1. Faire connaissance Flashcards
geboorte-
natal(e)
afkomstig uit
originaire de
geboorteplaats
lieu de naissance (m)
het buitenland
l’étranger (m)
man/vrouw, echtgenoot(e)
mari(e), époux(se)
oud
âgé(e) de
oudste, eerstgeborene
<> jongste
aîné(e)
<> cadet(te)
burgerlijke stand
état civil (m)
scheiden
~ gescheiden ; een scheiding
divorcer
~ divorcé(e) ; divorce (m)
trouwen met iemand
~ een huwelijk
se marier avec qqn
= épouser qn
~ mariage (m)
alleenstaande
célibataire
weduwnaar, weduwe
veuf (ve)
kennis maken
faire connaissance de qqn
verrukt
enchanté(e)
elkaar groeten
~ groet
se saluer
~ salutation (f)
tutoyeren, jij en jou zeggen
<> ?
tutoyer qqn
<> vouvoyer qn
zich voorstellen
~ een voorstelling
se présenter
~ présentation (f)
meten, groot zijn
~ zn
mesurer
~ mesure (f)
oog
~ adj
oeil, yeux (m)
~ oculaire
verkiezen boven
~ voorkeur
préférer qc á qn
~ préférence (f)
lievelings-, favoriete
préféré(e)
= favori(te)
verrukt over
ravi(e) de
verafschuwen, een hekel hebben aan
<> houden van x3
détester qc
<> aimer qc / adorer qc / s’intéresser à qc
huisdier
animal domestique (m)
hobby, vrijetijdsbesteding
loisir (m)
= hobby (m)
= passe-temps (m)
afgelopen, laatste, voorbije
<> komende, volgende
dernier (ière)
<> prochain(e)
voorafgaande
<> volgende
précédent(e)
<> suivant(e)
kleuterschool
école maternelle (f)
lagere school, basisschool
école primaire (f)
middelbaar onderwijs
études secondaires (f)
hoger onderwijs
études supérieure (f)
stroom, onderwijstype
filière (f)
studierichting, keuzerichting
option (f)
moderne talen
<> klassieke talen
langues vivantes (f)
<> langues classiques (f)
fysica, natuurkunde
physique (f)
chemie, scheikunde
chimie (f)
informatica
informatique (f)
huiswerk, taak
devoir (m)
hogeschool
haute école (f)
= école supérieure (f)
studie
étude (f)
avondschool
<> ?
cours du soir (m)
<> enseignement du jour (m)
bacheloropleiding
bachelier (m)
masteropleiding
master (m)
stage
~ de stagiair
stage (m)
~ stagiaire (m,f)
ervaring
expérience (f)
eindverhandeling
mémoire (m)
diploma
~ adj
diplôme (m)
~ diplômé(e)
(een taal) oefenen, regelmatig spreken
pratiquer (une langue)
uurrooster
horaire (m)
eerste zittijd
<> tweede zittijd
première session (f)
<> seconde session
ergens voor slagen
<> falen x2
réussir qc
<> échouer à qc / rater qc
sport
~ sportief
sport (m)
~ sportif(ve)
wintersport
<> zomersport
sport d’hiver (m)
<> sport d’été
zwemmen, zwemsport
~ zwemmer
natation (f)
~ nageur (se)
paardrijden, paardrijsport
équitation (f)
atletiek, loopsport
~ atleet
athlétisme (m)
~ athlète
fietsen, wielersport
~ fietser, wielrenner
cyclisme
~ cycliste
gymnastiek, turnsport
~ turner
gymnastique (f)
~ gymnaste
skiën, skisport
~ skiër
ski (f)
~ skieur (se)
duiken, duiksport
~ duiker
plongeon (m)
~ plongeur (se)
tafelvoetbal
babyfoot (m)
voetbal
~ voetballer
football (m)
~ joueur (se) de foot
doelman
gardien(ne) de but
nederlaag
<> overwinning
défaite (f)
= perte (f)
<> victoire (f)
opgeven
<> doorgaan ; ~ zn
abandonner qc/qn
<> continuer ; ~ abandon (m)
deelnemen aan
~ deelname
participer à
~ participacion (f)
verslaan
battre qn/qc
match, wedstrijd
match (m)
gelijkspelen
faire match nul
betwisten, spelen
disputer qc
trainen
~ training ; ~ trainer
s’entraîner
~ entraînement (m) ; ~ entraîneur (se)
sportclub
association sportive (f)
kijker, toeschouwer
<> speler
spectateur (m)
<> joueur
supporter
supporter (m)
slechte verliezer
mauvais perdant (m)
record
record (m)
start
départ (m)
fluiten
siffler
Olympische Spelen
Jeux Olympiques (m)
medaille
médaille (f)
ontspanning
détente (f)
= divertissement (m)
= distraction (m)
zich ontspannen
se détendre
= se divertir
= se distraire
= se relaxer
gastvrij, gezellig
<> ?
convivial(e)
= accueillant(e)
<> tendu(e)
komisch, grappig
comique
= amusant(e)
= rigolo
verzamelen
~ verzameling
collectionner
~ collection (f)
breien
faire du tricot (m)
kruiswoordraadsel
mots croisés (m)
stuk speelgoed
jouet (m)
schaken, schaaksport
jouer aux échecs
(een spel, een sport) spelen
jouer à (un jeu, un sport)
(een instrument) bespelen
jouer de (un instrument)
discotheek
boîte (f) (fam.)
= discothèque (f)
gezelschapsspel
jeu de societé (m)
puzzel
puzzle (m)
kamperen
faire du camping (m)
foto
photo (f)
geheugenkaart
carte mémoire (f)
moestuin
jardin potager (m)
in de tuin werken, tuinieren
~ het tuinieren ~ tuinier
jardiner
~ jardinage (m) ~ jardinier (ière)