9. Classificatie Flashcards
verschillende classificatiesystemen voor psychopathologische verschijnselen
DSM
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders is zowel in de klinische praktijk als het
onderzoek het meest prominent aanwezig. Ook de ICD International Classification of Diseases is
zeer invloedrijk.
Wat is classificeren?
Bij het classificeren van psychopathologische verschijnselen gaat het om het ordenen van
menselijke gedragingen, ervaringen, belevingen en eigenschappen, niet om het in hokjes plaatsen
van mensen. Doorgaans gebeurt het classificeren obv het vaststellen van symptomen. Een groep
symptomen die vaak samen voorkomen, wordt aangeduid als een syndroom of een stoornis.
Een klassieke opvatting is dat verschillende subtypes zich idealiter van elkaar onderscheiden in
hun oorzaken (etiologie), de wijze waarop de stoornis zich ontwikkelt, de prognose en specifiteit
van de behandeling. Deze kenmerken gelden binnen het medische model als de kenmerken van
een nosologische eenheid of ziekte-eenheid.
Er is twijfel of het wel zinvol is om binnen de psychopathologie te spreken van ziekte-eenheden,
daar er maar weinig bekend is over de precieze etiologie, het verloop en de prognose van
psychische stoornissen en omdat het wellicht niet nodig is om voor elke stoornis een specifieke
behandeling op te zetten.
Classificatie is het ontwerpen van een classificatiesysteem of taxonomie, de uitkomst van een
diagnostisch proces oftewel het stellen van een diagnose of de uiteindelijke indeling van de
problematiek in een klasse of op een dimensie.
Klinisch-psychologische diagnostiek is het proces tussen hulpverlener en cliënt dat als doel heeft
een diagnose te stellen en/of een evaluerende uitspraak over een persoon te doen. Psychische
klachten en persoonlijkheidsfactoren worden in kaart gebracht om de behandeling of begeleiding
te kunnen afstemmen op de behoeften van de individuele cliënt. Classificatie heeft dus gevolgen
voor het welzijn van de mensen die om hulp vragen.
Een globale diagnose geeft geen informatie over de ontstaansgeschiedenis van de stoornis en de
rol die deze in het leven van de persoon speelt of over aanknopingspunten voor behandeling. Dit
dient verder uitgediept te worden ahv diagnostische instrumenten, methodes en vraagstelling.
Soorten classificatie
Verschijnselen kunnen op verschillende manieren geclassificeerd worden:
* Onderscheid tussen categoriële en dimensionele classificatie.
* Onderscheid tussen monothetische en polythetische classificatie.
* Onderscheid tussen de classificatie obv symptomen en obv pathogene (ziekte veroorzakende)
mechanismen.
* Onderscheid tussen hiërarchische en nevenschikkende classificatie.
Categoriële en dimensionele classificatie
Categoriële classificatie: indeling in duidelijk afgescheiden categorieën. Om te beoordelen of
iemand lid kan zijn van een bepaalde klasse, dient lidmaatschap van andere klassen uitgesloten te
worden, dit heet differentiële diagnose of differentiaaldiagnose.
Moderne opvattingen over classificatie hebben klassen die in elkaar over lopen en spreken eerder
van prototypes (het meest kenmerkende voorbeeld van een categorie), dan dat de ene stoornis
ondubbelzinnig van de andere af te scheiden is.
Dimensionele classificatie: de mate waarin iemand een klacht vertoont bepaalt de positie in het
classificatiesysteem. Het voordeel is dat de ernst van stoornissen op een glijdende schaal beter aan
te geven is dan bij een categoriële classificatie. Om in klinische praktijk toch uitspraken te kunnen
doen, wordt een scheiding of cut-off point aangebracht op de dimensie. Zo wordt eigenlijk van een
dimensionele classificatie toch weer een categoriële classificatie gemaakt.
Monothetische en polythetische classificatie
Monothetische classificatie: de leden van een klasse hebben een of meer specifieke kenmerken met
elkaar gemeen; die kenmerken zijn een voorwaarde voor het klassenlidmaatschap. Elkeen die deze
kenmerken bezit, behoort tot die klasse.
Polythetische classificatie: de leden van een klasse hebben een groot aantal kenmerken gemeen,
maar ze hoeven niet noodzakelijk een specifiek kenmerk te delen, bvb om aan de criteria van een
paniekaanval te voldoen, moet men 4 van 13 symptomen vertonen. Deze manier van classificeren
sluit beter aan bij de wereld zoals we die dagelijks beleven. Het nadeel is dan weer dat het moeilijk
is om overeenstemming te bereiken over wat nu precies onder een bepaalde klasse of stoornis
wordt verstaan. Dus nauwere aansluiting bij de werkelijkheid ten koste van betrouwbaarheid.
Symptomen tegenover pathogene mechanismen
Symptomen die waarneembaar zijn of door de cliënt worden gerapporteerd kunnen gebruikt
worden om psychische stoornissen te beschrijven. Deze wijze van classificeren wordt descriptieve
of beschrijvende classificatie genoemd.
Pathogene (ziekmakende) mechanismen kunnen gebruikt worden voor structurele diagnostiek:
psychische stoornissen worden ingedeeld op grond van de processen die de symptomen zouden
veroorzaken. In het DSM systeem worden tegenwoordig enkel nog atheoretische beschrijvingen
van symptomen vermeld.
Hiërarchische en nevenschikkende classificatie
Hiërarchie van klassen: sommige klassen zijn belangrijker dan andere.
Nevenschikking: alle klassen hebben dezelfde rang.
In oudere classificatiesystemen DSM-I en DSM-II hadden organische stoornissen de hoogste rang,
gevolgd door psychotische, neurotische en vervolgen persoonlijkheidsstoornissen. Was iemand dat
al ingedeeld in de klasse schizofrenie, kon hij niet meer in een lagere klasse ingedeeld worden,
maar toch bvb ook een alcoholprobleem hebben.
Classificatie in context
Het oordeel over normaal en abnormaal gedrag is sterk cultureel bepaald, de DSM drukt een
Westerse stempel op de classificatie van psychopathologie en op de geestelijke gezondheidszorg.
Opvattingen over (ab)normaliteit kunnen over tijd ook sterk veranderen, zie bvb homoseksualiteit.
Daarnaast speelt ook het subjectieve en professionele referentiekader van de diagnosticus een rol
bij het beoordelen van (ab)normaliteit.
Criteria voor adequate classificatie
Om waarde te hebben voor klinisch gebruik, dienen classificatiesystemen aan kwaliteitscriteria te
voldoen, met name betrouwbaarheid en validiteit.
Een classificatiesysteem is betrouwbaar als verschillende beoordelaars op basis ervan tot hetzelfde
oordeel komen over verschillende cliënten en/of als een herhaalde classificatie door dezelfde
beoordelaar hetzelfde resultaat oplevert (uitgezonderd foutmarge). Omdat de meeste cliënten een
vorm van behandeling volgen en er dus veranderingen in stoornissen optreden, kiest men meestal
voor de beoordeling van een cliënt op één tijdstip door twee (of meer) beoordelaars. De mate van
betrouwbaarheid is dan vast te stellen door de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te berekenen. De
betrouwbaarheid van een classificatiesysteem kan worden vergroot door de klassen in het systeem
nauwkeurig te omschrijven en standaardprocedures te gebruiken bij het verzamelen van
informatie, bvb een semigestructureerd interview.
Validiteit wil zeggen dat het classificatiesysteem meet wat de ontwerpers beogen ermee te meten.
* Convergente validiteit: hoge overeenstemming tussen gegevens die verkregen zijn met
verschillende methodes en instrumenten die hetzelfde begrip beogen te meten.
* Divergente validiteit: samenhang van de classificatie met ongelijksoortige begrippen.
* Predictieve validiteit: de voorspellende waarde die een classificatiesysteem heeft voor bvb de
prognose of de uitkomst van een behandeling.
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders -5 (DSM-5)
+/-1950: DSM classificatiesysteem met het doel om in de klinische praktijk de betrouwbaarheid
van psychiatrische diagnoses te vergroten.
Na enkele herzieningen is dit tegenwoordig het meest gebruikte systeem om psychopathologische
fenomenen te classificeren. DSM ontwikkelde zich van een hiërarchisch naar een nevenschikkend
systeem waarin meerdere diagnoses naast elkaar kunnen worden gesteld. De recentste versie is
een categorieel polythetisch systeem: de indeling veronderstelt afzonderlijke klassen waarbinnen
verschillende combinaties van symptomen tot dezelfde diagnose kunnen leiden.
Om administratieve redenen heeft elke stoornis een cijfercode, met daarnaast ook een ICD-10 code.
Wanneer men over onvoldoende informatie beschikt om tot een diagnose te komen, kan met een
voorlopige of uitgestelde diagnose stellen. Bij verschillende diagnoses bij één cliënt, wordt het
belangrijkste probleem als primaire- of hoofddiagnose aangeduid, andere problemen worden
aangeduid als secundaire diagnose.
De hoofdcategorieën van de DSM-5
De DSM-5 formuleert per stoornis een aantal kenmerkende symptomen (diagnostische criteria) die
bij een persoon aanwezig moeten zijn om de bijhorende diagnose te kunnen stellen. Het gaat hier
om de manifeste problematiek zoals de cliënt die presenteert en zoals de clinicus die waarneemt.
De criteria voor een stoornis bevatten vaak ook eisen mbt het verloop en de duur van de stoornis.
De DSM-5 heeft ongeveer 20 hoofdcategorieën, dewelke een hiërarchische structuur hebben en
verder zijn opgedeeld in subcategorieën waarin de specifieke stoornissen zijn ondergebracht.
Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
Oorsprong meestal vroeg in ontwikkeling. Hinder in
persoonlijk, sociaal, school en beroepsfunctioneren.
Verstandelijke beperkingen, ADHD,
ASS, communicatiestoornissen en
motorische stoornissen.
Schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen
Wanen en hallucinaties, affectieve vervlakking, contact
verlies met omgeving, verward taalgebruik en denken
Schizofrenie, waanstoornis,
schizoaffectieve stoornis
Bipolaire stemmingsstoornissen
Episodes met sombere en uitgelaten stemming
Bipolaire I stoornis,
cyclothyme stoornis
Depressieve stemmingsstoornissen
Bedroefde, lege of prikkelbare stemming, die gepaard
gaat met cognitieve of lichamelijke veranderingen die het
functioneren beïnvloeden. Verschillen in duur, moment
en etiologie.
Depressieve stoornis, dysthymie,
premenstruele stemmingsstoornis
Angststoornissen
Sterke angst of spanning, kan soms gepaard gaan met het
vermijden van situaties.
Separatie angststoornis, agorafobie,
selectief mutisme, paniekstoornis
Obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen
Aanhoudend opdringerige en ongewenst gedachten en
beelden, herhaalde en dwingende gedragingen.
Obsessieve-compulsieve stoornis,
morfodysfore stoornis
Trauma en stress gerelateerde stoornissen
Traumatische en stressvolle gebeurtenissen als criterium
voor diagnostiek.
Reactieve hechtingsstoornis, PTSS
Dissociatieve stoornissen
Plotse verstoring van de normale integratie van onder
meer bewustzijn, geheugen, identiteit, emotie
Dissociatieve amnesie, dissociatieve
identiteitscrisis,
depersonalisatie stoornis
Somatisch-symptoomstoornis en verwante stoornissen
Lichamelijke symptomen die ongemak en hinder
veroorzaken
Ziekteangststoornis,
nagebootste stoornis
Voedings- en eetstoornissen
Ernstig verstoord eetgedrag leidt tot verandering van
eetgewoontes of voedselopname, schade aan lichamelijke
en geestelijke gezondheid
Pica (dingen eten die geen voeding
zijn), ruminatiestoornis (herkauwen
en uitspuwen), anorexia nervosa,
boulimia nervosa, eetbuistoornis
Stoornissen in de zindelijkheid
Ongepast uitscheiden van urine en feces, meestal al van
in de kindertijd.
Enuresis (het urineren op ongepaste
momenten), encopresis (defeceren op
ongepaste momenten)
Slaap- en waakstoornissen
Verstoring in kwaliteit en hoeveelheid slaap, ontbreken
van balans tussen slapen en waken
Insomniastoornis, nacrolepsie,
obstructieve slaapapneu
Seksuele disfuncties
Klinisch significante verstoring in seksuele reacties of het
ervaren van seksuele bevrediging
Orgasmestoornis, erectiestoornis,
penetratiestoornis
Genderdysforie
Sterke identificatie met het andere geslacht, gevoel in het
verkeerde lichaam te zitten.
Diruptieve-, impulsbeheersing ea gedragsstoornissen
Problemen in de zelfbeheersing van emoties en gedrag,
schenden van de rechten van anderen, conflicten met
maatschappelijke normen.
Kleptomanie, pyromanie, periodiek
explosieve stoornis, oppositioneleopstandige stoornis
Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen
2 categorieën: stoornissen in het gebruik van een middel
en stoornissen door het gebruik van een middel. Ook het
pathologisch gokken is in deze rubriek opgenomen.
Neurocognitieve stoornissen
Verworven (ipv aangeboren) cognitieve defecten. Het is
mogelijk om ontstaansfactoren vast te stellen.
Delirium, traumatisch hersenletsel,
Alzheimer
Persoonlijkheidsstoornissen
Duurzame en starre gedragsstoornissen en belevingen,
beginnend in de jongvolwassenheid
10 persoonlijkheidsstoornissen in 3
clusters
Parafiele stoornissen
Afwijkingen mbt het object van seksuele opwinding of
handelingen
Pedofilie, exhibitionisme, sadisme,
masochisme
Overige psychische stoornissen
Stoornissen die het gevolg zijn van een andere medische
conditie en psychische problemen die niet aan de criteria
van andere DSM diagnoses voldoen
Bewegingsstoornissen en bijwerkingen medicatie
Stoornissen in het bewegingsapparaat ten gevolge van
medicijngebruik
Andere problemen die klinische aandacht vereisen
Het gaat niet om psychische stoornissen, maar belastende
omstandigheden die daarmee verband kunnen houden.
Relatieproblemen, seksueel misbruik,
fysiek en psychisch geweld, socialeen arbeidsgerelateerde problemen
Commentaar
Een probleem van de DSM is dat het onderscheid tussen normaal en abnormaal functioneren vaak
moeilijk te maken is en het weerspiegelt ook niet het longitudinale karakter van psychopathologie:
het systeem houdt te weinig rekening met symptomen die over tijd veranderen. Ook vanuit de
positieve psychologie oppert men dat het systeem te sterk gericht is op pathologie.
International Classification of Diseases ICD-10
Het ICD is samengesteld door de WHO, die de verschijningsvormen van lichamelijke ziektes en
psychische stoornissen wilde standaardiseren.
Hoofdstuk F bestaat uit 11 blokken die verschillende psychische en gedragsstoornissen omvatten.
De criteria voor het vaststellen van een stoornis zijn bij de ICD-10 minder gedetailleerd uitgewerkt
dan bij de DSM-5
Psychische stoornissen en gedragsstoornissen ICD-10
Organische, inclusief symptomatische, psychische
stoornissen
Verschillende vormen van dementie en
psychische stoornissen door beschadiging
en disfunctioneren van de hersenen
Psychische en gedragsstoornissen door middelengebruik
Intoxicaties, afhankelijkheidssyndroom en
onthoudingsverschijnselen door gebruik
van bvb alcohol, tabak, psychofarmaca of
amfetemine
Schizofrenie, schizotypische stoornissen en waanstoornissen
Verschillende vormen van schizofrenie en
andere psychotische stoornissen
Stemmingstoornissen Affectieve stoornissen met depressieve en/
of manische episodes
Neurotische, stress gerelateerde en somatoforme
stoornissen
Fobieën, paniekstoornis, OCS, aanpassingsstoornissen, angststoornissen, dissociatieve
stoornissen, somatoforme stoornissen
Gedragssyndromen samengaand met lichamelijke
stoornissen en symptomen
Eetstoornissen, stoornissen rondom de
bevalling, niet organische slaapstoornissen
Stoornissen van persoonlijkheid en gedrag op
volwassen leeftijd
Persoonlijheidsstoornissen, stoornissen in
impulsbeheersing en seksuele voorkeur
Zwakzinnigheid Van licht (IQ 50 -69) tot diep (IQ <20)
Stoornissen in psychische ontwikkeling Ontwikkelingsstoornissen van spraak of taal
Gedragsstoornissen en emotionele stoornissen die
doorgaans in kindertijd en adolescentie beginnen
Hyperkinetische stoornissen, separatieangst
stoornis, ticstoornissen
Niet gespecifieerde psychische stoornis Niet onder te brengen in de andere vakken