7 Gebruik en misbruik van middelen Flashcards
Psychoactieve effecten
veranderen de stemming, cognitie en gedrag en leiden tot verslaving.
Verslaving
toestand die wordt veroorzaakt door regelmatige consumptie van een natuurlijk of synthetisch middel en waarbij de persoon fysiek en psychologisch afhankelijk van dat middel is geworden.
Fysieke afhankelijkheid
treedt op wanneer het lichaam gewend is aan het middel en dit nodig heeft om normaal te kunnen functioneren. Deze toestand heeft twee karakteristieken: tolerantie en ontwenning
Tolerantie
proces waarbij het lichaam zich toenemend aanpast aan het middel en steeds grotere doses nodig heeft om hetzelfde effect te bereiken. Dit bereikt op een gegeven moment een plateau.
Ontwenning
onplezierige fysieke en psychologische symptomen die men ervaart bij het stoppen of het aanzienlijk verminderen van het gebruik van een middel.
Psychologische afhankelijkheid
toestand waarin mensen zich gedwongen voelen om een middel te gebruiken vanwege het effect ervan, zonder noodzakelijk fysiek afhankelijk te zijn. Men rekent erop om zich goed te voelen en spendeert veel tijd om het middel te krijgen.
Zonder fysieke afhankelijkheid is er minder tolerantie en ontwenning. Wel is er sprake van ‘craving’. Vaak is men eerst psychologisch afhankelijk en pas later fysiek.
Er is sprake van middelmisbruik wanneer men binnen het jaar twee of meer symptomen ervaart zoals afhankelijkheid of craving en:
Men belangrijke verplichtingen niet nakomt.
Zichzelf of anderen herhaaldelijk in gevaar brengt.
Wettelijke problemen heeft door het gebruik van het middel.
Processen die tot afhankelijkheid leiden: Bekrachtiging
Bij positieve bekrachtiging is het gevolg van het gedrag prettig. Bij negatieve bekrachtiging wordt er een negatieve prikkel weggehaald,
bvb erop rekenen dat het middel de cognitieve en emotionele toestand reguleert en negatieve gevoelens en gedachten wegneemt.
Processen die tot afhankelijkheid leiden: Ontwenning vermijden
Mensen ontwijken ontwenning vooral wanneer ze de ontwenningsverschijnselen al eens hebben meegemaakt en blijven daarom gebruiken,
blijven drinken zo stel je de kater uit
bvb delirium tremens bij alcoholontwenning.
Processen die tot afhankelijkheid leiden: Middelen-gerelateerde cues
Als men een middel gebruikt, associeert men die activiteit door klassieke conditionering met de interne en omgevingsgerelateerde stimuli of ‘cues’ van dat ogenblik: bv: gezellige avond, grote groep vrienden, sigarettenrook, alcohol
Het lichaam anticipeert en compenseert voor het effect van een middel.
Dopamine vergroot de salience van stimuli geassocieerd met het middelgebruik zodat ze het
gedrag zeer sterk sturen.
Verwachtingen/sociaal leren
Observatie van anderen en eigen ervaringen creëren verwachtingen. Dit is sociaal leren en kan zowel positief als negatief zijn.
Mensen koppelen allerlei verwachtingen aan het middel, bvb bier maakt me losser en ontspannen, dus door te drinken ben ik socialer.
Persoonlijkheid en emotionele factoren
Specifieke persoonlijkheden kunnen gebruik en misbruik van middelen beïnvloeden.
Zelfregulatie is een belangrijke factor bij het controleren van het eigen gevoel en gedachten. Mensen die drinken hebben een lagere zelfregulatie.
Genetica
Mensen met een genetische predispositie geraken makkelijker verslaafd raken aan een bepaalde stof en zullen eerder overgaan tot overmatig gebruik van die stof.
Psychosociale invloeden: tieners beginnen met roken of gaan meer roken als ze:
Een ouder hebben die rookt.
Ouders hebben die onbezorgd zijn over roken.
Broers en zussen of vrienden hebben die roken.
Gevoelig zijn voor tabaksreclame.
Peer pressure ervaren. groepsdruk
Positieve attitudes tegenover roken hebben.
Niet geloven dat roken schadelijk is voor hun gezondheid.
Geloven dat ze kunnen stoppen wanneer en als ze willen.
Roken in het gezin vermindert het geloof dat roken schadelijk is.
Tieners roken meer in aanwezigheid van andere rokers.
Tieners kiezen vrienden uit die ook roken.
Negatieve gevoelens zoals depressie verhogen de kans op roken.
Rokers krijgen vaker sigaretten aangeboden dan niet-rokers.
Bekrachtiging:
de smaak van de sigaret (positieve bekrachtiging) en de reductie van stress door te roken (negatieve bekrachtiging) zorgen ervoor dat men blijft roken.
Rokers voelen minder stress en geloven dat ze beter functioneren als ze roken. Ze presteren echter niet beter dan niet-rokers.
Biologische factoren:
roken tijdens zwangerschap vergroot de kans dat het kind ook gaat roken, waarschijnlijk door de vatbaarheid voor nicotine. Ook bepaalde genen verhogen de kans op roken.
De insula kan vatbaarheid voor roken beïnvloeden. Beschadiging vermindert de drang naar roken.
De rookverslaving wordt vooral bepaald door nicotine: om een bepaald niveau van nicotine in het lichaam te behouden en ontwenningsverschijnselen te voorkomen. Maar mensen blijven ook roken nàdat het effect van nicotine verdwenen is.
De rol van nicotine:
fysieke afhankelijkheid ontstaat door de opname van chemische substanties in de longen en het bloed. Koolmonoxide is een gas dat makkelijk wordt opgenomen in het bloed en fysiologisch functioneren beïnvloedt door de vermindering van zuurstofopname door het bloed.
Teer: kleine deeltjes in de rook, zonder verslavende werking.
Nicotine is het verslavende bestanddeel , het veroorzaakt snelle en sterke fysiologische effecten. Het komt via longblaasjes in het bloed en gaat vervolgens naar de hersenen waardoor chemicaliën worden vrijgelaten die het centrale en sympathische zenuwstelsel activeren: alertheid, hartslag en bloeddruk verhogen. De halveringstijd van nicotine door het metabolisme is 2 uur.
Cardiovasculaire ziekte
coronaire hartziekten (CHD) en beroerte. Rokers lopen 2x zoveel risico. Stress, cardiovasculaire en stresshormoon reactiviteit zijn hoger bij roken.
Nicotine veroorzaakt vernauwing van de bloedvaten, versnelling van de hartslag en verhoging van de bloeddruk.
Door koolmonoxide vermindert de hoeveelheid zuurstof voor het hart, wat kan leiden tot schade en atherosclerose. Hoe meer men rookt, hoe meer cholesterol zich afzet op de aderwanden.
Na het stoppen met roken daalt de cholesterol binnen twee maanden, ook het risico op een hartaanval en beroerte nemen af in de daarop volgende jaren.
Andere ziektes
roken kan ook emfyseem of chronische bronchitis veroorzaken: COPD (chronic obstructive pulmonary disease). Symptomen zijn een permanente verminderde luchtstroom.
Meer dan 80% van de gevallen van COPD is gerelateerd aan roken. Daarnaast kan roken ook acute ademhalingsinfecties veroorzaken (longontsteking en verkoudheid).
Ook het roken van marihuana veroorzaakt schade aan het ademhalingssysteem.
Negatieve gezondheidseffecten van roken
kanker -> vooral longkanker
verschillende hart en vaatziekten
COPD
longontsteking en andere acute infecties in de luchtwegen