8. Le travail Flashcards
beroep
métier (m)
= travail (m), profession (f)
ondernemer
entrepreneur, -se
~entreprise (f)
boekhouder
comptable
politieagent
agent de police
brandweerman
pompier (m)
leerkracht
enseignant, -e
bakker
boulanger, ère
~boulangerie
slager
boucher, -ère
~boucherie
politicus
homme/femme politique
verpleger
infirmier, -ière
huisarts
généraliste
apotheker
pharmacien, -ienne
~pharmacie (f)
tandarts
dentiste
chirurg
chirurgien, -ienne
architect
architecte
bestuurder
conducteur, -trice
treinbegeleider
accompagnateur, -trice
piloot
pilote
steward, stewardess
steward (m), hôtesse de l’air (f)
landbouwer
agriculteur, -trice
~agriculture (f)
kassier
caissier, -ière
~caisse
ingenieur
ingénieur
voordeel
<> (?)
avantage (m)
<> inconvénient (m)
arbeidsmarkt
marché de l’emploi / du travail (m)
job, werk
job (m)
= emploi (m), fonction (f), poste (m)
studentenjob
job d’étudiant (m)
bezoldigd
rémunéré(e)
~rémunération (f)
recevoir un salaire
onbezoldigd, vrijwillig
volontaire
~bénévolat (m), bénévole (m,f)
ontplooiing
épanouissement (m)
un job qui contribue à mon épanouissement personnel
werksfeer
ambiance de travail (f)
nabijheid
proximité (f)
la proximité du travail est un critère importante pour accepter un job
updaten, actualiseren
mettre à jouer qc
fabriek
usine (f)
fabriquer qc
bedrijf
entreprise (f)
= firme (f)
vertaalbureau
bureau de traduction (m)
drukkerij
imprimerie (f)
uitgeverij
maison d’édition (f)
reclamebureau
agence de publicité (f)
verzekeringsmaatschappij
compagnie d’assurances (f)
belast met, verantwoordelijk voor
chargé(e) de
= responsable de
loon
salaire (m)
= revenu (m)
netto / bruto
net, nette / brut, brutte
nachtwerk
travail de nuit (m)
bandwerk
travail à la chaîne (m)
handenarbeid
<> ?
travail manuel (m)
<> travail intellectuel (m)
zwartwerk
travail au noir (m)
= travail non déclaré (m)
ploegenarbeid
travail d’équipe (m)
thuiswerk
travail à domicil
= télétravail (m), travail à distance
dienstrooster
horaire (m)
horaire flexible
voltijds
à pleins temps
= à temps plein, à temps complet
avoir un temps plein: travailler 35 heures par semaines
halftijds
à mi-temps
deeltijds
à temps partiel
= à temps réduit
werkgever
employeur (m,f)
loontrekkende
salarié(e)
zelfstandige
travailleur indépendant (m)
arbeider
ouvrier, -ière
bediende
employé(e)
ambtenaar
fonctionnaire (m,f)
kaderlid
cadre (m,f)
secretaris, -esse
secrétaire (m,f)
vertegenwoordiger
représentant(e)
opvolgen
succéder à qn/qc
iemand aanwerven/aannemen
recruter qn
= engager qn, embaucer qn
~recrutement (m), engagement (m), embauchage (m)
iemand ontslaan
licencier qn
= renvoyer qn, congédier qn, donner son congé à qn
~licenciement (m), renvoi (m), congédiement (m)
ontslag nemen
démissionner
= donner sa démission
vooropzeg
délai de préavis (m)
personeelsinkrimping
réduction du personnel (f)
= suppression d’emplois (f)
<> création d’emplois (f)
baanverlies
perte d’emplois (f)
toekomstmogelijkheden
débouches (m)
werkloosheid
chômage (m)
~chômeur, -euse
werkloos
au chômage
~sans emploi
daling van de werkloosheid
<> ?
baisse du chômage (f)
<> hausse du chômage (f), croissance du chômage (f)
werkloosheidscijfer
taux du chômage (f)
werkloosheidsuitkering
allocation de chômage (f)
= indemnité de chômage (f)
onzeker
<> ?
précaire
<> stable, sûr; ~précarité (f), stabilité (f), sécurité de l’emploi (f)
personeelschef
chef du personnel (m,f)
interimkantoor, uitzendkantoor
agence d’intérim (f)
jobaanbieding
annonce (f)
= offre d’emploi (f)
vraag naar arbeid, werkgelegenheidsgraad
demande d’emploi (f)
vacature
emploi vacant (m)
solliciteren, zich kandidaat stellen
postuler qc
= solliciter (pour) qc, poser sa candidature/se porter candidat pour qc
sollicitatiebrief
lettre de candidature (f)
motivatiebrief
lettre de motivation (f)
jobinterview
entretien d’embauche (m)
= interview (f), entrevue (f)
handgeschreven
manuscrit(e)
kwaliteiten
qualités (f)
geschiktheid, bekwaamheid
aptitude à (f)
~apte pour
competenties, vaardigheden
compétence (f)
vloeiend
couramment
parler couramment néerlandais
tweetalig
bilingue
(een taal) beheersen
maîtriser (une langue)
notie
notion (f)
verantwoordelijkheidszin
sens des responsabilités (m)
neus voor zaken
sens des affaires
zin voor competitie
sens de la compétition (m)
zin voor orde
sens de l’ordre (m)
zin voor risico
goût du risque (m)
graag met cijfers werken
goût des chiffres (m)
tact, diplomatie
tact (m), diplomatie (f)
stalen zenuwen
nerfs à tout épreuve (m)
beide voeten op de grond
tête sur les épaules (f)
volharding, doorzettingsvermogen
endurance (f)
= persévérance (f)
goed in, begaafd in
doué(e) en
ijzersterke gezondheid
santé de fer (f)
zelfvertrouwen
confiance en soi (f)
gehoorzaam zijn, een leidinggevende volgen
aptitude au commandement (f)
beschikbaarheid
disponibilité (f)
~disponible
intellectuele nauwkeurigheid
rigueur intellectuelle (f)
creatieve geest
esprit créatif (m)
punctueel, stipt
ponctuel(le)
~ponctualité (f)
efficiënt, doeltreffend
efficace
~efficacité (f)
bewijs
preuve (f)
certificaat, getuigschrift
certificat (m)
aanbevelingsbrief, referentie
lettre de recommandation (f)
= référence (f)
persoonsgegevens
coordonnées (f)
vertrouwelijk
confidentiel(le)
arbeidscontract
contrat de travail (m)
van (on)bepaalde duur
à durée (in)déterminée
proefperiode
période d’essai (f)
bevordering, promotie
promotion (f)
vakbond
syndicat (m)
onderhandelingen
négociations (f)
= pourparlers (m)
eis
revendication (f)
staking
grève (f)
~gréviste (m,f)
stakingspost
piquet de grève (m)
wilde staking
grève sauvage (m)
het werk hervatten
reprendre le travail
betogen
manifester (f)
~manifestation (f), un(e) manifestant(e)
zich bijscholen
se recycler
~ (cours de) recyclage (m)
je suis un cours de recyclage pour me perfectionner
zich omscholen
se reconvertir
~reconversion (f)
pensioen
retraite (f)
~retraité (m), retraitée (f)
prendre sa retraite
op pensioen
en retraite
~à la retraite
verlof
congé (m)
feestdag
jour férié (m)
= jour ouvrable
