6. Geld, monetair beleid en inflatie Flashcards

1
Q

Geld

A

Is het geheel van financiële activa in een economie, dat regelmatig door personen wordt gebruikt om goederen en diensten van andere personen te kopen. Met 4 hoofdfuncties: ruilmiddel, waardemeter, beleggingsmiddel, kredietmiddel en wordt door iedereen binnen hetzelfde economische systeem aanvaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kredietmiddel

A

Je kan het ook lenen, krediet is een voorlopen op consumptie, je gaat iets sneller aankopen dan dat je het eigenlijk kan permitteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beleggingsmiddel

A

Kunnen investeren en op die manier uitgesteld mee kunnen consumeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Chartaal geld

A

cash of ‘stoffelijke’ geld zijn de bankbiljetten en de munten in handen van het publiek en bekrachting door de overheid als wettelijk betaalmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Representatief papiergeld

A

De dekkingscoëfficiënt in edele hiervan was 100% en kon men dus inruilen voor goud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Fiduciair papiergeld

A

Kon men nog inwisselen voor goud maar de dekkingscoëfficiënt in edele metalen is minden dan 100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Conventioneel papiergeld

A

Het is niet meer inwisselbaar voor goud, er is geen verband meer, daarbij is de dekkingscoëfficiënt ook minder dan 100%. De waarde van het geld is voornamelijk afhankelijk van de economische situatie en van het gevoerde monetair beleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Giraal geld

A

Zijn de onmiddellijke opvraagbare tegoeden bij de banken (op de zichtrekening)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cryptogeld

A

Een digitale munteenheid die gedecentraliseerd wordt beheerd via bockchain technologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Quasi-geld

A

deposito’s op termijn, langer dan een jaar, waarmee je geen rechtstreekse betalingen kan uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verkeersvergelijking van Fisher

A

Verband tussen een aantal transacties in een economie en het geld dat daarvoor nodig is. Aan de ene kant de hoeveelheid geld vermenigvuldigt met de transactiesnelheid en aan de andere kant de prijs vermenigvuldigt met de geproduceerde goederen goederen in de economie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

‘opgepot’ geld

A

is geld van een spaar rekening of spaar pot, … . Je haalt geld uit de actieve geldsfeer en gaat de geldhoeveelheid naar beneden halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Aggregaat

A

Samen nemen van verschillende entiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Narrow money

A

Alleen chartaal en giraal geld telt mee (M)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Intermediate money

A

Ook deposito’s met vaste looptijd tot 2 jaar en deposito’s met opzegtermijn tot 3 maand tellen mee (M2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Broad money

A

ook repo’s en schuldbewijzen tot 2 jaar tellen mee (M3)

17
Q

Omloopsnelheid

A

De omloopsnelheid geeft aan hoeveelkeet per jaar een bepaalde geldhoeveelheid van eigenaar verandert

18
Q

Geldschepping

A

Alle acties die de totale geldhoeveelheid doen groeien

19
Q

Geldvernietiging

A

Alle acties die de totale geldhoeveelheid doen afnemen

20
Q

Kasreservecoëfficiënt

A

Dient om aan de alledaagse opvraging van het publiek te kunnen voldoen

21
Q

Europees stelsel van centrale banken (ESCB)

A

ECB en alle centrale banken van de landen zelf

22
Q

Eurosysteem

A

Alle centrale banken van de landen die in de eurozone zitten

23
Q

Eurogebied

A

Alle landen waar men met de euro kan betalen

24
Q

Singel euro payment area (SEPA)

A

Het banksysteem dat er voor zorgt dat wij deze dagen zonder problemen en zo goed als gratis geld kunnen overschrijven binnen de Europese unie

25
Q

BIC

A

Bank identification code

26
Q

IBAN

A

International bank account number

27
Q

monetaire politiek

A

reguleren van de economie door beïnvloeding van de geldhoeveelheid en geldomloopsnelheid

28
Q

Permanente faciliteiten

A

Zeer kortlopende liquiditeiten (overnight money)

29
Q

Reserveverplichtingen

A

Verplichte spaarpot van banken bij hun centrale bank

30
Q

Open markt operaties

A

Banken kunnen wekelijks lenen bij de ECB via tenders tegen de centrale beleidsrente, langlopende herfinanciering, finetune-transacties als aan- en verkoopprogramma’s en structurele transacties

31
Q

Langlopende Herfinanciering

A

Banken kunnen ene lening aan gaan om een andere lening af te lossen over een langere periode

32
Q

Inflatie

A

Algemene prijsstijging van de consumptieprijzen, de euro wordt dus minder waard en de koopkracht van geld vermindert

33
Q

Kerninflatie

A

De inflatie van alle goederen zonder voeding en energie

34
Q
  • Conjuncturele inflatie (demand pull inflation)
A

de vraag overtreft het aanbod en de productiecapaciteit (vraagoverschot), te veel overheidsuitgaven, rentetarieven te laag, te veel reclame

35
Q

Restrictief monetair beleid

A

rentepeil laten stijgen

36
Q

Restrictief budgettair beleid

A

als overheid kan je beginnen met bespaaringen door te voeren

37
Q

Structurele inflatie (cost psuh inflation)

A

de productiekosten stijgen en worden doorgerekend in de prijzen

38
Q

Loon-/ productiviteitsinflatie

A

Als de productiviteit niet omhoog gaat, maar de lonen stijgen wel. Daan moet dat ook worden doorgerekend