4. Le divertissement Flashcards
televisie
télévision (f)
= le petit écran
tv-kijker
téléspectateur (trice)
zender
chaîne (f)
zappen
zapper
afstandsbediening
télécommande (f)
uitzenden
diffuser qc
= passer qc
rechtstreeks, live
en direct
tv- of radioprogramma
émission (f)
tv-journaal
journal télévisé (m)
= JT
reportage
reportage (m)
televisiespel, tv-spel
jeu télévisé (m)
amusementsprogramma
émission de variété (f)
serie
série (f)
feuilleton
feuilleton (m)
tv-film
téléfilm (m)
tekenfilm
dessin animé (m)
luisteraar
auditeur (trice)
radiostation
poste (de radio) (m)
hoofdtelefoon
écouteurs (m)
tijdschrift, magazine
revue (f)
= magazine (m)
krant, dagblad
journal (m)
= quotidien (m)
weekblad
hebdomadaire (m)
maandblad
mensuel (m)
redacteur
rédacteur (trice)
zich abonneren op
~ abonnee ; ~abonnement
s’abonner à qc
~ abonné(e) ; ~ abonnement (m)
voorpagina
la une
gemengd nieuws, nieuwtjes
fait divers (m)
cartoon
dessin humoristique (m)
stripverhaal
bande dessinée (f)
advertentiekolommen
petites annonces (f)
krantenkiosk
kiosque (m)
persagentschap
agence de presse (f)
dans-, theater-, operavoorstelling
spectacle de danse, de théâtre, d’opéra (m)