7. Les comportements Flashcards
kwaliteit
<> gebrek/tekortkoming
qualité (f)
<> défaut (m)
(on)geduldig
~ (on)geduld
(im)patient(e)
~ (im)patience (f)
moedig
<> nerveus ; <> bang ; <> laf
~ moed x2 ; ~ de rest van de tegenstellingen
courageux (se)
= audacieux(se)
<> angoissé(e) ; <> peureux(se); <> lâche
~courage (m), audace (m), angoisse (f), peur (f), lâcheté (f)
kwaadaardig, gemeen
<> vriendelijk x2 ~de vriendelijkheid x2
~ kwaadaardigheid
méchant(e)
= désagréable
= antipathique
<> gentil(le) ~ gentillesse (f); <> aimable ~amabilité (f)
~ méchanceté (f)
zenuwachtig, nerveus
<> kalm (~zn) ; <> ontspannen (~zn)
~ zenuwachtigheid x2
nerveux(se)
= énervé(e)
= agité(e)
<> calme ~calme (m); <> détendu(e) ~détente (f)
~ nervosité (f), agitation (f)
slim, intelligent
<> dom x2 (~)
~ intelligentie x2
intelligent(e)
= malin(e)
= perspicace
<> idiot(e) ~idiotie (f); <> bête ~bêtise (f)
~ intelligence (f); ~perspicacité (f)
verstrooid, verward
<> georganiseerd ; <> systematisch; <> nauwgezet (~)
~verstrooidheid x3
distrait(e)
= confus(e)
= chaotique
= négligent(e)
<> organisé(e) ; <> méthodique; <> méticuleux(se) ~méticulosité (f)
~distraction (f); ~ confusion (f); ~négligence (f)
extravert, sociaal, uitbundig
<> gereserveerd ; <> discreet ; <> introvert ; <> verlegen
~ socianiliteit
extraverti(e)
= sociable
= spontané(e)
<> réservé(); <> discret(ète) ~discrétion (f); <> introvert(e); <>timide
~sociabilité (f)
babbelziek
<> stil; <> zwijgzaam
bavard(e)
<> silencieux(se) ; <> taciturne
onhandig
<> bekwaam (~); <> handig ; <> vindingrijk
~ onhandigheid
maladroit(e)
<> habile ~habilité (f) ; <> adroit(e) ; <> débrouillard(e)
~maladresse (f)
lui
<> vlijtig x2 (~)
~luiheid
paresseux(se)
= fainéant(e)
<> appliqué(e) ~application (f) ; <> travailleur(se)
~paresse (f)
voorzichtig, omzichtig
<>onvoorzichtig (~); <>onoplettend (~)
~voorzichtigheid x2
prudent(e)
= vigilant(e)
<>imprudent(e) ~imprudence (f); <>inattentif(ve) ~inattention (f)
~prudence (f); ~vigilance (f)
eerlijk, openhartig
<> misleidend; <> berekend; <>sluw; <>oneerlijk
~eerlijkheid x3
franc, franche
= sincère
= honnête
<> trompeur(se); <>calculateur(trice) <>rusé(e); <>malhonnête
~franchise (f); ~sincérité (f); ~honnêteté
hulpvaardig, attent
<> egocentrisch (~)
~hulpvaardigheid x3
serviable
= galant(e)
= attentionné(e)
= altruiste
<>égocentrique ~égocentrisme (m)
~serviabilité (f); ~galanterie (f); ~altruisme (m)
zelfingenomen, hoog oplopen met zichzelf
<> bescheiden (~)
~zelfingenomenheid x3
imbu(e)
= arrogant(e)
= orgueilleux(se)
= méprisant(e)
= sûr(e) de soi
<> modeste ~modestie (f)
~arrogance (f); ~orgueil (m); ~mépris (m)
kleingeestig, bekrompen
<> ruimdenkend (~)
~ kleingeestigheid
mesquin(e)
= borné(e)
<> large d’esprit ~lergeur d’esprit
~ mesquinerie (f)
gierig
<>gul
~gierigheid
avare
= radin(e)
<> généreux(se) ~générosité (f)
~ avarice (f)
beleefd, hoffelijk
<>onbeleefd; <>grof; <>brutaal
~beleefdheid x2
courtois(e)
= poli(e)
= raffiné(e)
= distingué(e)
<> impoli(e) ~impolitesse (f); <> grossier(ière); <> brutal(e) ~brutali
~courtoisie (f); ~politesse (f)
lichtgeraakt, prikkelbaar, opvliegend
<>onverstoorbaar (~)
~ gevoeligheid
susceptible
= irritable
= irascible
= colérique
<>imperturbable ~imperturbabilité (f)
~susceptibilité (f); ~irritabilité (f); ~irascibilité (f)
vrolijk, goedlachs
<>somber (~); <>triestig (~)
gai(e)
= joyeux(se)
= souriant(e)
<>morose ~morosité (f); <>triste ~tristesse (f)
~gaieté (f); ~joie (f)
koppig
entêté(e)
= têtu(e)
= obstiné(e)
~entêtement (m); ~obstination (f)
wispelturig
<>evenwichtig
~wispelturigheid
capricieux(ce)
= changeant(e)
= imprévisible
<> équilibré(e)
~imprévisibilité (f)
vastberaden, zeker van je stuk
<>onzeker; <>besluiteloos
~vastberadenheid
déterminé(e)
= résolu(e)
= décidé(e)
= ferme
<> hésitant(e); <> indécis(e) ~indécision (f)
~détermination (f); ~fermeté (f)
dominant, overheersend
dominateur(trice)
= autoritaire
warm, hartelijk
<>koud (~); <>afstandelijk (~)
~hartelijk
chaleureux(se)
= cordial(e)
= affectueux(se)
<>froid(e) ~froideur (f); <>distant(e) ~distance (f)
~chaleur (f); <>cordialité (f); affection (f)
chauvinistisch, vaderlandsliefend
~chauvinisme
chauvin(e)
= fier, fière
= patriotique
~chauvinisme (m); fierté (f); patriotisme (m)
gastvrij
~gastvrijheid
hospitalier (ière)
= accueillant(e)
~hospitalité (f)
wantrouwig
<>vertrouwend/zelfverzekerd (~)
~wantrouwen x2
méfiant(e)
= suspicieux(se)
<>confiant(e) ~confiance (f)
~méfiance (f); ~suspicion (f)
humeurig, slechtgeluimd
<> goedgehumeurd
de mauvaise humeur
<> de bonne humeur
zin voor humor hebben
avoir le sens de l’humour
zoen, kus
bise (f)
omhelzen, zoenen
embrasser
vervelend, saai
fastidieux(se)
= désagréable
lastig, moeilijk
<>makkelijk; <>vanzelfsprekend
épineux(se)
= difficile
= délicat(e)
<> facile à résoudre; évident(e)
