Bad
2
Q
Het wisselkantoor
A
Bureau de change
3
Q
De wisselkoers
A
Exchange rate, rate of exchange
4
Q
Wisselen
A
To change
5
Q
Krijgen
A
To get
6
Q
De kosten
A
Charge, rate, fee
7
Q
Het contante geld
A
Cash
8
Q
Het biljet
A
Note, bill
9
Q
Het bankbiljet
A
Banknote
10
Q
De munt
A
Coin
11
Q
De kwitantie
A
Receipt
12
Q
Handtekening
A
Signature
13
Q
De geldautomaat
A
Cashpoint, cash machine, cash dispenser
14
Q
De bankrekening
A
Bank account
15
Q
De pincode
A
Pin number
16
Q
De portefeuille
A
Letter bag