(5de) Kapital 1 Flashcards
P. 27-28
1
Q
die Freizeit
A
de vrije tijd
2
Q
die Ferien / der Urlaub
A
de vakantie
3
Q
der Urlaubstag / Ferientag
A
de vakantiedag
4
Q
Ferien / Urlaub machen
A
vakantie hebben
5
Q
der Feiertag
A
de feestdag
6
Q
Weihnachten
A
Kerstmis
7
Q
Ostern
A
Pasen
8
Q
die Beschäftigung
A
de bezigheid, de activiteit
9
Q
die Fete (n)
A
het feestje
10
Q
die Stadt (¨e)
A
de stad
11
Q
der Ausflug (¨e)
A
de uitstap
12
Q
die Disko (s)
A
de discotheek
13
Q
das Konzert (e)
A
het concert
14
Q
der Freizeitpark
A
het pretpark
15
Q
die Kneipe (n)
A
de kroeg
16
Q
das Kino (s)
A
de bioscoop
17
Q
das Meer
A
de zee
18
Q
die Ausstellung (en)
A
de tentoonstelling
19
Q
die Veranstaltung (en)
A
het evenement
20
Q
die Zeitung (en)
A
de krant
