4. Stress, biopsychosociale factoren en ziekte Flashcards

1
Q

Sociale support

A

refereert naar comfort, zorg, waardering en hulp die je krijgt van iemand anders of een groep van anderen.

Mensen die sociale support krijgen voelen zich geliefd, gewaardeerd en deel van een sociaal netwerk.

Sociale support verwijst zowel naar de acties die anderen voor je doen als naar de ontvangen support op zich.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

perceived support.

A

Het refereert ook naar iemands perceptie van comfort: de zorg en hulp die beschikbaar zijn wanneer nodig, oftewel perceived support.

verwijst naar de manier waarop individuen vrienden, collega’s en familieleden ervaren als beschikbaar om functionele en algehele ondersteuning te bieden in tijden van nood.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Er zijn 4 types van sociale support:

A

emotionele of waarderingssupport

tastbare of instrumentele support

informatieve support en gezelschapssupport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Emotionele of waarderingssupport:

A

empathie, aanmoediging, bezorgdheid, positief aanzien en zorg. Het geeft comfort, geruststelling en een gevoel ergens bij te horen in tijden van stress.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Tastbare of instrumentele support:

A

directe bijstand, bvb geld lenen, helpen met taken,..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Informatieve support

A

advies, aanwijzingen, suggesties of feedback.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gezelschapssupport:

A

de beschikbaarheid van anderen om tijd door te brengen met de persoon, waarbij een gevoel van deelname in een groep met gedeelde activiteiten en sociale interesses gevoeld wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wie krijgt sociale support? hangt van verschillende factoren af

A
  1. Factoren mbt de ontvanger van de support: bvb asociale mensen die geen hulp bieden aan anderen of niet laten weten dat ze hulp nodig hebben, krijgen minder support.

2.Factoren mbt de verstrekker(aanbieder) van support: bvb niet de middelen hebben of zelf in nood zijn, de noden van anderen niet detecteren,..

3.De omvang en sterkte van iemands sociaal netwerk.

4.Leeftijd, bvb oudere mensen ervaren minder steun.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Social support questionnaire

A

onderzoekers stellen vast dat sommige mensen tevreden zijn met support van een beperkte kring naasten, terwijl anderen nood hebben aan een breed netwerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gender, socioculturele en leeftijdsverschillen bij het ontvangen van support

A

Er is bewijs dat vrouwen minder support krijgen van hun partners dan mannen en terugvallen op vriendinnen voor support. Dit verschil kan voortkomen uit het feit dat relaties tussen vrouwen intiemer van aard zijn.

In de USA hebben zwarten kleinere sociale netwerken dan blanken en latino’s. Binnen die minderheden hebben de mannen grotere netwerken dan de vrouwen.

Bij het ouder worden en het ontwikkelen van chronische ziekten ervaren mensen een verkleining van hun sociaal netwerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sociale steun, stress en gezondheid

A

Uit onderzoek blijkt dat sociale steun stress kan reduceren. Hoe groter de steun, hoe minder spanning bij deelnemers waargenomen wordt.

Die spanning werd gemeten als cardiovasculaire reactivity, de toename in bloeddruk of hartslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beïnvloedt sociale support stress en gezondheid?

A

Sociale support verlaagt de stress die mensen voelen.

Positieve interacties met de partner reduceren de impact van jobstress op cortisolniveau.

cardiovascular reactivity metingen: aanwezigheid van support kan stress zowel verhogen al verlagen, bvb bij een toespraak

Support komt gezondheid ten goede: grote sociale support verlaagt de kans op vroegtijdig overlijden en wordt geassocieerd met een lagere kans op hartziekten. Chronische eenzaamheid, als een indicator van lage sociale support, voorspelt hogere overlijdensratio’s.

Opgelet: het zou kunnen dat genetische factoren zowel de ontwikkeling van sociale support als de toekomstige gezondheid beïnvloeden zonder dat sociale support een directe causale rol
speelt in de gezondheid!

Patiënten met hoge sociale support herstellen sneller van ingrepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe kan sociale support onze gezondheid beïnvloeden?
Buffering hypothese

A

sociale support beïnvloedt gezondheid door de persoon te beschermen tegen de negatieve effecten van hoge dosissen stress.

Dit gebeurt enkel bij blootstelling aan een sterke stressor, los daarvan is er geen buffering.

Mensen met hoge sociale support zullen een situatie minder snel als stressvol inschatten en de sociale support kan ook de respons op een stressor beïnvloeden na de initiële appraisal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kan sociale support onze gezondheid beïnvloeden?
Direct effects hypothese:

A

sociale support is voordelig voor de gezondheid, ongeacht hoeveel stress iemand ervaart - de voordelen zijn gelijkaardig onder lage en hoge stress situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe kan sociale support onze gezondheid beïnvloeden?
Stress prevention model:

A

stress voorkomen kan ook voordelig zijn voor de gezondheid, sociale support kan bijdragen dmv advies en middelen waarmee blootstelling aan stress vermeden of geminimaliseerd kan worden.
bv vrienden helpen je bij een belangrijke beslissing

Het meer recente stresspreventiemodel geeft aan dat sociale steun ook kan helpen stress te voorkomen, doordat de sociale omgeving kan helpen de juiste keuzen te maken om zo de kans op blootstelling aan stressvolle gebeurtenissen en omstandigheden te verkleinen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Is sociale support altijd nuttig?

A

Als de hulp ontoereikend is, in de verkeerde categorie of iemand wilt geen hulp, dan zal sociale support niet altijd stress verminderen en gezondheid bevorderen.

De beste support is degene die beantwoordt aan de noden van de ontvanger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Invisible support

A

wanneer de ontvanger niet eens beseft dat hij support ontvangt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Persoonlijke controle

A

het gevoel eigen beslissingen en effectieve acties te kunnen nemen om voordelige gevolgen uit te lokken en onvoordelige gevolgen te vermijden.

Mensen met een hoog gevoel van persoonlijke controle ervaren we minder strain van stressors.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

types van controle: gedragscontrole

A

het vermogen om concrete actie te ondernemen om de impact van een stressor te beïnvloeden.
Daadwerkelijk fysieke actie ondernemen

Bv: een vrouw die zwangerschapslessen volgt om zo speciale ademhalingstechnieken te leren, dat doet de pijn verminderen tijdens de bevalling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

types van controle: cognitieve controle

A

vermogen om denkprocessen of strategieèn te gebruiken om de impact van een stressor te beinvloeden. Deze vorm van controle blijkt bijzonder effectief in het reduceren van stress!
Gedachten op iets anders richten

Bv: als je aan het bevallen bent, denkt de moeder misschien aan de positieve dinge die een kind met zich meebrengt of aan een leuke dag op het strand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Types van controle: informatiecontrole

A

door informatie te verzamelen over een potentieel stressvolle situatie kun je jezelf beter voorbereiden op die situatie (bijv. jezelf inlezen in de cultuur van een ver land voordat je er op vakantie gaat).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Overtuigingen over zichzelf en controle
Interne locus van controle

A

geloof dat de controle over gebeurtenissen bij zichzelf ligt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Overtuigingen over zichzelf en controle
Externe locus van controle:

A

geloof dat de controle over gebeurtenissen buiten zichzelf ligt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Verschil tussen self esteem (eigenwaarde) en self efficacy (zelfeffensenstie)?

A

Eigenwaarde is de positieve of negatieve evaluatie van zichzelf, terwijl zelfefficiëntie het geloof is in iemands vermogen om doelen te bereiken. Het hebben van een hoog gevoel van eigenwaarde en zelfefficiëntie kan iemands zelfvertrouwen, motivatie en veerkracht vergroten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Self-efficacy

A

Als men gelooft voldoende bekwaam te zijn om een bepaalde taak uit te voeren, dan vergroot dat de kans om die taak met een positief resultaat af te ronden.

Mensen schatten hun kansen in obv eerdere observaties van zichzelf en anderen. De beslissing om uiteindelijk aan een taak te beginnen hangt af van: outcome expectanxcy, self-efficacy expectancy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Outcome expectancy

A

het geloof dat het gedrag, indien goed uitgevoerd, zal leiden tot een voordelig resultaat.

Bv: als ik 5 keer per week ga sporten, verlaag ik de kans op een cardiovasculaire aandoening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Self-efficacy expectancy

A

het geloof de taak naar behoren te kunnen uitvoeren.

Bv: Een student die zelfbewust is dat hij de stof en informatie kan leren en het tentamen goed zal maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

social learning:

A

het observeren van modellen/anderen.
Voor onze zelfcontrole gebruiken we informatie over onze eerdere successen en mislukkingen, evenals social learning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waarom ontbreekt het mensen aan zelfcontrole?
Learned helplessness

A

Het wegvallen van een gevoel van controle over een situatie kan resulteren in aangeleerde hulpeloosheid, een fenomeen gerelateerd aan depressie, waarbij een individu zich maar bij de situatie neerlegt, het opgeeft.

is een belangrijke karakteristiek van depressie. Mensen die zich bevinden in situaties die ze niet kunnen controleren en die tot herhaald mislukken leiden, kunnen hulpeloos worden. Niet elke persoon in een uitzichtloze situaties wordt hulpeloos.

Bv: een student die telkens maar slechte cijfers haalt, zal stoppen zijn doelen achteraan te gaan wat resulteert in dat ze geen controle hebben over de gebeurtenisse in hun leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke rol spelen attributies die mensen hebben bij het ontstaan van aangeleerde hulpeloosheid?

A

Naarmate mensen situaties meer als extern, tijdelijk en specifiek beoordelen, zal er minder snel geleerde hulpeloosheid optreden en zal een gevoel van persoonlijke controle standhouden.
Uit meerdere studies blijkt dat mensen met een sterk gevoel van persoonlijke controle zich prettiger voelen, gezonder zijn, zich gezonder gedragen en, als ze ziek worden, beter en effectiever met een ziekte omgaan dan mensen met een zwak gevoel van persoonlijke controle.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Mensen die zich in een uitzichtloze situaties bevinden maken attributies over 3 dimensies daarvan:

A

Intern - extern: het toewijzen van de tekortkoming aan interne of externe omstandigheden.

Stabiel - onstabiel: of de oorzaak van de situatie langdurig (stabiel) of tijdelijk (onstabiel) is.

Globaal - specifiek: oorzaak van falen toewijzen aan globale kenmerken of bvb een specifiek
onderdeel van het eigen gedrag.

32
Q

intern vs extern

A

het komt of door jezelf (intern), je toets niet halen door te weinig leren. Of het komt door iets van buiten af, de opzet van de revilidatieprogramma is slecht

33
Q

stabiel vs onstabiel

A

wanneer mensen een chronische ziekte ontwikkelen, dan is de kans groter dat mensen zich hulpeloos gaan voelen, dan waneer mensen denken dat de situatie tijdelijk is.

34
Q

globaal vs specifiek

A

ik ben totaal niet goed en heb een zwakke wil -> kunnen zich depressief en hulpeloss voelen. -> globaal

ik ben niet goed in het beheersen van dat deel in mijn leven -> specifiek

35
Q

pessimistic explanatory style.

A

Mensen die geloven dat slechte gevolgen komen door stabiele, interne en globale factoren, maar goeie situaties voortkomen uit externe, onstabiele en specifieke factoren hebben een pessimistic explanatory style.

36
Q

Optimistic explanatory style

A

negatieve gebeurtenissen attribueren aan externe, onstabiele en specifieke oorzaken.

37
Q

Persoonlijke controle en gezondheid

A

Een groot geloof in persoonlijke controle leidt wellicht tot een betere consolidatie (handhaven) van gezondheid en het voorkomen van ziekte.

Wordt men toch ziek, dan zal deze overtuiging leiden tot snellere aanpassing en een spoediger herstel (deze mensen houden zich ook beter aan revalidatie).

38
Q

Mutidimensional health locus of control scales

A

lijst met 18 items in 3 schalen voor de meting van gezondheidsgerelateerde effecten van zelfcontrole:

Internal health locus of control:
Powerful-others health locus of control:
Chance locus of control:

39
Q

Internal health locus of control:

A

geloven dat controle over gezondheid bij de persoon zelf ligt.

40
Q

Powerful-others health locus of control:

A

geloven dat de gezondheid in handen ligt van andere
personen bvb dokters.

41
Q

Chance locus of control:

A

geloof dat lot of geluk de gezondheid bepalen.

42
Q

Gezondheid en persoonlijke controle op oudere leeftijd

A

Conclusies uit onderzoek in woon-zorgcentra:

Persoonlijke controle is belangrijk, zelfs over kleine aspecten. Dit heeft een groot effect op de
fysieke en mentale gezondheid van de bewoners.

Gezondheidsprofessionals en onderzoekers moeten de aard en impact van persoonlijke controle die ze introduceren (of wegnemen) goed inschatten.

Het gebrek aan persoonlijke controle heeft invloed op gezondheid, geluk en levensduur.

43
Q

Hardiness (taaiheid)

A

refereert naar een brede waaier aan persoonlijkheidskenmerken die mensen onderscheiden die wel en niet ziek worden, onderverdeeld in 3 categorieën:

Gevoel van persoonlijke controle: zelf invloed in het eigen leven hebben.

Gevoel van betrokkenheid (commitment) bij activiteiten en personen.

De neiging veranderingen eerder als uitdaging ipv bedreiging te zien.

44
Q

Gevoel van samenhang, optimisme en veerkracht
Sense of coherence

A

de wereld zien als begrijpbaar, hanteerbaar en betekenisvol.

45
Q

Gevoel van samenhang, optimisme en veerkracht
optimisme

A

het uitgangspunt dat goeie dingen zullen gebeuren.

46
Q

Gevoel van samenhang, optimisme en veerkracht
resilience

A

refereert naar de hoge levels van 3 samenhangende componenten van persoonlijkheid:

zelfwaarde, persoonlijke controle en optimisme.

Oorzaken: genetica, maar ook eerdere ervaringen.

47
Q

Persoonlijkheidssterktes en gezondheid

A

Het is nog niet helemaal duidelijke wat de mechanismen zijn, maar taaie mensen blijven gezonder onder stress en kunnen beter omgaan met stressvolle situaties. Ze voelen minder snel spanning bij stress waardoor het stressproces zelf ook trager op gang komt.

48
Q

Stamina:

A

weerstand en uithoudingsvermogen, hoge stamina wordt op oudere leeftijd gekenmerkt door een positieve outlook in tijden van tegenspoed.

49
Q

5-factorenmodel van persoonlijkheid

A

Metingen ahv persoonlijkheidstesten. Onderzoek toont correlatie tussen de positieve dimensies van het 5-factorenmodel van persoonlijkheid en een gezonder levenspatroon.

50
Q

Big five persoonlijkheidstheorie

A

OCEAN:
O- openness to experience - openheid
C- conscientieusness - nauwkeurigheid
E- extraversie - introversion
A- agreebelness- vriendelijk
N- neuroticisme - emotioneel stabiel

51
Q

Het type-A gedragspatroon bestaat uit 4 kenmerken:

A

1.Competitieve instelling mbt prestaties: zelfkritisch, doelen nastreven zonder plezier.

  1. Tijdsnood: constant strijden tegen de klok.
  2. Boosheid / vijandigheid: snel boos of vijandig worden, kan geuit worden of niet.

4.Opvallende spreekstijl: luid, snel, empathisch, vaak het gesprek domineren.

door te meten door een gestructureerde interview

52
Q

type-B-gedragspatroon

A

uit zich in lagere niveaus van competitiviteit, tijdnood en vijandigheid.
Mensen zijn makkelijker, rustiger en filosoferen over het leven.

53
Q

type A_: stress

A

reageren sneller en feller op stres dan types-B en interpreteren stressors vaak als een bedreiging voor hun zelfcontrole.

Types-A hebben een hogere reactiviteit dan types-B, vooral bij mannen. Men kan echter niet stellen dat mannen vaker type-A zijn dan vrouwen.

Het type-A gedrag wortelt zich al in de vroege jeugd, het temperament. Het patroon blijft, neemt toe naar volwassenheid en weer af richting ouderdom.

Type-A-gedragspatronen zijn afhankelijk van inkomen en opleiding: hoe hoger, hoe meer type-A gedrag. Het kan ook erfelijk zijn.

54
Q

type a en gezondheid

A

Het verband met gezondheid is niet zeer sterk. Wel gebeurt er onderzoek naar de link met CHD: coronary heart disease wat zich vaker ontwikkelt in type-A personen.

55
Q

Onderzoek stelt dat bij het ontwikkelen van CHD de component van boosheid/vijandigheid de belangrijkste indicatie is:

A

Indien geuit en in combinatie met cynisme en achterdochtigheid naar anderen toe wordt hoge vijandigheid gelinkt aan CHD.

Indien er een combinatie is met andere negatieve emoties, zoals bvb depressie en spanningen, verhoogt de kans op CHD.

56
Q

Andere gevaarlijke aspecten van het type-A-gedragspatroon
Sociale dominantie

A

de neiging of het motief om macht, controle of invloed uit te oefenen over andere mensen. Ook dit wordt geassocieerd met CHD en coronary atherosclerose.

57
Q

Diathesis-stressmodel

A

de kwetsbaarheid van mensen tov fysieke of psychologische aandoening is afhankelijk van een samenspel van hun predispositie tov de aandoening (diathesis) en de hoeveelheid stress die ze ervaren.

psychische stoornissen het gevolg zijn van een combinatie van genetische risicofactoren die interageren met omgevingsfactoren.

Dit model legt uit dat individuen met een genetische of biologische aanleg voor een bepaalde aandoening een grotere kans hebben om deze te ontwikkelen als er ook significante levensstressoren aanwezig zijn.

58
Q

De causale route tussen stress en ziekte kan 2 routes bevatten:

A

Directe route
Indirecte route

59
Q

Directe route

A

oor de lichamelijke veranderingen die stress oproept. Er zijn bewijzen dat ziekte samenhangt met de reactiviteit van mensen in hun cardiovasculaire, endocriene en immuunsystemen. Deze allostatic load kan bij ouderen leiden tot hogere sterfte.

60
Q

Indirecte route:

A

gezondheid wordt beïnvloed door gedrag, bvb slecht eetpatroon, roken,..

61
Q

Cardiovasculaire reactiviteit en ziekte

A

Er is een verband tussen hogere cardiovasculaire reactiviteit (fysiologische veranderingen in hart, bloedvaten en bloed) en hartaandoeningen, hoge bloeddruk en beroerte.

Stress veroorzaakt tevens hogere concentraties van bloedplaatjes (stolling!) Waardoor de kans op hartaanval vergroot.

62
Q

Endocriene reactiviteit en ziekte

A

Sociale steun kan de endocriene reactiviteit beperken.

Dit is belangrijk want de activatie van de hypothalamus-hypofyse-bijnier as die bij stress zorgt voor de uitscheiding van hormonen zoals catecholamines en corticosteroïden, wat in hoge mates effect heeft op het cardiovasculaire systeem en kan leiden tot hartkloppingen en zelfs hartstilstand.

63
Q

Immuunreactiviteit en ziekte

A

Catecholamines en corticosteroïden beïnvloeden de gezondheid ook door hun invloed op het functioneren van het immuunsysteem: verhoging van cortisol en adrenaline zorgen voor een verlaging van de activiteit van T-en B-cellen tegen antigenen, wat belangrijk is bij de weerstand tegen infectieziektes en kanker.

Kankerpatiënten met hogere concentraties van killer T-cellen hebben betere vooruitzichten.

64
Q

Carcinogenen

A

schadelijke chemische of fysische middelen, bvb X-ray, tabak, asbest,.. die DNA in lichaamscellen kunnen beschadigen. Kunnen kanker veroorzaken

Ook bij blootstelling hieraan speelt het immuunsysteem een grote rol: het laat enzymen vrij die carcinogenen aanvallen en beschadigd DNA herstellen.

Hoge stress belemmert de productie van deze enzymen.

65
Q

Psychoneuroimmunologie

A

wetenschap die zich focust op relaties tussen psychosociale processen en de activiteit van het zenuwstelsel, endocrien systeem en immuunsysteem.

Psychoneuro-immunologie is de studie naar de wisselwerking tussen de psyche, het zenuwstelsel en het immuunsysteem.

66
Q

Deze systemen vormen een feedback loop:

A

het zenuwstelsel en endocrien stelsel sturen chemische boodschappen in de vorm van neurotransmitters en hormonen die de immuunfunctie verhogen of verlagen.

En de cellen van het immuunstelsel produceren cytokines en ACTH die chemische informatie terugsturen naar de hersenen die fungeren als een controle centrum voor het behoud van balans in het immuunsysteem.

67
Q

Emoties en immuunfunctie

A

Pessimisme, depressie en stress worden gelinkt aan een verlaagde immuunfunctie. Gestresseerde mensen ontwikkelen bvb minder antilichamen na een vaccinatie. Positieve emoties kunnen het immuunsysteem een boost geven.

Bij ernstige crisis verlaagt de concentratie van lymfocyten, calorie inname en lichaamsgewicht en neemt de hoeveelheid cortisol toe. Het duurt maanden vooraleer de oorspronkelijke waarden zich herstellen.

Een toename van cortisol zorgt normaal gezien voor een afname van ontsteking, maar bij chronische stress wordt het immuunsysteem minder gevoelig voor normale anti-inflammatoire responsen op cortisol.
Bij een kleine, korte crisis is minder tijd nodig voor het herstel van de immuuncellen.

68
Q

Psychosociale invloeden op immuun reactiviteit

A

Grotere sociale support bij langdurige, intense stress zorgt voor een sterker immuunsysteem en kleinere immuunveranderingen (idem voor hardiness).

Optimisme kan een beschermende factor zijn voor stress.

Ook hebben mensen met een gezondere levensstijl een sterkere immuunfunctie.

Het bespreken (disclosure) van gevoelens zorgt voor een toename van antilichamen, praten werkt daarbij beter dan schrijven. Hoewel schrijven effectiever is voor cynisch-vijandige personen.

69
Q

Conditioneren van de immuunfunctie

A

Onderzoek met ratten: suikerwater drinken gevolgd door een injectie die misselijk maakt: ratten die daarna zonder de daarop volgende injectie weer suikerwater drinken werden ziek en konden overlijden.

Hieruit blijkt dat immuunsuppressie geconditioneerd kan worden, zowel op celniveau als op het niveau van antilichamen.

Huidig onderzoek richt zich op het onderdrukken van allergieën en de acceptatie van getransplanteerde organen.

70
Q

Psychofysiologische (vroeger: psychosomatische) aandoeningen:

A

fysieke symptomen of ziektes die ontstaan uit het samenspel tussen fysiologische en psychologische processen.

71
Q

voorbeelden

A

Maagzweren, inflammatoire darmziekte (bvb Chron), prikkelbare darm-syndroom: stress lijkt gelinkt te kunnen zijn aan opflakkeringen van deze ziektes, de fysieke oorzaken zijn echter nog niet duidelijk.

Astma ontstaat door combinatie van 3 factoren: allergie, luchtweginfectie en biopsychosociale opwinding. Vaak is het vooral fysiek, soms grotendeels psychosociaal. Stress kan een astmaaanval uitlokken.

Terugkerende hoofdpijnen: spanningshoofdpijn en migraine: kan opgeroepen worden door stress, maar ook hormonale factoren (bvb maaltijd overslaan, alcohol, zonlicht, slechte slaap,..) of alledaagse factoren spelen een rol.

Reumatoïde artritis: ontsteking en stijfheid van kleine gewrichten.

Dysmenorroe: pijnlijke menstruatie met misselijkheid, hoofdpijn en duizeligheid.

Huidproblemen: zoals psoriasis, eczema, netelroos.

72
Q

Hypertensie:

A

aanhoudend hoge bloeddruk. twee soorten:
secundaire hypertensie
primaire of essential hypertensie

73
Q

secundaire hypertensie

A

Hypertensie die veroorzaakt is door aandoeningen van andere lichaamssystemen of organen

74
Q

primaire of essential hypertensie

A

Andere vormen van hypertensie (geen of onbekende oorzaak) worden primaire of essential hypertensie genoemd.

75
Q

CHD (Congenitale Hernia Diafragmatica (CHD) is een zeldzame aangeboren aandoening waarbij het kind een opening (hernia) heeft in het middenrif (diafragma). Daardoor komen de maag, lever en darmen in de borstkas terecht en ontwikkelen de longen zich niet goed.)

A

komt vaker voor in gemoderniseerde samenlevingen dan in andere landen.

Oorzaken: dat mensen langer leven, CHD komt vaker voor bij ouderen, er meer risicofactoren voor zijn: obesitas, weinig beweging, minder sociale support aanwezig is of dat er andere psychosociale stressoren spelen.

76
Q

De fysieke processen die verband leggen tussen hartkwalen en stress:

A

Afgifte van catecholaminen en corticosteroïden.
Hartritmestoornissen.
Roken en alcoholgebruik.

77
Q

Lang werd gedacht dat stress kanker kan veroorzaken:

A

cellen die zich vermenigvuldigen en onbeperkt groeien, bvb leukemie (te veel witte bloedcellen) en carcinomen (tumoren in huid en organen).

Er is echter geen bewijs dat stress het ontwikkelen van kanker induceert.