(6) Kapitel 1 Flashcards
Herzlich willkommen im Kochatelier
1
Q
die Vorspeise (n)
A
het voorgerecht
2
Q
die Nachspeise (n)
A
het dessert
3
Q
das Gericht (e)
A
het gerecht
4
Q
das Rezept (e)
A
het recept
5
Q
die Zuzat (en)
A
het ingrediënt
6
Q
kochen
A
koken
7
Q
braten
A
braden
8
Q
backen
A
bakken
9
Q
würzen
A
kruiden
10
Q
schneiden
A
snijden
11
Q
rühren
A
roeren
12
Q
schälen
A
schillen
13
Q
würfeln
A
in blokjes snijden
14
Q
rösten
A
roosteren
15
Q
zubereiten
A
bereiden
16
Q
bestreuen
A
bestrooien
17
Q
vermischen
A
vermengen
18
Q
verarbeiten
A
verwerken
19
Q
servieren
A
serveren
20
Q
der Teig
A
de deeg
21
Q
der Ofen
A
de oven
22
Q
das Kraut (¨er)
A
het kruid
23
Q
das Fleisch
A
het vlees
24
Q
die Wurst (¨e)
A
de worst
25
das Sauerkraut
de zuurkool
26
der Fisch (e)
de vis
27
der Lachs
de zalm
28
das Gemüse (-)
de groente
29
das Obst
het fruit
30
die Kartoffel (n)
de aardappel
31
die Pommes / frites
frieten
32
der Reis
de rijst
33
die Beilage
het bijgerecht, de garnituur
34
der Eintopf
het stoofpotje
35
der Kuchen (-)
het gebak, de cake
36
das Gebäck
het gebak
37
der Keks (e)
het koekje
38
die Sahne
de room
39
die Soße
de saus
40
das Gewürz (e)
de kruiden
41
das Salz
het zout
42
der Pfeffer
de peper
43
der Herd
het fornuis
44
die Phanne (n)
de pan
45
der Topf (¨e)
de pot
46
die Schüssel (n)
de schotel
47
das Backblech
de bakplaat
48
das Getränk (e)
de drank
49
trinken
drinken
50
der Saft (¨e)
het sap
51
das Bier (e)
het bier
52
(Brier) brauen
brouwen
53
die Brauerei (en)
de brouwerij
54
der Wein (e)
de wijn
55
der Rotwein
de rode wijn
56
der Weißwein
de witte wijn
57
der Sekt
de schuimwijn
58
der Weinbau
de wijnbouw
59
(Wein) anbauen
wijn telen
60
erzeugen / herstellen
produceren
61
der Erzeuger / Hersteller (-)
de producent
62
der Winzer (-)
de wijnboer
63
die Traube (n)
de druif
64
die Rebe / die Weinrebe (n)
de wijndrank
65
die Lese / die Ernte
de oogst
66
der Keller (-)
de kelder
67
die Hefe
de gist
68
die Gärung
de gisting
69
gären
gisten
70
lagern
opslaan, opgeslagen
71
das Lager
het magazijn
72
abfüllen
bottelen
73
die Abfüllung
het bottelen
74
das Glas (¨er)
het glas
75
die Flasche (n)
de fles
76
das Fass (¨er)
het vat
77
anzaphen
(een vat) aansteken
78
der Korkenzieher (-)
de kurkentrekker
79
der Geschmack
de smaak
80
schmecken
smaken
81
süß
zoet
82
herb
bitter, pittig
83
trocken
sec
84
halbtrocken
demi-sec
85
die Weinprobe
het proeven van
86
probieren
proeven